Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De glans der dagen (1954)

Informatie terzijde

Titelpagina van De glans der dagen
Afbeelding van De glans der dagenToon afbeelding van titelpagina van De glans der dagen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.55 MB)

Scans (11.13 MB)

XML (0.15 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De glans der dagen

(1954)–Fré Dommisse–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 151]
[p. 151]

14

Het was de laatste morgen.

De koffers stonden gepakt, in de namiddag zouden zij vertrekken.

Zij wandelden buiten de wallen. Justine keek nog terzijde naar de tuin van haar grootouders, maar haar moeder repte er niet over om er heen te gaan. De paden en heggen waren bestrooid met witte en roze bloesem. De bloeitijd zou gauw voorbij zijn.

‘Ik had hier nog wel wat langer willen blijven!’, merkte Justine op.

‘Och - ik vind het toch ook weer prettig om nu naar huis te gaan. Wij hebben alles gezien wat wij ons hadden voorgenomen.’

‘Misschien kunnen wij het volgend jaar wel weer eens een paar dagen hierheen gaan!’, opperde Justine.

‘Neen. - Ik heb het hier nu gezien, dan wil ik toch liever ergens anders heen.’

Ik heb het hier nu gezien - zij besefte zelf blijkbaar niet hoe tegenstrijdig dat

[pagina 152]
[p. 152]

klonk, dacht Justine. Ze voelde dat haar voorstel beslist van de hand werd gewezen. Zij begreep ook dat de belevenissen, die zij hier gekend hadden, nooit herhaald konden worden. Het zou geen zin hebben om hier weer terug te komen. Het was zelfs beter van niet. Aan de verwachting was ruimschoots voldaan, moeder vroeg niet meer. Deze laatste morgen was toch al anders. Moeder leunde zwaarder op haar arm dan de vorige dagen en het was alsof het verlangen waarmee zij haar had voortgeduwd, verdwenen was. Het was of met een zachte, doch onverbiddelijke hand de bloesem die het heden bedekt had, werd weggenomen en met bevreemding ondergingen zij beiden de verandering. Was dan alles een droom geweest? Een vreemde droom die nu, als het bloesemblad, op de wind werd weg gedragen?

Zij zochten de paadjes en wegen op die hen het liefste waren geworden. Langs de oude waterput daalden zij af langs de es naar het beekje waar de hoge peppels stonden. Hier rustten zij en luisterden weer naar de

[pagina 153]
[p. 153]

vogels en het kloppen van de specht. Op het glooiende weiland naderden kinderen. Zij keken beteuterd naar de vreemde dames op de bank. Onthutst beraadslaagden zij. ‘Ik wet nog een mooi pleksken!’, troostte met hoge stem het grootste meisje dat een tas met proviand droeg.

‘Waor?!’

‘Hêr!’

‘Joke mut 't zên!’ Joke haalde, toen gezamenlijk het terrein was goed gekeurd, de ballen te voorschijn. Even later waren zij in hun spel verdiept.

‘Grappig’, zei haar moeder. ‘Ik zou zo weer Twents kunnen praten, dat vergeet je toch nooit!’

Vanavond waren zij weer thuis. Zij zouden zich niet kunnen voorstellen dat zij vanmorgen nog zo rustig gewandeld hadden. Alles zou dan weer zijn gewone gang gaan. Haar moeder vermoedde niet hoe zij er tegen op zag om naar huis te gaan, hoe moeilijk het haar leek om weer tegen alles op te moeten tornen. Of wist ze het wel? Ze ving veel meer op dan ze liet blijken.

[pagina 154]
[p. 154]

Zij hoorden de kerktorens slaan, langzaam en zwaar, de lichte slagen van het kleine torentje tinkelden er speels doorheen. Haar moeder luisterde aandachtig. Gelukkig, zij sloegen gelijk - zo moest het ook! Straks zou zij haar klok thuis weer horen slaan. Zij zette hem gelijk met de radio. Dan was dit alles voorbij...

Zij had het stadje terug gevonden zoals het in haarzelf bewaard was gebleven. Dat was een groot voorrecht geweest. Justine had haar alles verteld. Het was of zij ook de mensen van vroeger weer had gezien.

Deze morgen weken hun gestalten echter meer en meer terug. De kleine Jetje was zelfs nergens meer te vinden - of - speelde zij nog mee met de kinderen die zij in de verte hoorde?..

Zij zou hier nooit meer terug komen.

Justine had het haar straks wel voorgesteld, maar als zij hier ooit weer terug kwam dan zou zij toch niets meer vinden.

Zij zou het stadje weer achter zich laten zoals zij al zoveel achter had moeten laten. Zij wist wel dat er veel verwoest was. In de

[pagina 155]
[p. 155]

gesprekken had zij de klachten wel opgevangen. Het was haar niet voorbij gegaan al dachten de mensen dat soms, omdat zij niet zien kon.

Nu liet zij het stadje weer achter zich als zij straks met Justine naar huis ging. De gestalten zouden vervagen, het geluid van de eens zo dierbare stemmen, verwaaien...

Dit was hun laatste wandeling. Vreemd was het afscheid. Het deed geen pijn.

Misschien omdat zij ervaren had dat iedere zucht tot behoud, juist dat behoud belemmerde? Omdat zij wist dat er geen afscheid was?

Zij wandelden naar het stadje terug. Het was warm in de zon. Justine overlegde dat de taxi beter een kwartier vroeger kon komen. Zij zou haar die middag niet te lang laten rusten en bijtijds roepen.

- Zat Marie van Crefeld niet meer voor het raam toen zij langs het huis wandelden? En bikkelde Jetje ook niet meer op de stoep?

- De gestalten weken... zij zonken terug in de vergetelheid.

Het was stil geworden.

