Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onder de groene linde. Verhalende liederen uit de mondelinge overlevering. Deel 1. Liederen met magische, religieuze en stichtelijke thematiek (1987)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onder de groene linde. Verhalende liederen uit de mondelinge overlevering. Deel 1. Liederen met magische, religieuze en stichtelijke thematiek
Afbeelding van Onder de groene linde. Verhalende liederen uit de mondelinge overlevering. Deel 1. Liederen met magische, religieuze en stichtelijke thematiekToon afbeelding van titelpagina van Onder de groene linde. Verhalende liederen uit de mondelinge overlevering. Deel 1. Liederen met magische, religieuze en stichtelijke thematiek

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.19 MB)

Scans (14.08 MB)

XML (0.54 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onder de groene linde. Verhalende liederen uit de mondelinge overlevering. Deel 1. Liederen met magische, religieuze en stichtelijke thematiek

(1987)–Marie van Dijk, Ate Doornbosch, Henk Kuijer, Hermine Sterringa–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 76]
[p. 76]

3
Heer Halewijn zong een liedekijn

 
Heer Halewijn zong een liedekijn,
 
al die dat hoorde wou bi hem zijn.

Aldus luiden de beginregels van de Halewijn-versie die de Vlaming Jan Frans Willems (1793-1864) omstreeks 1830 uit destijds circulerende liedblaadjes en uit eigen optekeningen in de Belgische provincie Brabant reconstrueerdeGa naar eind1.. Op deze versie, die dankzij het middelbaar onderwijs in Nederland niet onbekend is gebleven, is de volgende samenvatting gebaseerd.

Samenvatting

Een koningsdochter hoort het gezang van Halewijn en vraagt achtereenvolgens haar vader, moeder, zuster en broer of ze naar hem toe mag gaan. De eerste drie raden het haar af; haar broer kan het niet schelen zolang ze geen onoirbare dingen doet. Zorgvuldig kleedt ze zich aan, kiest het beste paard uit de stal en rijdt weg, door het bos, waar ze Halewijn vindt. Hoffelijk begroet hij haar en al pratend rijden ze verder totdat ze aankomen bij een galgenveld waar al verschillende slachtoffers van Halewijn hangen. Ook de koningsdochter zal niet aan de dood ontkomen, maar omdat ze zo mooi is mag ze kiezen op welke wijze ze wil sterven. Haar voorkeur gaat uit naar het zwaard en gezien de te verwachten bloedspatten adviseert ze Halewijn zijn bovenkleed uit te trekken. Nog voordat hij het helemaal uit heeft ligt voor zijn voeten zijn eigen hoofd, dat haar vraagt op een hoorn te blazen en zijn hals met zalf te bestrijken. Het meisje weigert zowel het een als het ander; ze pakt het hoofd, wast het in een bron en rijdt huiswaarts. Halverwege treft ze de moeder van Halewijn die, als ze naar haar zoon vraagt, te horen krijgt dat hij dood is. Voor de poort van het ouderlijk huis aangekomen, blaast het meisje krachtig op een hoorn; bij het feestmaal dat vervolgens wordt aangericht, wordt het hoofd op de tafel gezet.

[pagina 77]
[p. 77]

Toelichting

Het verhaal in onze optekeningen is in hoofdlijnen hetzelfde als dat in de versie van Willems. Niettemin zijn er enkele verschillen aan te wijzen.

De mannelijke hoofdpersoon, Heer Halewijn, heet in onze optekeningen Jan Alberts (Groningen, Friesland), Heer Albert (Twente) of Rollewijn (Limburg).

In de tekst van Willems rijdt het meisje alleen door het bos, op zoek naar Halewijn. In de meeste van onze optekeningen voegt de mannelijke hoofdpersoon zich bij haar zodra ze buiten komt en wordt de nadruk gelegd op de lange duur van de rit die zij gezamenlijk maken. In onze optekeningen is sprake van het keuzemotief: het meisje mag kiezen tussen onthoofding, verdrinking of ophanging. In de versie van Willems is van dat motief slechts een restant aanwezig.

Het hoofd, dat in Willems' tekst op de tafel komt te staan, wordt in onze optekeningen zelfs niet door het meisje meegenomen.

 

In de 46 varianten waarover wij beschikken zijn wat betreft tekst en melodie vijf groepen (A t/m E) te onderscheiden. Enkele varianten die zich minder goed lieten indelen werden in een restgroep (F) ondergebracht.

 

In groep A, bestaande uit in Groningen opgenomen varianten, heet de mannelijke hoofdpersoon Jan Alberts. Hij zingt niet maar vraagt het koningskind hem te vergezellen, in zijde gekleed. De kroon die ze op haar hoofd zet ontbreekt in deze varianten; in een enkel geval is er sprake van een gouden ketting. Zonder toestemming aan haar familieleden te hebben gevraagd, vertrekt het meisje samen met Jan Alberts (op diens paard). Het afgehouwen hoofd spreekt niet. Op de terugweg wordt de koningsdochter ingehaald door de moeder van Jan Alberts die op de vraag waar haar zoon is tot haar verdriet te horen krijgt dat Jan Alberts nooit meer met mooie meisjes zal spelen. Aangekomen bij het ouderlijk huis wacht het meisje tevergeefs op het openen van de poort en rijdt dan met haar paard door de slotgracht heen.

 

In groep B en groep C, geheel resp. voor het merendeel in Friesland opgenomen, heet de mannelijke hoofdpersoon eveneens Jan Alberts. Nadat in groep B de koningsdochter zich heeft opgemaakt om te gaan noemt ze zich de bruid van Jan Alberts met wie ze vervolgens te paard een rit maakt die veertien uur duurt. Het afgehouwen hoofd spreekt van een fluit, een hoorn en een pot zalf. Wanneer de moeder van Jan

[pagina 78]
[p. 78]

Alberts verneemt dat haar zoon dood is blaast ze op een ‘moordenaarshoorn’, waarop de ‘moordenaars’, de handlangers van Jan Alberts, de achtervolging inzetten van het meisje dat, net als in de Groningse varianten, met haar paard door de gracht gaat. Het mooie weer op de dag erna benut ze om haar kleren te drogen.

 

Groep C is niet homogeen: de teksten lijken op die van groep B, de melodieën niet, met uitzondering van enkele tussenvormen. In de meeste varianten van deze groep spreekt het afgehouwen hoofd over een (moordenaars)fluit of een (moordenaars)hoorn, een potje met smeer en een veer om de hals te bestrijken. Evenals in sommige A-varianten zegt de moeder van Jan Alberts dat ze het meisje zou hebben verdronken als ze haar voornemen had gekend.

 

In de in Twente opgenomen varianten van groep D wordt de mannelijke hoofdpersoon Heer Albert genoemd; de vrouwelijke is een ‘schoon juffer’ of, in een enkele fragmentarische optekening, Anna. Heer Albert zingt niet; het lied begint met de mededeling dat de juffer bij hem wil zijn. Evenals in groep B reizen de twee geruime tijd samen zonder te eten of te drinken; de daaropvolgende scene waarin ze onder een boom een gesprek voeren (strofen 9 t/m 14 in de afgedrukte variant) komt niet voor in de Groningse en Friese, wel in de Limburgse varianten (groep E). Ook in deze groep spreekt het afgehouwen hoofd niet (vgl. groep A).

 

De meeste varianten van groep E werden in het noorden van Limburg opgenomen. De mannelijke hoofdpersoon heet RollewijnGa naar eind2.; de aantrekkingskracht die hij op jonge meisjes uitoefent, ontleent hij aan zijn zangkunst (hij zingt als een nachtegaal) en aan zijn verblindende schoonheid. In de meeste varianten van deze groep wordt de vrouwelijke hoofdpersoon aanvankelijk aangeduid als koningsdochter; in sommige heet zij in het verdere verloop Odilia (in de afgedrukte fragmenten verbasterd tot Herrilia), een naam die ook in Westfaalse varianten voorkomt. De afgedrukte variant van groep E is aangevuld met fragmenten van optekeningen uit hetzelfde gebied.

 

Afgezien van de genoemde reconstructie van Willems is de oudste Nederlandstalige versie van het Halewijn-lied afkomstig van twee ongedateerde negentiende-eeuwse liedbladen met identieke tekst (afgedrukt in Van Duyse I p. 4-5), het ene gedrukt in Antwerpen bij J. Thys (1783-1854), het andere in Gent bij Van Paemel (1817-1845). Op beide bladen wordt het lied aangeduid met ‘Een liedeken van den

[pagina 79]
[p. 79]

heere van Haelewyn, op de wyze van den Credo’.

De oudste Jan Alberts-variant werd in 1882 in de tweede druk van In doaze fol alde snypsnaren in Franeker uitgegeven door Waling Dykstra en T.G. van der Meulen. De inhoud van deze versie komt overeen met de optekeningen die in groep B (Friesland) werden ondergebracht.

De verspreiding van de verschillende varianten is reeds in de Inleiding (p. 27-30) behandeld.

Lied
A. En Jan Alberts die wou er uit rijden gaan

De melodie staat in majeur; het lied eindigt op de terts. Het metrum is regelmatig in 6/8. Terwille van de symmetrie duurt de derde regel even lang als de eerste en tweede samen; hiertoe werden de lettergrepen uitgesponnen.

Vorm: A [a-b], B [c].

Opname 26 januari 1963



illustratie

1
 
En Jan Alberts die wou er uit rijden gaan,
 
En wat zag hij van verre? Een koningskind staan.
2
 
Hij vroeg of zij d'r uit rijden wou gaan,
 
(en) Dan zou zij zich kleden, in zijde gedaan.
3
 
En wat deed zij om haar nakend bloot lijf?
 
(en) Een hemdje van zijde, 't was alles goed stijf.
[pagina 80]
[p. 80]
4
 
En wat deed zij om haar rode salon?
 
(en) Een jurkje van zijde, blonk alles alom.
5
 
En wat deed zij op haar gele kruis haar?
 
(en) Een ketting van goud, hij woog negen pond zwaar.
6
 
Zij zette zich op Jan Alberts zijn paard
 
(en) Zij reed er wel veertig uren vandaar.
7
 
Toen zij die uren nu had gemarcheerd
 
Vroeg zij aan Jan Alberts wat hem d'r mankeert,
 
Dat hij haar op geen eten of drinken trakteert.
8
 
En daar ginders daar staat er een hoge boom,
 
En daar kunt gij van eten en drinken zo schoon.
9
 
En zij kwamen al bij die hoge boom
 
En daar hongen wel veertien mooi meisjes zo schoon.
10
 
Nu kun je d'r van kiezen wat jij d'r van wilt,
 
Het mes, of de boom, of koud waterstroom.
11
 
En als ik een van die drieën dan kiezen zal,
 
(en) Dan kies ik dat 't hoofd voor mijn voeten neerval.
12
 
Trek jij je bovenste klederen maar uit
 
Want dat jongere bloed en dat springt er zo wijd.
13
 
En zij had het nog niet eens gezeid
 
Of zij had hem zijn hoofd voor zijn voeten geleid.
14
 
Zij zette zich op Jan Alberts zijn paard
 
En zij reed er wel mee door de wilderen straat.
15
 
Toen kwam Jan Alberts zijn moeder haar voorbij
 
En die vroeg: Hè je mijn zoontje Jan Alberts ook zien?
16
 
Uwe zoontje Jan Alberts die is er niet meer,
 
En die speelt er met veertien mooi meisjes nooit weer.
17
 
Och kind, had jij hem dat eerder gezeid,
 
(en) Dan had hij jou liefst in koud water geleid.
18
 
Och vader, och moeder, doe open de poort,
 
Want de moordenaars komen al nader aan boord.
[pagina 81]
[p. 81]
19
 
En zij hebben haar 't poortje niet opengedaan,
 
En toen is zij met het paard door de gracht heengegaan.

Antje Smid-Adams (1884-1970) te Scheemderzwaag, de zangeres van deze variant, werd geboren in een landarbeidersgezin met acht kinderen in Meerland, een paar kilometer ten noorden van Winschoten. Haar liederen leerde ze van haar huisgenoten en, ongeveer vanaf haar achttiende jaar, onder het werken op het land en in het veen in de omgeving van haar woonplaats. Haar man, eveneens landarbeider, werkte nadat hij op zijn veertigste jaar invalide was geworden als petroleumventer. Nabestaanden van mevrouw Smid-Adams vertelden ons dat zij altijd opgeruimd was en veel zong, vroeger met haar kinderen, maar ook op latere leeftijd toen zij jarenlang wegens reuma het bed moest houden.

B. Jan Alberts stond op en hij zong er een lied

De melodie begint in een tweedelige maatsoort; bij de herhaling van de tweede tekstregel wordt de melodie melismatisch en vrij van maatindeling. Evenals in voorbeeld A wordt de laatste regel over meerdere maten uitgespreid om symmetrie te verkrijgen met de eerste vier maten.

Vorm: A [a-b], B [c].

Opname 11 maart 1963



illustratie

1
 
Jan Alberts stond op en hij zong er een lied
 
En dit verhoorde een koningskind.
[pagina 82]
[p. 82]
2
 
Zij stak er haar hoofd door de venstergaten uit
 
En toen riep zij: Mag ik er met Jan Alberts uit rijden gaan
 
En mag ik er met Jan Alberts uit rijden gaan?
3
 
Jij moogt er met Jan Alberts uit rijden wel gaan
 
Maar als jij er je eretje maar d'r bewaart.
4
 
Wat trok zij over haar wit hemdjen heen?
 
En een gouden oorijzer van viere pond zwaar.
5
 
Wat trok zij over haar rooie rok heen?
 
En een zijden japon, daar hangen wel
 
vier gouden lovertjes aan,
 
En daar hangen wel vier gouden lovertjes aan.
6
 
Zij stak er haar hoofd door de venstergaten uit
 
En toen riep zij: Nu ben ik Jan Alberts zijn bruid!
7
 
Zij reden wel veertien uren lang
 
Eer dat zij er wat spijs en drank ontvingen.
8
 
Jan Alberts, Jan Alberts, wanneer krijgen wij
 
er wat spijs en drank?
 
En daarginder daar bij er die hoge boom
 
En daar is het van eten en drinken zo schoon!
9
 
Jan Alberts, Jan Alberts, zie daar eens voorwaar,
 
En daar hangen wel veertien mooi meisjes fijn.
10
 
Hangen daar wel veertien mooi meisjes fijn?
 
En daarbij sisto er de vijftiende zijn.
11
 
Wat kiest ge, hangen of drinken
 
of het hoofdsje rechts voor d'r de voet?
 
Als ik een van die drie er gaan kiezen moet
 
En dan kies ik mijn hoofdsje rechts voor d'r mijn voet.
12
 
Jan Alberts, Jan Alberts, trek uit er je bovenste jas
 
Want mooi magetsjebloed en dat spreidt (er) zo ver.
13
 
Maar toen Jan Alberts zijn jasje ter halve uit had
 
En toen sloeg het mooi meisje zijn hoofd voor de voet.
[pagina 83]
[p. 83]
14
 
Maar toen er zijn tong nog driemaal sprak:
 
En daar inder mijn jas en daar zit er een fluit
 
En blaas op er, blaas op er dat horentsje.
15
 
En achter deze boom en daar staat er een pot
 
En smeer mij er die wonde daarmee dicht.
16
 
Neen, ik blaas er niet op een moordenaarshoren
 
Ik strijk er niet uit er een moordenaarspot!
 
En zij plakte haar gat op Jan Alberts' blauw ros.
17
 
Zij plakte haar gat op Jan Alberts' blauw ros
 
En toen reed zij alweer door die wildebos heen.
18
 
Maar toen zij het bosje ter halve uit was
 
En ontmoette z' Jan Alberts zijn moeder daar,
 
Toen ontmoette z'Jan Alberts zijn moeder daar.
19
 
Hesto er mijn zoontje Jan Alberts ook zien?
 
En ik heb er je zoontje Jan Alberts gezien,
 
Maar die leit met zijn hoofdsje rechts voor d'r zijn voet.
20
 
Leit die d'r met zijn hoofdsje rechts voor d'r de voet
 
En dan hesto dat boze maget gedaan,
 
En ze blies er terstond op haar moordenaarshoorn.
21
 
Ze blies er terstond op haar moordenaarshoorn
 
En Jan Alberts' moordenaars kwamen haar te onthoor.
22
 
Doe open de poort en doe open de poort
 
Want Jan Alberts' moordenaars komen mij te onthoor.
23
 
Maar de poort werd niet haastig opengedaan
 
En toen is het mooi meisje de gracht ingesprongen.
24
 
De andere dag en toen was het mooi weer
 
En toen droogde 't mooi meisje haar kleren weer.

Sjoukje Heida-Zandstra (1901-1967) te Terwispel, de zangeres van deze variant, was huisvrouw en boerin. Ze werd geboren in Hemrik en herinnerde zich verhalen, sprookjes en verhalende liederen, in het ouderlijk huis door haar vader verteld en gezongen, waarover ze in de loop der tijd op de rustig gelegen boerderij in Terwispel veel had nagedacht.

[pagina 84]
[p. 84]

C. Jan Alberts stond op en hij zong er een lied

De melodie staat in majeur; het metrum is regelmatig, met uitzondering van twee halve (2/4) maten die als opmaat fungeren.

Vorm: A [a-b-b'].

Opname 9 maart 1963



illustratie

1
 
Jan Alberts stond op en hij zong er een lied
 
En dat verhoorde een koningskind.
2
 
Toen ging zij al voor haar lief moedertje staan:
 
Och moeder, mag ik er uit spelen gaan?
3
 
Och kind, dat is mij evenwel,
 
Alwaar dat gij gaat, en alwaar dat gij staat.
4
 
Gij gaat er maar spelen, waar gij om vraagt,
 
Als gij er uw eertje dan maar bewaart.
5
 
Toen trok zij om haar nakende lijf
 
Een hemdje van zijde, van echte zij.
6
 
Daarover trok zij een rooie rok,
 
Op iedere plooi een gouden knop.
[pagina 85]
[p. 85]
7
 
Daarover trok zij er een tabbert aan,
 
De koorden van goud, ja die bengelen d'r aan.
8
 
Toen zette zij al in d'r haar goud krul bos haar
 
Een kroontje van goud van wel zes pond zwaar.
9
 
Toen zette zij het hoofd in het venstergat uit
 
En riep toen: Ben ik Jan Alberts zijn bruid?
10
 
Jan Alberts die had haar gezien en zowaar
 
Hij zette haar al achter op zijn bruin paard.
11
 
Toen reden zij samen door die wildege bos
 
Alwaar zij een van die drieën toen kiezen moest.
12
 
Wilt gij er, zo sprak hij er toen onverhoeds,
 
De hoogste boom, de watervloed, of je hoofdje voor de voet?
13
 
Als ik een van die drieën kiezen moet,
 
Dan kies ik mijn hoofdje maar voor de voet.
14
 
Maar Jan Alberts, trek uit eerst je bovenste kleed,
 
Het mooi maagdelijk bloed dat speet anders zo wreed.
15
 
Toen Jan Alberts zijn kleed wel t' halve uit had,
 
Zijn hoofdje al voor zijne voeten lag.

Opname 30 augustus 1969

16
 
En ze heeft er dat hooffie dan nedergeleid,
 
En dat hooffie heeft nog een paar woordjes gezeid.
17
 
Daarginder, daar staat er een potsje met smeer,
 
Smeer jou er mijn halsje nog eens met die veer.
18
 
Ik smeer uit die moordenaarspotsjes niet,
 
Ik fluit ook op die moordenaarsfluitsjes niet,
19
 
Want daarginder daar staat daar een hoge boom,
 
Daar hangen wel veertien mooi magertjes schoon.
[pagina 86]
[p. 86]

Opname 9 maart 1963

20
 
Ze zette zich ras op Jan Alberts zijn bruin paard,
 
En reed er al mee weg in een wilde vaart.
21
 
Maar toen zij in 't eind van het bos aankwam,
 
Kwam daar Jan Alberts zijn moeder al aan.
22
 
Goeiendag, sprak zij, mijn hartje zo lief,
 
Hebt gij er mijn zoontje Jan Alberts ook zien?
23
 
Uw zoontje Jan Alberts die is er niet meer,
 
Die speelt met die veertien mooi meisjes geen mooi weer.
24
 
Had gij mij dat wat eerder gezeid,
 
Dan had ik U al in het klare water geleid.
25
 
Zij joeg toen het paard in een wilde galop
 
Totdat zij al kwam aan haar vaders slot.
26
 
Och vader, och vader, doe open de poort,
 
De moordenares van Jan Alberts komt nader aan boord.
27
 
De poort die is niet haastig opengedaan,
 
En zij is met haar paard door het water gegaan.

Deze variant werd gezongen door Hendrik Iwema (1890-1982) te Beilervaart. Het is ons niet gelukt na te gaan waar of van wie hij dit tot het repertoire van de Zwaagwesteinder koppelarbeiders behorende Jan Albertslied heeft geleerd. Iwema werd geboren in Lucaswolde bij ‘het Kret’, een knooppunt van kleine land- en waterwegen nabij de Tolberter Petten. Het gezin woonde aanvankelijk in een op het droge getrokken boot, later in een houten keet. Iwema's vader was, de mogelijkheden van de omgeving benuttend, wilstervanger, visser, stroper en onbezoldigd rijksveldwachter. Zijn moeder Harmke (1857-1939, op latere leeftijd bekend als ‘oude Janke’) leefde zeer teruggetrokken, maar schoot te hulp ‘bij nood en dood’, aldus een van de weinige mensen die zich haar herinnert (gesprek 30-3-1984). Hendrik Iwema zelf werkte vanaf zijn twaalfde jaar als boerenknecht, pachtte toen hij getrouwd was het café ‘De halve maan’ in Harkstede, verhuisde naar de stad Groningen, pachtte het tolhek Euvelgunne-Rodehaan en werd commissionair in aardappelen. Pas toen hij in Beilervaart ging wonen kwam hij min of meer tot rust.

[pagina 87]
[p. 87]

D. Daar was een schoon juffer fijn

De in mineur staande melodie begint met een sprong, even groot als de gehele ambitus, waarop een golvende afdaling naar de finalis volgt. Deze afdaling wordt in gevarieerde vorm en iets verkort herhaald. Het metrum is tweedelig; éénmaal komt door verlenging van de opmaat een driedelige maat voor.

Vorm: A [a-b-c].

Opname 26 februari 1963



illustratie

1
 
Daar was een schoon juffer fijn,
 
Die wilde zo graag bij Heer Albert zijn.
2
 
Toen is zij naar haar vader gegaan,
 
Of zij nog even uit wand'len mocht gaan.
3
 
Gij moogt wel even uit wandelen gaan
 
Als gij uw eer en fatsoen maar bewaart.
4
 
Toen is ze naar haar kamer gegaan
 
En trok ze haar zijden kleedje weer aan.
5
 
Wat zette ze op haar krullend haar?
 
Het kroontje van goud, dat drukt haar zo zwaar.
6
 
Toen nam ze den dapperen rooien vos
 
En jaagde zo lustig al door het bos.
[pagina 88]
[p. 88]
7
 
Zij hadden drie dagen, drie nachten gereisd,
 
Ja zonder eten of drinken of spijs.
8
 
Daarginder onder dien groenlandsen boom
 
Daar zullen wij ene schone maaltijd doen.
9
 
Hun hoofden gewassen, hun haren gekamd,
 
En zo moest het nu aan het eten gaan.
10
 
Zo menige bete die zij ook deed,
 
Zo menige traan er haar ontgleed.
11
 
Weent gij om uw vaders goed
 
Of weent gij om uw eer en fatsoen,
 
Of weent gij omdat gij sterven moet?
12
 
Ik ween niet om mijn vaders goed
 
En ook niet om mijn eer en fatsoen,
 
Noch minder omdat ik sterven moet.
13
 
Al waart gij ook het schoonste wijf,
 
Toch zult gij nog hangen aan 't dodenrijk.
14
 
Aan 't dodenrijk hangen dat wil ik nog niet,
 
Zo wil ik nog wachten wat mij geschiedt.
15
 
Wat kiest gij er, den galgenboom,
 
Of kiest gij er den waterstroom,
 
Of kiest gij het blanke staal voor goed?
16
 
Ik kies er geen van alle drie goed,
 
Maar als ik dan kiezen of delen moet,
 
Dan kies ik het blanke staal voor goed.
17
 
Trek uit, Heer Albert, uw bovenste kleed,
 
Het maagdenbloed dat is zo heet,
 
Dat u dat besproeit dat doet mij zo leed.
18
 
Toen Heer Albert zijn eerste mouw half uittoog,
 
Het hoofd reeds voor zijn voeten vloog.
19
 
Toen is zij een eindje verdergegaan,
 
Waar Heer Alberts vader haar tegenkwam.
[pagina 89]
[p. 89]
20
 
Zeg mij eens juffer, daar of hier,
 
Hebt gij Heer Albert ook gezien?
21
 
Heer Albert is gekomen tot zijn recht
 
Waar hij zo lang al om heeft gevecht.
22
 
Heer Albert ligt onder ginds groene landouwen
 
En speelt er met negen schone jonkvrouwen
 
Waar ik de tiende van wezen zou.

De zangeres, Gezina Plechelma Voortman-Pots te Lonneker, werd geboren in Losser waar zij op de ouderlijke boerderij vele liederen leerde van haar moeder en oudere zusters. Haar moeder stamde uit een boerenfamilie in Geesteren, waar dit lied eveneens bekend was.

E. Toen Rollewijn van de bergen kwam

Kenmerkend voor deze variant is de vloeiende melodielijn. De toonreeks is modaal, en wel Dorisch. Het metrum is heterometrisch. De driedelige 9/8 maatsoort wordt afgewisseld door de tweedelige 6/8 maat.

Vorm: A [a-b-c].

Opname 3 oktober 1983



illustratie

1
 
Toen Rollewijn van de bergen kwam
 
Hij zong gelijk een nachtegaal.
2
 
Door zijne schoonheid U verblind
 
Werd menige dochter tot hem gezind.
[pagina 90]
[p. 90]
3
 
Die nam hij mee naar zijn kasteel
 
En roofde hen daar van hun juweel.
4
 
Dan bracht hij ze tot aan den dood
 
En niemand hoorde van die wrede moord.
5
 
Een koningsdochter wierd het gewaar
 
Zij wilde zo graag met Rollewijn gaan.
6
 
Zij ging dan voor den Heer Vader staan:
 
Heer Vader, mag ik met Rollewijn gaan?
7
 
Zo gij met den Heer van Rollewijn wilt gaan
 
Doe eerst Uw beste kleren aan.
8
 
Wat trok zij zich toen aan haar lijf?
 
Een hemd, dat was van zij zeer stijf.
9
 
Daarover trok zij een rooie rok,
 
Op iedere plooi een gouden knop.
10
 
Wat zette zij toen op haar haar?
 
Een kroon die was van goud zo zwaar.
11
 
Toen stak zij 't hoofd door 't venster uit:
 
Kom Rollewijn, kom en haal Uw bruid!
12
 
Toen zetten zij zich op een ros
 
En reden zeer lustelijk door het bos.
13
 
Zij reden drie dagen en drie nachten
 
Zonder dat men eten of drinken zag.
14
 
Toen sprak zij tot den Heer Rollewijn:
 
Wanneer zal het eens onze maaltijd zijn?
15
 
Daar ginder aan dat beekje klaar
 
Daar wast gij de handen en scheidt Uw haar.
16
 
Zo menige keer zij haar handen wies
 
Zo menige traan haar oog ontvlied.
17
 
Zeg weent gij om Uw hoge moed
 
Of weent gij om Uws vaders goed
 
Of weent gij omdat gij hier sterven moet?
[pagina 91]
[p. 91]
18
 
Ik ween niet om mijn hoge moed
 
En ook niet om mijn vaders goed
 
En ook niet omdat ik hier sterven moet,
19
 
Ik ween om die zeven maagden schoon
 
Die hangen al aan de galgenboom.
20
 
Daarvan zijt gij het schoonste wijf
 
En 't hoogst zult gij hangen al in mijn rijk.
21
 
't Schoonste wijf dat ben ik niet
 
En 't hoogste hangen dat wil ik niet!
22
 
Dan kies er maar een van deze drie:
 
De galgenboom, de waterpoel of het blanke zwaard.
23
 
Ze zijn mij alle drie niet goed,
 
Maar als ik er een van kiezen moet
24
 
Dan kies ik maar het blanke zwaard
 
Dat mij doet vallen neer ter aard.
25
 
Trek uit, trek uit Uw bovenkleed,
 
't Maagdelijk bloed springt wijd en breed.
26
 
Toen hij het bovenkleed half uit had
 
Het zwaard reeds uit de schede stak
27
 
Nam zij het in haar rechterhand
 
En kloofde hem het hoofd tot op den tand.

Opname 31 januari 1968

28
 
Toen sprak er nog die valse tong:
 
Daarginder bij die galgenboom
 
Daar staat een potje met zalve schoon,
29
 
Besmeer daarmee Uw roze mond
 
En de negen maagden die worden gezond.
30
 
Wat gij beveelt dat doe ik niet
 
En wat gij wilt hebben dat wil ik niet.
[pagina 92]
[p. 92]

Opname 3 oktober 1983

31
 
Nu zette zij zich weer op 't ros
 
En reed nog veel lustelijker door het bos,
32
 
Toen zij een eind gereden had
 
En Rollewijns vader haar tegenkwam.
33
 
Goeiedag, goeiedag, Herrillia fijn,
 
Waar hebt gij gelaten den Rollewijn,
 
Waar hebt gij gelaten den zoon van mijn?
34
 
Daarginder in dat groene douw
 
Daar speelt hij met een andere schoon jonkvrouw.

Opname 18 december 1967

35
 
Nu steeg zij weder op een ros
 
En (zij) rijden zeer lustelijk door het bos.

Opname 3 oktober 1983

36
 
Toen zij een eindje verder kwam
 
Waar Rollewijns moeder haar tegenkwam.
37
 
Goeiedag, goeiedag, Herrillia fijn,
 
Waar hebt gij gelaten den Rollewijn,
 
Waar hebt gij gelaten den zoon van mijn?
38
 
Daarginder in dat bos zo groot
 
Daar ligt hij met het hoofd in zijn schoot,
 
En als hij niet slaapt dan is hij dood.

Opname 31 januari 1968

39
 
Ze sprong weer statig op haar ros
 
En reed een eindje door het bos
 
Toen de zuster van Rollewijn haar tegenkwam.
40
 
Goedendag, goedendag, schoon edele fijn,
 
Waar hebt gij gelaten mijn broer Rollewijn?
[pagina 93]
[p. 93]

Opname 6 november 1967

4
 
-------riviertje klein
 
Daar hangen die zeven maagden rein
 
En ligt ook Uwen zoon Rollewijn.

Opname 31 januari 1968

42
 
Zij sprong weer statig op haar ros
 
En reed er een eindje door het bos
 
Toen de broeder van Rollewijn haar tegenkwam.
43
 
Goedendag, goedendag, schoon edele fijn,
 
Waar hebt gij gelaten mijn broer Rollewijn?
44
 
Daarginder in dat vrije veld
 
Daar heeft hij zijn geldje neergeteld.

Opname 3 oktober 1983

45
 
Toen hoorde zij een schelmenfluit
 
En er was niet ene kleine struik
 
Of daar kwam ene moordenaar uit.
46
 
Vooruit, vooruit, mijn vaders paard,
 
De moordenaars zitten ons achterna.
47
 
Nu heb ik het spelletje dan volbracht
 
Waar ik zo lang op heb nagedacht.

Het grootste deel van deze reconstructie bestaat uit strofen die werden gezongen door Petronella Huberdina van Meijel-Hendrix te Venray (geb. 1911 in Maasbree). Haar ouders waren beide afkomstig uit Grubbenvorst. In het landbouwersgezin Hendrix, dat in 1925 naar Gassel verhuisde en acht kinderen telde, werd veel gezongen. Mevrouw Van Meijel herinnert zich dat haar vader 's avonds thuis het lied van Rollewijn zong. Zelf leerde ze het toen ze ongeveer vijftien jaar was.

Tien strofen van de reconstructie zijn ontleend aan opnamen van leden en relaties van de familie Willems. De families Hendrix en Willems zijn aan elkaar verwant. Het gezin Willems woonde tijdens de eerste wereldoorlog in café ‘De Nachtegaal’ in Heide, nabij Venray, en volgens een van de gezinsleden is het lied van Rollewijn afkomstig

[pagina 94]
[p. 94]

van een gevluchte Belgische soldaat, uit de omgeving van Gent, die tijdens de oorlog in ‘De Nachtegaal’ een onderkomen had gevonden. Oudere gezinsleden ontkennen deze herkomst. Overigens nam de familie Hendrix in Maasbree in die oorlogsjaren eveneens een Belgische soldaat op.

Een wellicht belangrijke schakel in het overbrengen van liederen van de ene streek naar de andere werd gevormd door de drijvers en herders uit Venray en omgeving, die door de schapenhouderij en de handel in schapen onder meer tot in West- en Frans-Vlaanderen kwamen.

Data en plaatsen van opname

A

26 01 1963 Scheemda
26 01 1963 Winschoten
24 04 1965 Beerta 23
19 06 1967 Oude Pekela
19 06 1967 Oude Pekela
05 01 1968 Veele
02 04 1968 Nw Scheemda
23 01 1969 Amersfoort
11 09 1969 Bellingwolde

B

25 03 1950 Houtigehage
18 08 1962 Drachten
11 03 1963 Terwispel
01 09 1965 Garijp

C

30 05 1962 Buitenpost
08 03 1963 Surhuisterveen
09 03 1963 Beilervaart
07 04 1964 Bellingwolde
16 07 1966 Leeuwarden
30 05 1968 zelfde informant
26 06 1967 Groningen
22 11 1967 Veenwoudsterwal
08 01 1968 Drachten
23 09 1968 Zwaagwesteinde
30 08 1969 Hardegarijp
07 03 1970 Hardegarijp

D

07 06 1951 Lonneker
26 02 1963 zelfde informant
20 09 1967 Amsterdam
14 02 1968 Groningen
24 09 1968 Leeuwarden
25 11 1968 Overdinkel
14 08 1972 Glanerbrug
24 10 1973 Nw Balinge

E

06 11 1967 Stevensbeek
06 11 1967 Broekhuizen
18 12 1967 Venray
31 01 1968 Venray
21 11 1975 Asten
29 03 1982 Heide
05 06 1982 Venray
03 10 1983 zelfde informant

F

12 11 1966 Haarlem
23 01 1967 Krommenie
28 06 1968 Roswinkel
05 09 1968 Noordhom

[pagina 95]
[p. 95]


illustratie

[pagina 96]
[p. 96]

Vermeldingen/Literatuur

Blyau en Tasseel 1962, 130-139; Böhme 1925, 62-67; Bouwhuis 1981; Coussemaker 1930, 138-144; Doornbosch 1986; Duyse 1903-1908, I, 1-15; Meier 1935-39, II, 67-115; Dykstra en v.d. Meulen 1882, 118-121; Erk en Böhme 1963, 118-134; Geers 1920; Kalff 1883, 53-63; Lambrechts 1932, 156-159; Lootens en Feys 1879, 60-66; Mont 1891; Nygard 1958; Peeters 1952, derde bundel 130-132; Vuyst en Boone 1967; Willems 1848, 116-122.

eind1.
Gepubliceerd in Mone's Anzeiger für Kunde der teutschen Vorzeit 1838, kol. 448-450. De betreffende versie is o.m. te vinden in Van Duyse I, p. 1-3. In de door Willems verzamelde en na zijn overlijden door F.A. Snellaert uitgegeven Oude Vlaemsche Liederen (Gent 1848) is een uitgebreide latere versie in quasi-middeleeuwse spelling afgedrukt.

eind2.
In de Vlaamse dialecten wordt de h veelal niet uitgesproken; de a (lang) wordt gewoonlijk ao; Halewijn wordt Aolewijn. Men kan zich voorstellen dat de r van Heer tevens als beginletter van de daarop volgende naam wordt gehoord en dat de in het lied soms gerekte en soms korte ao-klank als een korte, open o wordt opgevat (vergelijk de naam Herolewijn in Lambrechts 1932).


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

datums

  • 26 januari 1963

  • 11 maart 1963

  • 9 maart 1963

  • 30 augustus 1969

  • 26 februari 1963

  • 3 oktober 1983

  • 31 januari 1968

  • 18 december 1967

  • 6 november 1967


lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank