Refreinenbundel

[CX]

Want tegen een clappart en is er geen wachten.

Refreyn

HOE mogen die menige so quaet van monde sijn,
So menichsins, so valsch van gronde sijn, ^{vs. 2}
Dat si quaet spreken twelck si versieren. ^{vs. 3}
Mi dunct dat si arger dan honden sijn
Want si den goeden int herte een wonde sijn

vs. 2 gronde: aard.

vs. 3 versieren: verzinnen.

[p. 199]

 

⁺ Met clappen, daer si hem mede scoffieren. ^{vs. 6 en 10}

 

Quaet doen, quaet dincken sijn hair manieren,

 

Si dincken altijt op een anders lachtere.

 

Clappaerts dat sijn die quaetste dieren,

10

Si souden wel haren vrient scoffieren,

 

Want tegen een clappaert en is geen wachten.

 

 

 

Clappaerts doen twee gelieuen scheyden,

 

Die anders noyt dan op duecht en ghisten

 

Hair vrientscap wert door clapparts gheent.

15

Clapten si niet meere dan si en wisten;

 

Maer ia si, door haer fenijnige listen

 

Hebben si menigen mensch gheschent,

 

Tot allen arge sijn si ghewent,

 

Schoon spreken si van voor, si verraden van achter.

20

Ware een clappaert altijt bekent

 

Een mensch sout ga slaen ende sijn behent, ^{vs. 21}

 

Want tegen een clappaert en is geen wachten.

 

 

 

Een clappaert is voor schoon int schijn

 

Maer van achter steect hi sijn fenijn,

25

Hi ghelijct den scorpioen int wesen

 

Twelck seer vriendelick schijnt te sijn

 

Mer brengt van achter die meeste pijn

 

⁺ Die ongelooflijck is te ghenesen;

 

Dus ghelijctmen eenen bi desen

30

Die sijn quaet wtschiet gelijc een rachten. ^{vs. 30}

 

Alle quaet is in hem doorknesen, ^{vs. 31}

 

Noyt man en hoorde van arger lesen,

 

Want tegen een clappaert en is geen wachten.

 

 

 

Prince, men cans niet al ghewreken

35

Dat clappaerts oft quade tongen spreken,

 

Maer tvint hem seluen al ten lesten.

+ [f. 153 r°]

vs. 6 en 10 scoffieren: te schande maken.

vs. 21 sout ga slaan: zou er op letten, zich in acht nemen.

+ [f. 153 v°]

vs. 30 rachten: spin (Kil.: rach. j. raghe. Aranea).

vs. 31 is in hem doorknesen: zij zijn doortrokken van -; vgl. beknesen XXIII, 52.

[p. 200]

 

Waert dat die clappaerts hem seluen bekeken

 

En ouersagen haers selfs ghebreken,

 

Si souden genoech vinden van ouden resten;

40

Maer neen, in anders gebreken si mesten ^{vs. 40}

 

Want altoos sijn si een clappen tachtere.

 

Die schuldich is machs hem anvesten ^{vs. 42}

 

En ouerdencken hem ten lesten Want

 

En ouerdencken hem ten lesten,

 

Want tegen een clappaert en is geen wachten.

vs. 40 mesten: groeien.

vs. 42 anvesten: aantrekken.

2. menichsins, HA.: En menich.
12. scheyden, HA.: twisten.
29. eenen, HA.: een Clappaert.
30. gelijc een rachten, HA.: door zijn crachten.

41. sijn enz., HA.: sy int clappen vernachten.
43. lesten, HA.: besten.