[pagina 156]
[p. 156]

Justine dwaalde nog wat rond. Haar moeder rustte. Als vanzelfsprekend had zij het pad naar de Paaswei ingeslagen. De gedachte dat zij over enkele uren in de trein zou zitten, benauwde haar. Zij zou deze droom wat langer vast willen houden. Straks zouden de zorgen weer op haar vallen.

Morgen zou het gewone leven weer beginnen. Het leven van de mensen in dit stadje was ook gewoon.

Het was vroeger ook gewoon geweest. Zo gewoon als een kiezelsteen waar je achteloos over liep.

En toch lag in die steen een wonder verscholen.

Haar moeder had die steen opgeraapt en bekeken, toen waren haar de bergen verschenen waarvan de sneeuwtoppen gloeiden in de morgenzon. Dat was haar gewone, onbeduidende leven geweest, waarin niets bijzonders gebeurd was - wat droefheid, ziekte, zorgen, naast wat blijdschap en vreugde.

Morgen zou moeder weer naar de radio luisteren en om haar hulp vragen wanneer zij het station niet goed vinden kon. Met be-

[pagina 157]
[p. 157]

leid koos zij de uitzendingen en zij rustte niet voordat haar uit de radiobode het programma was voorgelezen.

Morgen zou zij weer rustig in haar stoel zitten breien. Ze zou de laatste berichten weten en door haar aanwezigheid de toevlucht zijn van iedereen die even op haar kamer een rustpunt zocht. Die rust ging als een weldoende kracht van haar uit. Haar leed, haar leven vol zorgen, haar blindheid, het was als had zich dit alles in haar opgelost.

Justine keek naar het wijde vergezicht. Op deze wei werd nog steeds het oude Paaslied ingezet, het lied dat moeder hen als kinderen geleerd had.

Hier was haar moeder, eindelijk, na jaren, terug gekomen, als een oude blinde vrouw, gebeukt door het leven, vervallen, als het gehavende stadje. Zij had zich dikwijls verbaasd over moeder's volkomen gemis aan zelfbeklag. In de brokstukken van puin, in roest en ijzer had moeder het teken verstaan. Geen blijdschap, geen mogelijkheid had zij onbenut gelaten noch was zij eraan voorbij

[pagina 158]
[p. 158]

gegaan. Zij had telkens weer gezocht. Zorgvuldig had zij de stenen en het ijzer beproefd en met sterke handen had zij gebouwd en gesmeed, totdat haar levensdroom gestalte verkreeg, totdat zij haar beeld uit verwoesting had gewekt.

- Dat zou ook de opdracht voor Leo zijn. - Dat was de opdracht, óók voor haar! - Zij zag het land niet meer dat zich voor haar uitstrekte. Zij zag ook het stadje met de bloeiende vruchtbomen niet meer. Zij zag het beeld van ‘de verwoeste stad’ van Zadkine voor zich. Eens had zij daar lang voor stil gestaan. Hier was geen stof, geen lichaam meer. Eerst nu begreep zij de betekenis van deze dagen. Nu wist zij waarom zij dit laatste uur nog naar de Paaswei moest gaan. Hoe eindeloos moeilijk en zwaar leek soms het leven. Hoe zou ze er ooit doorkomen zo vroeg zij zich dikwijls angstig af als zij aan haar moeder dacht die zo oud was. En toch - het was niet de angst om oud te worden - het was de angst om oud te worden en dan nog de geest niet te hebben gekend. De angst om vast te blijven zitten

[pagina 159]
[p. 159]

aan herinneringen zonder meer - dat was verstarring, dat was de dood. Als zij dat verstond dan steeg uit het leven het lied dat los van alle tijden was, het lied dat getuigde van de opstanding van de Geest - die eeuwig was. - Dat moest ze vasthouden - ook voor Leo - ook voor haar kinderen. -

Zij had het vergezicht hier nog willen zien.

En zij had gezien...

Zij nam iets mee als zij straks naar huis ging. - Het besef van ín de dag te staan. Deze dagen waren geen schijn geweest, geen begoocheling. De stenen getuigden ook nu nog van de bergtoppen. - Zij moest leren, als moeder, in roest en ijzer het teken te verstaan.

En nu moest zij terug naar het hotel.

Moeder wilde op tijd geroepen worden.

Omdat zij in de tijd stond, had zij de tijd overwonnen.

Dat was het geheim van haar leven.

Het geheim - en haar kracht.

 

‘Daar zijn wij weer!’ zei haar moeder vol-

[pagina 160]
[p. 160]

daan toen Anneke haar uit de taxi hielp. ‘Justine, vergeet je mijn tas niet?’ Zoekend ging haar hand naar de deurknop van haar eigen kamer, toen ze in de gang stond.

‘Doet U eerst bij ons uw goed af, Oma!’, haastte Anneke zich. ‘Ik heb binnen de thee al klaar!’

Maar Oma scheen haar niet te horen en opende toch haar eigen kamerdeur.

‘Komt U nu eerst bij ons!’, herhaalde Anneke, wat ongeduldig.

‘Ja, ja. Ik kom dadelijk!’

Waarom deed Oma nu bij hun haar mantel niet eerst uit? Zij zag er zo verreisd en moe uit. Zij keken elkander vragend aan, toen schoten ze in de lach.

Tastend zocht Oma's hand de hoek van de kamer, waar haar klok hing. Zij moesten nu niet zeuren van eerst het goed af doen of thee drinken. Dat kon straks wel. Zij voelde naar de ketting en de gewichten, maar zij kon ze niet zo gauw vinden. Toen vroeg ze, en het was als sloot zij hiermee rustig en bewust de dagen af die achter haar lagen: ‘Is de klok wel opgetrokken?’


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken