Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tien over rood (1966)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tien over rood
Afbeelding van Tien over roodToon afbeelding van titelpagina van Tien over rood

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.45 MB)

XML (0.13 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/pamflet-brochure
non-fictie/politiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tien over rood

(1966)–Hans van den Doel, Arie van der Hek, Reinier Krooshof, Han Lammers, Tom Pauka, Rob de Rooi, A. van der Zwan–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Uitdaging van Nieuw Links aan de PvdA


Vorige Volgende
[pagina 24]
[p. 24]

De koning staat in

Wie spreekt met sentimentele oud-SDAP'ers die zich in het zakelijke klimaat van de PvdA nooit zo heel erg hebben thuisgevoeld, krijgt wel eens de indruk dat de strijdbare republikeinse mentaliteit van de vooroorlogse partij heeft plaatsgemaakt voor een berustend monarchisme van de doorbraak-socialisten van na '46. Toch leefde ook bij vele leidslieden van de SDAP het besef dat het om ‘belangrijker dingen’ ging. De wezenlijke tegenstellingen moesten niet op de achtergrond gedrongen worden door een discussie over het koningschap, een zaak die met zoveel gevoelskwesties beladen was. Wat dat betreft is er weinig veranderd. Die bezorgdheid klonk ook in 1965 nog door in de meestgelezen brief van Nederhorst, fractieleider van de Tweede Kamer van de Partij van de Arbeid: ‘... het is voor iemand, die de stemming in het niet-politieke Nederland aanvoelt zonder meer duidelijk dat wanneer Beatrix de toestemming tot haar huwelijk door het verzet van de PvdA niet zou krijgen, er zich twee situaties konden voordoen, die beide even onaantrekkelijk zouden zijn. In het ene - meest waarschijnlijke - geval zet Beatrix door en doet afstand van haar rechten op de troon. Wanneer dit gebeurt zitten we midden in een koningskwestie. Hoe dat de politieke verhoudingen kan vertroebelen, leert ons de ervaring destijds in België. Hele en half-fascistische stromingen trekken hiervan profijt. Het grote publiek - met weinig politiek besef - gevoed door sentimentele verhalen in de damesbladen en tegen het parlement en de PvdA gerichte acties van De Telegraaf en de Elsevier-pers, zal voor lange tijd alleen nog maar in dat ene punt politiek geïnteresseerd zijn.

[pagina 25]
[p. 25]

Verkiezingen zouden door dit soort meningsverschillen vertroebeld worden en het zou onmogelijk worden een zuivere uitspraak te krijgen over politiek werkelijk belangrijke zaken.’

 

Wat zijn dat voor emoties waarvoor een vrije discussie moet wijken? Zelfs in een tijd waarin alles ter discussie staat, waarin oude waarden vallen, godsdienstige en tot nu toe vaststaande principes wankelen? We slaan elkander met de nieuwe openheid om de oren. Maar een open discussie over het koningschap gaan we uit de weg. Waarom? Omdat we - een enkele overtuigde monarchist uitgezonderd - bang zijn voor het sprookje. We laten de monarchie ongerept, niet omdat het de beste staatsvorm zou zijn, maar omdat de journalistieke industrie van Moeder de Gans met haar dochters Libelle, Beatrijs, Margriet, samen met nog een paar gezellige familieleden, méér nog dan de lelijke eendjes Elsevier en Telegraaf, miljoenen heeft doen geloven dat het leven van keizers en koningen met hun wederhelften en prinsen en prinsessen met hun liefdesperikelen tot de belangrijkste en opwindendste dingen horen in ons verder zo kleurloze bestaan.

Over het algemeen mogen we onze socialistische schoolmeesterneigingen best iets intomen, maar waarom we op dit terrein niet wat meer tegenwicht hebben geboden, is een raadsel.

Want het is een misvatting te menen dat socialisten het respect van de kiezers zullen verwerven met voorzichtigheid en omzeilende tactieken. Het boezemt weinig vertrouwen in - zowel bij republikeinen als monarchisten - wanneer men het antwoord op een duidelijk actuele vraag naar de meest wenselijke staatsvorm ontwijkt.

Immers, wie zich bij voortduring bij de bepaling van zijn politiek beleid laat leiden door de vraag wat het ‘grote publiek’ - wat voor fenomeen dat ook zijn mag - vandáág schijnt te wensen of te dulden, loopt een niet geringe kans, mórgen bij die grote massa, die telkens minder vormloos en ontoegankelijk blijkt te zijn dan men veronderstelt, alle achting te verliezen.

Daarom moeten die vragen naar de zin en de functie van het koningschap nu duidelijk gesteld worden. Welke mythe ligt er aan het

[pagina 26]
[p. 26]

koninklijk sprookje ten grondslag? Belemmert de monarchale staatsvorm de politieke bewustwording van de kiezer? Is de monarchie een conserverend element dat remmend werkt op een modern progressief beleid? En als we het met koningin Juliana aandurven, geldt dat dan ook voor haar opvolg(st)er?

Eerst de mythe: ‘De verbondenheid van volk en vorstenhuis’. Deze werd als volgt door partijgenoot Meyer Sluyer in een Vrij Nederlandartikel in 1962 beoordeeld: ‘Per saldo bezit het Oranjehuis een eeuwenoude traditie, dat het eerder de partij van het gewone volk kiest dan die der regenten.’

Met deze voorstelling van zaken heeft het Tweede Kamerlid van de Partij van de Arbeid dr. W.H. Vermooten in datzelfde jaar op basis van een grondig onderzoek in het boekje Als een goed instrument, werkelijkheid en mythe ten aanzien van het Oranjehuis, afgerekend.

Ter afsluiting van een historisch overzicht schrijft hij: ‘Samenvattend moeten we constateren, dat de mythe, die onder ons volk leeft met betrekking tot de positieve rol, die de Oranje's zouden hebben gespeeld bij het ontstaan en de ontwikkeling van onze democratische staatsinstellingen in geen enkel opzicht met de historische feiten in overeenstemming is. Het democratische bestel in Nederland is in de loop van de tijd minder dank zij dan ondanks het optreden van de Oranje's tot stand gekomen.’

 

Daar hebben wij niet zo veel aan toe te voegen. Natuurlijk hebben Oranje's hun verdiensten gehad bij het verdedigen van staatkundige en bepaalde godsdienstige vrijheden. Dr. Vermooten schrijft ook ‘... dat het een toevallige maar uitermatige gelukkige omstandigheid is geweest, dat sedert 1890 koninginnen (Emma, Wilhelmina, Juliana) aan het hoofd van de regering hebben gestaan, die met echt vrouwelijke intuïtie het juiste besef hebben getoond voor de vervulling van haar taak als constitutionele vorstin.’

Het is intussen wel de vraag of koningin Wilhelmina zich tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft gedragen als een constitutionele vorstin. Zij was in de jaren '40-'45 het symbool van vrijheidslievend Neder-

[pagina 27]
[p. 27]

land. Dat is één kant van de medaille. Op de andere kant is enig zwak licht gevallen.

Dr. L. de Jong schrijft in De Bezetting nr. 5, pagina 41: ‘Wanneer de koningin weigerde haar handtekening onder bepaalde ministeriële besluiten te zetten, konden de ministers haar niet dwingen.’ Pagina 43: ‘Historisch is het zo geweest dat het op verscheidene van de beslissende momenten koningin Wilhelmina was, die persoonlijk bepaalde wat wél of niet gebeurde.’

Vermooten zegt: ‘Pas wanneer nu nog gesloten dossiers uit die jaren opengaan - dus pas over een jaar of veertig - zal de geschiedschrijver in staat zijn zich een billijk oordeel te vormen.’

Het is duidelijk, koningin Juliana heeft, voorzover men dat thans kan overzien, nog het best haar functie begrepen. Het toeval is ons gunstig gezind geweest.

De opvattingen van Juliana kunnen ons ermee verzoenen dat de ontwikkeling in de richting van een republikeinse staatsvorm geleidelijk en ongeforceerd kan verlopen. Maar toeval, noch vrouwelijke intuïtie mogen blijvende factoren zijn, die onze toekomstige staatsvorm bepalen. De risico's van de erfelijkheid zijn te groot.

De kroon moet boven elke discussie staan. Wanneer dat in feite niet meer het geval is, maar het vraagstuk desondanks met kunst- en vliegwerk uit het politieke en parlementaire leven wordt geweerd, dan onttrekt men op zeer aanvechtbare wijze een stuk wezenlijke problematiek aan de openbare mening. Wanneer men op die door het Oranjezonnetje beschenen weg verder gaat, dan blijft de Gouden Koets rijden in de geesten van hen die we eigenlijk - ook uit democratisch oogpunt - zouden willen confronteren met vragen die werkelijk beslissend zijn voor de toekomst van de gemeenschap. In die zin is handhaving van de monarchie een belemmering van de politieke bewustwording.

Het huwelijk van Beatrix en Claus en de daarop betrekking hebbende brief van Nederhorst zijn nu al de inzet geweest van een sluw politiek spel, waarin vurig beleden liefde voor het Koninklijk Huis een wapen moest zijn dat recht op de borst van de socialisten werd gericht. De Partij van de Arbeid moest zich nu voorlopig maar koest houden. ‘Er

[pagina 28]
[p. 28]

was een schaduw gevallen op de samenwerking’, aldus de woordvoerder van de KVP in de Tweede Kamer.

Het vraagstuk van de verhogingen van de vergoedingen aan leden van het Koninklijk Huis hebben de rechtse kabinetten die aan de regering Cals voorafgingen, netjes laten liggen. Het is duidelijk dat de onvrede over dergelijke verhogingen de Partij van de Arbeid pas goed schade doet als de PvdA zelf in de regering zit.

Negeren we nu alle argumenten die voor het Koningshuis pleiten? Neen, we willen zelfs niet verzuimen melding te maken van het gaafste pleidooi voor het vorstenhuis ooit in Nederland uitgesproken. Prof. mr. A.A.H. Struycken op 4 mei 1909 tijdens een openbaar college in de Oudemanhuispoort over ‘Ons Koningschap’: ‘Acht men de man, die slechts in en door het partijleven kan zijn omhooggeklommen; wiens leven bestond in de wijding zijner krachten aan het doorzetten van eigen partij-inzicht, die met tal van banden verbonden is aan enkelen, aan groepen uit de burgerij; dien allen kennen als den man van bepaalde staatkundige inzichten: die met betrekking tot het buitenland geen andere beteekenis heeft dan uit het ceremonieel voortvloeit; die slechts enkele jaren op zoo bijzondere wijze met zijn vroegere gelijken verkeert, om dan in hun midden terug te keeren; - acht men hem beter geschikt dan een afstammeling uit een Huis, dat sinds eeuwen zijn naam en zijn daden aan het lot van ons volk verbond; aan wie door ieder vanzelf een eenige, hooge plaats in het volk wordt gegeven; wiens belangen met die van geen enkele partij zijn verbonden; die nimmer geroepen werd in de volksstroomingen aan de verwezenlijking eener bepaalde richting mede te werken; die slechts banden kent met het volk als geheel, niet met enkelen of groepen; die naar buiten door zijn persoon alleen ons land eerbied doet geven; die zijn geheele leven wijdt aan zijn verheven, opofferende taak en, het staatsbedrijf steeds beziende en beoordeelende uit het centrale punt, een ondervinding verkrijgt als geen ander?’

 

Een gaaf pleidooi, zeiden we. Maar met zijn uitgangspunten overgebracht naar 1966 betekent het ook een volstrekte veroordeling van het

[pagina 29]
[p. 29]

koningschap. Grote politici van onze dagen, het geldt b.v. voor W. Drees en J.A.W. Burger om binnen de eigen rijen te blijven, hebben meer gedaan dan het doorzetten van eigen partij-inzicht. Op essentiële ogenblikken hebben zij bruggen weten te slaan tussen zeer uiteenlopende politieke groeperingen, ondanks hun voorkeur voor bepaalde staatkundige inzichten.

Maar afgezien daarvan is onze tijd ook in die zin niet meer de tijd van Struycken dat het erfelijk koningschap principieel onverenigbaar is met de opvattingen over de opbouw van de maatschappij, die thans leven en groeien. Heel het streven van de jongere generaties is doortrokken van de overtuiging dat het de burger is, die zijn land moet besturen. Overheid, openbaar gezag behoren grootheden te zijn die van onderaf worden gecreëerd en met bevoegdheden bekleed. Met dit beginsel is het erfelijk koningschap, als restant uit de tijd waarin van bovenaf werd geregeerd, onverenigbaar. Vandaar dat wij de republiek verkiezen boven de monarchie. Het is vooral omdat wij inzien dat een plotselinge omwenteling een gevaarlijk staatsrechtelijk vacuum ten gevolge kan hebben, dat wij de weg van de geleidelijke afschaffing wensen te bewandelen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken