Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dagen van honger en ellende (1915)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dagen van honger en ellende
Afbeelding van Dagen van honger en ellendeToon afbeelding van titelpagina van Dagen van honger en ellende

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.66 MB)

Scans (5.04 MB)

ebook (3.00 MB)

XML (0.21 MB)

tekstbestand






Vertaler

Anna van Gogh-Kaulbach



Genre

proza

Subgenre

roman
vertaling: Frans / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dagen van honger en ellende

(1915)–Neel Doff–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 75]
[p. 75]

Baatje

Dirk speelde met zijn tol op het ijs van onze gracht. Hij zou zijn middagmaal hebben gegeven voor een paar schaatsen of een sleedje, waarop hij ons allemaal samen zou voorttrekken tot 's avonds toe. Maar daar hij noch 't één noch 't ander krijgen kon, stelde hij zich tevreden met zijn tol, die prachtig draaide op 't ijs en allerlei krullen beschreef.

Heftige bewegingen hebben mij altijd tegengestaan en op 't ijs moest je er te veel maken om niet te bevriezen, dus volgde ik van den wal af 't vermaak van mijn broertje.

Na een poosje werd hij blauw van kou en 't verveelde hem, een spel te doen, waarbij hij niet warm werd; hij liet 't in den steek om te gaan glijden. Aan den overkant van de gracht kwam een vrouw aan, die iets in haar schort droeg. Toen zij aan den kant was, nam zij er een ding uit en gooide het in een bijt, die in 't ijs was gehakt. Vijfmaal greep haar hand in haar schort en vijfmaal gooide zij iets weg.

Dirk, die naderbij was gekomen, ving het laatste in de vlucht op, moffelde het onder zijn trui en holde weg. Hij klom aan onzen kant op de kade en liet mij een klein grijs katje met wit buikje zien, enkele weken oud.

‘Ik heb 't gered!’ stotterde hij. ‘Kom gauw mee, 't warmen en melk geven.’

Thuis nam Dirk de melkpan van de kachel en gaf

[pagina 76]
[p. 76]

het katje een beetje melk. Moeder kwam er tegen op.

‘Nee hoor! melk hebben we zelf haast nooit.’

‘Toe moeder, omdat ie zoo geschrokken is toen ie van zoo hoog viel.’

‘Nou goed, voor den schrik dan, maar ik heb geen kostganger noodig.’

‘Ik geef 'm wat van me boterham en 't slop zit vol muizen en in de gracht zijn ratten.’

Het katje dronk fijntjes met zijn rose tongetje; toen ging 't op zijn vier pootjes staan, rekte zich uit en met een hoogen rug en zijn staart in de lucht, liep hij over de tafel en gaf vriendelijke kopjes in Dirks gezicht. De oogen van den jongen schitterden van trots.

‘Zie je, hij bedankt me, hij weet, dat ik hem gered heb; 't is mijn poes.’

Hij vroeg me of 't een kater of een poes was. Maar daar wij uit het onderzoek niet wijs konden worden, besloten wij naar het uiterlijk, dat 't een poes was.

En Baatje, zooals Dirk haar noemde, bleef bij ons. Maar ze was van Dirk: ze ging met hem naar bed en zoo lang ze nog klein was, droeg hij haar in zijn pet: hij gaf haar kleine stukjes, die hij van zijn boterham afbeet en een beetje melk, achter moeders rug weggekaapt.

Hij nam haar onder zijn jas op zaterdagmiddag als er geen school was en Mina ons uit huis joeg, omdat zij niet werken kon als al 't grut haar voor de voeten liep.

Dan ging Dirk met mij mee naar de groote grachten, waar ik zoo graag langs slenterde en we zochten een huis uit voor ‘als we rijk waren’ of we liepen al spelend de hooge stoepen op en af, tot de bedienden ons kwamen wegjagen.

[pagina 77]
[p. 77]

Op één van die omzwervingen werd onze aandacht getrokken door een raam, waarachter een reusachtige roode angorakat op een blauw fluweelen kussen zat. Hij volgde met kalmen blik een dikke vlieg op de ruit, toen ging hij op zijn achterpooten staan en greep het diertje met zijn voorpooten. Toen hij zóó stond, wisten wij niet wat we zagen; zijn licht roodbruine buik glom in de zon; zijn staart, die rechts van zijn lichaam uitgespreid lag en waarvan de pluim heen en weer zwaaide, was zoo dik als een kabeljauw.

Dirk haalde Baatje van onder zijn jas te voorschijn en liet haar die wonderlijke soortgenoot zien.

‘Zie je Baatje, dat is een kat; maar hij is driemaal zoo groot als jij en heel anders. Jij zoudt de dikke vlieg hebben opgegeten; hij heeft hem alleen maar doodgemaakt. Hij bewaart zijn honger voor de zure haringkoppen, waar hij stellig mee wordt volgestopt; anders zou hij de vlieg natuurlijk wel opgegeten hebben. Jij en ik wachten nooit om, wat voor ons staat, te laten verdwijnen. Kijk Baatje, zijn oogen zijn net twee gouden knikkers; en zijn vel en zijn staart lijken niets op de jouwe; hij is heel anders, heel anders, zie je.’

Op dit oogenblik kwam een dienstmeisje uit het huis met een bord koude aardappelen, die zij bij een boom gooide voor de straathonden. Toen zij weer naar binnen was, gingen wij naar den boom om Baatje bij dat onverwachte maal te brengen. Maar daar de aardappelen schoon waren, legde Dirk ze één voor één in zijn pet en verderop, op een andere stoep, hielden wij met ons drietjes een heerlijke smulpartij.

Tegen het voorjaar werd Baatje zoo dik en vet, dat

[pagina 78]
[p. 78]

't een lust was. Dirk schreef het toe aan onze wandelingen langs de grachten. (Sinds de aardappelen aasden wij op meer zulke buitenkansjes).

‘En dan, je begrijpt, de muizen loopen zoo maar tusschen zijn pooten.’

Op een avond, toen mijn ouders naar bed wilden gaan, vonden zij Baatje in de bedsteê, lekker in 't stroo genesteld met vijf kleintjes. Dirk was stom van verbazing.

Vader wou 't heele nest in het riool gooien. Mina, die van geen enkel beest hield, stelde voor, ze in de gracht te smijten. Toen, omdat Dirk zoo jammerde, zei moeder met een knipoogje naar de anderen, dat hij ze houden mocht.

Hij maakte in een hoek op den grond een nestje van zijn kleeren en bracht er de kat met haar jongen heen, maar den volgenden morgen, zonder dat mijn ouders er iets van gemerkt hadden, lag ze weer op de oude plaats.

Toen wij uit school kwamen, kwam Baatje haar baas tegemoet en vertelde in duidelijke taal, dat haar een ongeluk was overkomen.

‘Boeleboeleboeleboeu! Leuëleuëleuëleu! Mauwauwauw!’

Toen sprong zij in de bedsteê en Dirk begon met haar het stroo om te woelen en alles onderste boven te keeren: maar geen kleine katjes!

Hij sprong op den grond; bleek, de twee vuisten naar Mina gebald, stotterde hij:

‘Dat heb jij gedaan, leelijke Sosododomiter!’

Zij duwde hem weg met haar hand en een gniepig lachje gleed over haar domme gezicht.

In 't najaar werd Baatje weer dik. Dirk streelde

[pagina 79]
[p. 79]

haar over het witte buikje, wat zij met luid spinnen beantwoordde.

Op een dag was zij niet te vinden. Dirk en ik doorzochten het heele slop, maar Baatje was verdwenen.

Mina's stompe neus trilde. Toen zocht Dirk niet langer.

‘P-p-pestkop! jij heb 't gedaan! Jij! jij! gegemeenert!’

Langen tijd bleef Dirk akelig stotteren.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken