Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Sakinum (1899)

Informatie terzijde

Titelpagina van Sakinum
Afbeelding van SakinumToon afbeelding van titelpagina van Sakinum

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.16 MB)

ebook (3.00 MB)

XML (0.44 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Sakinum

(1899)–G. Dompers–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 291]
[p. 291]

Alphabetische Lijst van vreemde woorden in dit werk voorkomend.

Achtergallerij, achterkamer, waarvan één of meer wanden open, als bij eene verandah.
alang-alang, grasachtige plant, soms manshoog.
Allah, God.
aloon-aloon, grasvlakte en hoofdplein der kotta, waaromheen gewoonlijk de voornaamste gebouwen.
ambèn, platte, bamboe rustbank.
angon, weiden.
arènboom, palmsoort, waarvan uit de bloemtros suiker gemaakt wordt.
arit, krom kapmes.
asemboom, tamarindeboom.
assistènan, woning van den assistent-wedono.
assistent-wedono, laagste inlandsche besturende ambtenaar, hoofd van een onderdistrikt.
AVH, bekend merk genever, waarom de laatste daarmede dikwijls aangeduid wordt.
badjing, eekhoren.
bakoel, eetwaren ventende koopvrouw.
bamboe doeri, een veel op de erven geplantte reuzenbamboe, waarvan de bladeren vol dorens zijn.
[pagina 292]
[p. 292]
bandar, bankhouder van hasardspel
bandat, lis van een of andere touwsoort, bij het pikelen gebruikt.
bantèng, wilde buffel.
bérang, groot slagwapen.
besaran, de woning van den eigenaar of beheerder eener landelijke onderneming (ook wel ‘lodji’).
bibit, zaad of voor uitplanten aangekweekte jonge plantjes.
bidoh, groote, grauwe roofvogel.
blanda item, Negers.
boedeng, vrij groote aapsoort met dik, gitzwart haar en langen staart.
bras, gepelde koffie of rijst.
dadap, boomsoort vol dorens ook op den stam.
dèrès, het winnen van het vocht van den arenpalm.
dessa, dorp, zetel van een dorpshoofd.
djadjan, gereed gemaakt gerecht.
djogoreso, rechterhand van den assistent-wedono.
djagoeng, mais, turksch koren.
djamboe, vruchtsoort, waarvan vele verscheidenheden bestaan.
djarakpaggers, haag van djarak tjina (chineesche djarak).
djemowa legi, woordelijk: Vrijdag legi d.w.z. een Vrijdag, die samenvalt met de jav. weekdag legi (eens in de 35 dagen).
djeroek sap, sap van djeroek petjil, lemoensoort.
djoeroetoelis, schrijver, klerk (inlandsch).
djohar, boom, veel voor schaduw langs wegen gebruikt.
doekoeh, gehucht, ingedeeld bij een dessa.
[pagina 293]
[p. 293]
doekoen, heelmeester, vroedvrouw, ieder die zich daarvoor uitgeeft.
doeri, dorens.
dos à dos, tweewielig voertuig.
èmper, afdak eener woning, loods enz.
employé, zie opziener.
gabah, koffie, nog in het omhulsel (hoornschil).
galangan, dijkje tusschen sawahs.
gamelang, volledig stel javaansche orkestinstrumenten.
gandang, veekraal.
gandang matjan, hokken ter bewaring van gevangen tijgers.
gardoe, klein huisje, veelal zonder wanden, dienend tot verblijf aan nachtwakers.
gedèk, gevlochten bamboe omwanding.
gedoegan, javaansche paardenstal.
geloeng, haarwrong.
gendi, javaansche waterkruik.
gentongan, stuk boomstam 5 à 8 voet lang, met eene overlangsche, diep uitgeholde sleuf, rechtstaand opgehangen, waarop signalen geslagen worden.
glindéng, primitief, tweewielig wagentje voor goederenvervoer gebruikt, getrokken door karbauwen of sapies.
goeboek, wachthuisje op hooge palen.
goedang, schuur, bergplaats, pakhuis.
gouvernements koffie reserve, bosch gereserveerd voor den gouvernements koffiecultuur (dwangcultuur).
golok, zwaar slagwapen.
Hadji, in turksche stijl gekleede lieden, die beweren het graf van den Profeet bezocht te hebben.
[pagina 294]
[p. 294]
haloe, rijststamper.
Hariojo, einde der vastenmaand.
heerendienst, dwangarbeid van niet-misdadigers, dus opgelegd aan personen, die niets misdreven. Zonder voedingverstrekking.
kabaja, baadje van chineezen, ook van de javaansche vrouwen.
kabajan, onbezoldigd eerebaantje, rechterhand van een dorpshoofd.
kaboepatèn, verblijf van den Regent.
kain, kleedingstuk, zijnde een veelal bont gekleurde of geweven lap goed, een paar maal rondom het middel gewikkeld en vandaar tot even boven de enkels neerhangend.
kali, rivier, beek.
kamitoewa, hoofd van een doekoeh (doekoehan).
kampong, wijk.
Kandjeng, titel toegekend aan den eersten en voornaamsten persoon eener plaats. Alleen gebruikt beteekent het Regent.
kantjil, klein soort hertje, zonder horens, geen voet hoog.
Kantoran, gouvernementskantoor.
kapala, dorpshoofd, loerah.
kapala palang, voornaamste kapala, daartoe wegens ouderdom en ondervinding door den assistent-wedono aangesteld.
karbauw, tamme buffel.
katès, papaja, vruchtsoort, snelgroeiende boom.
kemblah, knaap dansend met mannen op de maat van een paar instrumenten, is veelal vergezeld van een komiek, tevens goochelaar, die soms toeren vertoont als Davenport.
[pagina 295]
[p. 295]
kemiri, boom, waarvan de noot als toespijs gebruikt wordt.
ketela kaspé, cassave.
ketrangan, het klaar, helder worden eener duistere zaak.
kettingganger, tot langdurige dwangarbeid veroordeelde misdadiger.
kidang, reebok.
kjai, groote, oude koningstijger.
kodok oelo, woordelijk: kikvorsch, slang, zeker hasardspel.
koempoelan, samenkomst.
kokkie, keukenmeid.
kongsie, syndikaat.
kontjo, metgezel, trawant.
Koran, Heilige Schrift (Mahomedaansch).
kotta, stad.
kowi (gowi), rood of oranje gekleurde varieteit boedeng.
klapper, kokosnoot.
klapperdop, halve schaal der kokosnoot.
kliwon, een der dagen der vijfdaagsche jav. week.
klontong, marskramer, door luiden met een bel zijne komst aankondigend.
kris, steekwapen, ongeveer een voet lang, plat en dikwijls zeer dun met houten gevest.
kwee kwee, gebak.
lahar, lavastroom of de streek waar deze geloopen heeft.
latar, niet voor beplanting gebruikt, schoon gehouden gedeelte van een erf rondom de woning.
[pagina 296]
[p. 296]
legèn, uit den arènpalm gewonnen vocht, waarvan de suiker gemaakt wordt.
legi, een der vijf jav. weekdagen.
loerah, dorpshoofd.
lombok, spaansche peper.
lombok sétan, spaansche peper klein soort, in het wild voorkomend.
Luitenant, titel van een, door het Gouvernement aangesteld, Chineesch Hoofd belast met toezicht op chineezen.
magang, inlandsche klerk.
mandoer, ploegbaas.
manga, sappige vruchtsoort.
mantri, lage inlandsche ambtenaar bij verschillende diensttakken.
mas (loerah), oorspronkelijk adelijke titel, veel gebruikt bij het aanspreken van lage inl. ambtenaren bij wijze van beleefdheidsvorm.
matjan gombang, zwarte panter. id. kimbong, koningstijger.
mendjangan, hert.
moehté, kapmes.
nongko, groote vrucht, sterk verkoelend.
negri welandi, Nederland.
ngapok, iemand klein krijgen.
njai, huishoudster.
njaid, naaister.
njambé, leguaan.
njerèt, opium schuiven.
njie, huishoudster (Hoog Jav.)
njonja, titel van chineesche en europeesche vrouwen.
obat, geneesmiddel.
[pagina 297]
[p. 297]
oppas, oppasser.
opiumkit, huisje waar opium verkocht en geschoven wordt.
opziener, ondergeschikte europeesche betrekking op landbouwondernemingen.
orang ambon, amboneezen, waaronder meestal ook andere christen inlanders van de Molukken en Celebes begrepen worden.
orang ambon, atjéh, Atjeneezen.
padi, gevulde, rijstaren, ook de plant in zijn geheel.
padjek (padjeg), belasting.
pagger, omheining.
pajong, zonnescherm.
palang, slagboom.
pandjonan, woonplaats van dansmeisjes.
Pangéran, hoog adelijke titel.
panghoeloe, mahomedaansche priester.
pangoeng, tribune voor toeschouwers.
parèsan, veroordeelde.
pasangrahan, gouvernementsgebouw ten dienste van voorbijtrekkende europeanen.
passar, markt, ook wel de jav. week.
patih, inlandsche bestuursambtenaar lager dan Regent.
pendopo, ruim voorhuis, zonder omwanding.
perceel, landbouwonderneming.
perkara, politiezaak, lastige zaak.
petong, reuzenbamboe.
pidjet, masseeren.
pikelen, iets dragen met een pikoelan.
pikoelan, soort draagstok.
pikolpaard, lastdragend paard.
[pagina 298]
[p. 298]
pinang, boom, waarvan de noot bij het sirihpruimen gebruikt wordt.
pinter, handig.
pisang, banaan.
plosoboom, woudboom op schrale gronden, donker blad, roode bloemen.
poewoso, vastenmaand.
pomahan, plaats waar vroeger een huis gestaan heeft.
pondok, tijdelijk verblijf houden.
prijaji, aanzienlijk persoon.
Raden, adelijke titel hooger dan mas.
Radjah Welandi, Vorst van Nederland.
rampok, het met speren afmaken van een gevangen dier.
rangkok, neushoornvogel.
Regent, hoogste inlandsche ambtenaar.
roedjak, mengsel van lombok en rauwe, onrijpe vruchten.
sandelwood, op Java ingevoerd paardenras.
sangoe, voorschot, reisgeld.
santri, mahomedaansche, fijn godsdienstige, secte.
sapie, rundvee.
sapoelidi, veger van nerven van kokospalmbladen.
Saréhan, graf van vereerde personen (woordelijk: slaapplaats).
saté ajam, stukjes gekruid kippenvleesch aan een stokje geroosterd.
saté kambing, idem van geitenvleesch.
sawah, geïrrigeerd rijstveld.
sawallan, feesten door inl. hoofden gegeven in de maand sawal na afloop van de hariojo.
[pagina 299]
[p. 299]
sekoh petjil, gekruide rijst met halfgekiemde katjang.
sèlang, blad van de rottan.
sèngon, fijnbladige woudboom.
sidneyers, australische paarden.
singkèh, versch van China komende koelie.
sinder, zie opziener.
sinderan, woning van een opziener.
sirih pruim, pruim bestaande uit sirihbladen, veelal vermengd met kalk en pinang.
slamatan, offermaaltijd.
slèndang, lang smal stuk goed in verschillende kleuren, soms kostbaar met goud, door de vrouwen als sieraad los over de schouders gehangen of dienend om iets in te dragen.
sobat, goede kennis.
soebengs, oorknoppen.
soember, bron.
soesah, last, moeite, zorgen.
strootje, sigaret, inplaats met papier, met een gedroogd djagoengblaadje gerold.
talidoek, touw gemaakt van het harig omkleedsel van den arènpalm.
talus, kleine, grootbladige plant, waarvan de wortel wordt gebruikt.
tandak, dansmeisje.
taoen baroe, nieuwjaar.
tegal, niet geirrigeerde akker.
tiké, bereide opium, gemengd en gereed voor gebruik.
tjapel, rond, groot, plat hoofddeksel.
tjarik, dorpschrijver.
tjelareng, reuzeneekhoorn.
tjèlèng, wild zwijn.
[pagina 300]
[p. 300]
tjikar, ossenkar.
tjikarveer, soort huurrijtuig.
tjintjéh, kleedingstukken ventende marskramer van Bawean.
tobat, uitroep.
toekang, in de bosschen levend dier (Nycticebus javanicus).
toekang ajam, kippenkoopman.
toekang pacht, opiumpachter.
toekang roko, venter van tabak, strootjes, sigaren, lucifers,
toekang saté, saté venter.
toekang setroop, venter van stroopwater, limoenwater enz.
toewan besar, groote heer.
toetoel, geelgevlekte panter.
toko, bazar.
topèn, soort comediespel met maskers.
tratasan, gekapt boschpad.
vendutie, openbare verkooping.
voorgallerij, voorkamer aan de voorzijde zonder wand.
wajang, soort poppenkast.
wakil, plaatsvervanger.
wang teboes, losgeld.
warangan, arsenicum.
waringin, kleinbladige, reusachtige woudboom.
waroe, snelgroeiende, weinig eischende boom.
warong, zeer primitieve, javaansche restauratie.
wedono, inlandsche bestuursambtenaar, distriktshoofd.

Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken