Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Fausten en faunen (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van Fausten en faunen
Afbeelding van Fausten en faunenToon afbeelding van titelpagina van Fausten en faunen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.79 MB)

Scans (8.40 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Fausten en faunen

(1930)–N.A. Donkersloot–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Beschouwingen over boeken en menschen


Vorige Volgende
[pagina 179]
[p. 179]

Knut Hamsun's onder herfststerren

Overal, maar vooral in de Duitsche litteratuur is de dichter-zwerver een geliefd type, de dichterlijke vagebond, die alle eigenschappen van den schrijver zelf heeft, zijn droomen en fantasieën, zijn bespiegelingen, zijn natuurgevoel, zijn rusteloosheid, zijn liefde voor dieren, zijn verheven spot over de zwoegende en veilig thuisgebleven menschen, vastroestend aan hun huis en hun ambt, de daklooze tweelingbroer van den dichter, die in alles op hem lijkt, maar alleen niet zoo'n warme studeerkamer met een vertrouwelijk vlammende haard bezit, niet zoo goed in zijn kleeren zit, van zijn avonturen geen verslag uitbrengt en geen royalties int om zijn gesleten beurs te spekken. De droomende zwerver met de diepe, met alle aardsche en wie weet ook hemelsche dingen mee vibreerende ziel, is een even aanlokkelijke als onwezenlijke figuur, een romantische verbeelding, een in de werkelijkheid des te smartelijker gemiste fantasie-gestalte, een wenschdroom van den dichter zelf, die den moed mist om er zelf op uit te gaan - want wie ter wereld draagt de goddelijke dwaasheid van den droom zoo diep in zich, dat hij haar durft verwezenlijken anders dan in visioenen en op papier. Val den schrijver niet hard, als hij zich bedenkt, eer hij met een ransel en met ongezoolde schoenen voorgoed zijn huis verlaat, en intijds op zijn onbezonnen, onbegonnen voornemen terugkomend, zich aan zijn schrijftafel zet en zijn onvervulde droomen weerspiegelen laat

[pagina 180]
[p. 180]

in een verhaal. Wij lezen het zelf te graag, en we beminnen dien flierefluiter der wegen, maar we zullen hem wel nooit ontmoeten, den goddelijken landlooper, den vriend van sterren en hooischelven, den dichter en schooier tegelijk, den verloopen droomer, die met zijn warme stem in den nacht zoo week kan zingen, dat de schuchtere meisjes aan het raam komen, den citherspelenden dagdief, den verheven nietsnut, den uitverkoren zwerver met den raadselachtigen glimlach van wie bijna niet anders leeft dan de asters bloeien en de zwaluwen vliegen, maar uitverkorener nog want vol ontroering over het wonderlijke, overstelpend rijke leven. Verwijt het den schrijvers niet, wanneer zij met hun talent een remplaçant kochten voor hun zwerversdrift: wij danken er de roekelooste en liefelijkste verzen aan, en den onvergetelijken Knulp van Hesse, den onverbeterlijken Triebl van Rudolf Haas.

De trekkende gezel uit dit boek van Hamsun behoort ook tot dat denkbeeldig ras van zwervende fantasten, iets nuchterder slechts dan de meesten, met een paar bruikbare handen, en ingenieurs-aspiraties. Hij kan graven en metselen, zagen, schuttingen maken en houthakken. Met zijn kameraad trekt hij rond over het eiland, als een andere Robert en Bertram, een romantischer Max en Moritz. Het verhaal op zichzelf heeft niet zoo veel te beteekenen, er is niet bijster veel samenhang, en er speelt een wat zonderlinge intrigue door. Maar het is levendig verteld, en heeft aldoor die sappige, sterke smaak die men in al het werk van Hamsun proeft. In den nacht galoppeeren de twee zwervers rond op de paarden van een boer die hun onderdak weigerde, en luiste-

[pagina 181]
[p. 181]

rend naar het vreemde roepen der wilde ganzen, onzichtbaar in de hooge duisternis boven hen, trekken zij verder. En behalve houthakken en graven droomen zij met het ruischen van het loover en het verre glinsteren der sterren, en verliefdheden strijken over hun hart, zoo snel en frisch als voorjaarsregens of zoo ritselend en droefgeestig als wegdwarrelende herfstblaren. Er gaat een warme siddering door hun bloed, want overal zijn er verlangende lippen en verraden schitterende oogen hun geheim. Er stroomt een sterk en natuurlijk levensgenot door dit werk. De mensch is hier een stuk natuur, en de schrijver heeft voortdurend iets als een verwijt op het hart, iets dat aan Rousseau doet denken, een wrevelige spijt om al wat de beschaafde neurasthenicus van den modernen tijd aan natuurlijkheid heeft verbeurd. De natuur is voor den dichter van Pan het alles omstrengelend wonder, dat men niet uit het oog, veel minder uit het hart verliezen mag. Zij die nog met de natuur als vergroeid zijn, zijn de menschen naar zijn hart, zij die bijna zonder vragen en zeker zonder problemen op aarde bloeien en verwelken als alle plantengroei en alle dierenleven. Het lied van den mensch is dan het lied van de papaver en van de nachtpauwoog. Een vrouw is dan een verrukkend maar gevaarlijk natuurverschijnsel. Hamsun, de vaak harde en bittere, is een hymnisch vereerder van de natuur, een beminnaar van de aarde, en mensch of dier of plant zijn voor hem maar verschillende namen voor hetzelfde namelooze wonder, dat hij niet onderscheidt, waarin hij geen rangorde van hooger en lager naar maatstaf van meer of minder bewust-

[pagina 182]
[p. 182]

zijn onderkent. Het blijft gelijk of men een dolend mensch is of een bloem in het bosch of een kever op een acacia, of een trekvogel of de pit van een vrucht, - als men maar niet een door de stad vergroeid misgewas is. Dit onberedeneerd ‘pantheïsme’ is, afgezien van alle denkbare wijsgeerige bezwaren, de groote bekoring van een groot deel van Hamsun's werk. Er is aan de menschen in dit boek een geur van bosschen, van kruiden en bloemen, harsig en straf, en er waait ruischend een ruime, open wind door.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken