Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dagen van honger en ellende (1915)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dagen van honger en ellende
Afbeelding van Dagen van honger en ellendeToon afbeelding van titelpagina van Dagen van honger en ellende

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.66 MB)

Scans (5.04 MB)

ebook (3.00 MB)

XML (0.21 MB)

tekstbestand






Vertaler

Anna van Gogh-Kaulbach



Genre

proza

Subgenre

roman
vertaling: Frans / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dagen van honger en ellende

(1915)–Neel Doff–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 68]
[p. 68]

Wij leven van liefdadigheid

Het was in 1870. Vader had zich 't hoofd op hol laten brengen door een Duitschen deserteur, die hem had wijs gemaakt, dat, nu in Duitschland alle mannen naar 't oorlogsveld waren of doodgeschoten, daar gebrek was aan handen.

Als er sprake was van reizen, verloor vader alle bezinning. Hij vertelde ons dus, dat hij naar Duitschland ging, waar hij zeker goed betaald werk zou vinden, en dat hij ons zou laten overkomen; om de reis gratis te kunnen doen, had hij zich bij een Duitsch circus verhuurd. Hij deed zijn plunje in een zak en ging met tranen in de oogen heen.

Wij waren allen meer dood dan levend na die vlucht, door niets gerechtvaardigd, want vader had werk en hij was nauwelijks weg of de Duitsche deserteur nam zijn plaats in. Vader verliet ons midden in den winter en liet moeder met negen kinderen zonder eenige hulp achter.

Moeder ging zoo gauw ze kon den pastoor opzoeken; deze zorgde, dat weldra verschillende dames iets voor ons wilden doen. Zij kwamen dadelijk overeen, mij tot mijn meerderjarigheid in een liefdadigheidsgesticht te plaatsen. Hierover waren wij hevig ontsteld. Moeder was naar die inrichting geweest ter wille van schikkingen, die gemaakt moesten worden en had daar enkelen van de bestedelingen gezien; zij vertelde ons, dat die kinderen er zoo gedrukt uit-

[pagina 69]
[p. 69]

zagen en zoo diep bogen voor de zuster-overste en dit en dat meer.... Kortom, het idee alleen, haar kleine Keetje zoo neergedrukt te zien, kneep haar de keel dicht en toen zij een acte moest teekenen, waarbij zij alle rechten op mij afstond, weigerde zij. Nee hoor! dan had zij liever, dat ik honger met haar leed; ten slotte hadden wij nog wel eens wat anders beleefd. En 't was een groote verlichting voor ons, toen wij besloten waren, met elkaar van honger om te komen.

In dien tijd maakten wij kennis met alle liefdadigheidsinstellingen van Amsterdam. Eén ervan gaf ons elke week drie roggebrooden; een andere alle veertien dagen een gulden in centen; er was altijd wel vijf cent slecht geld bij, maar enfin! zonder die liefdadigheid bij kruimels zouden wij gestorven zijn van honger en kou. Er werd op gerekend, dat een mensch door honger inkrimpt. Als men bijvoorbeeld een hemd gaf voor een kind, was 't zoo nauw, dat het om je lijf spande als een tweede huid, je kon je ribben er door heen tellen en ondanks de kou stikte je er in. Of als zij de maat van je klompen niet hadden, kreeg je vast te kleine.

We kregen ook kaartjes voor briketten en turf. Hein en ik gingen ze aan 't andere eind van Amsterdam halen op een sleê, waar hij vóór was gespannen en die ik duwde; zóó baanden wij ons een weg door de sneeuw, die tot aan onze kuiten kwam. We kregen bons voor erwtensoep, waarvan wij er soms een paar verkochten om zeep en soda te kunnen koopen voor de wasch.

Om zeven uur 's morgens gingen wij in de rij staan vóór de deur van ‘de rijke huizen’ op de hoofdgrachten.

[pagina 70]
[p. 70]

De deftige knechts lieten duidelijk merken, hoe afschuwelijk zij ons vonden, omdat we zoo vuil waren; ze zeiden, dat er toch genoeg water in de grachten was om ons te wasschen, als we dat wilden en we kregen weer bons voor erwten, boonen en gort.

Wij waren overgeleverd aan een liefdadigheid, die met opzet zoo bekrompen mogelijk werd uitgeoefend; en waardoor wij voor altijd werden ingedeeld bij de vagebonden en bij hen, die buiten de maatschappij gesteld zijn.

Gedurende de zes maanden, dat zijn tocht in den vreemde duurde, gaf vader geen teeken van leven. Op een zondagmorgen deed hij de deur open en kwam binnen, zijn zak op den rug.

Hein liep op hem toe met een luiden kreet van vreugde.

‘O! vader!’

Moeders houding zeide: ‘Je komt ons het brood uit den mond nemen.’

Werkelijk was het heel gauw bekend, dat vader terug was gekomen en wij kregen niets meer. Moeder had een jongen, gezonden man, nietwaar? heel goed in staat te werken voor de negen kinderen, die hij in de wereld had geschopt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken