Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onder de groene linde. Verhalende liederen uit de mondelinge overlevering. Deel 1. Liederen met magische, religieuze en stichtelijke thematiek (1987)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onder de groene linde. Verhalende liederen uit de mondelinge overlevering. Deel 1. Liederen met magische, religieuze en stichtelijke thematiek
Afbeelding van Onder de groene linde. Verhalende liederen uit de mondelinge overlevering. Deel 1. Liederen met magische, religieuze en stichtelijke thematiekToon afbeelding van titelpagina van Onder de groene linde. Verhalende liederen uit de mondelinge overlevering. Deel 1. Liederen met magische, religieuze en stichtelijke thematiek

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.19 MB)

Scans (14.08 MB)

XML (0.54 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onder de groene linde. Verhalende liederen uit de mondelinge overlevering. Deel 1. Liederen met magische, religieuze en stichtelijke thematiek

(1987)–Marie van Dijk, Ate Doornbosch, Henk Kuijer, Hermine Sterringa–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 104]
[p. 104]

5
Een heer die sprak een meisje aan

Samenvatting

Een meisje wordt 's avonds op straat aangesproken door een heer [een man in zwarte kleren]. Op de vraag waarom ze zo laat op straat is, antwoordt het meisje dat ze haar drie broers verwacht. De heer gelooft haar niet; volgens hem wacht ze op haar minnaar, maar het meisje zegt dat de duivel haar mag halen als dat waar zou zijn.

De heer, die de duivel blijkt te zijn, verandert haar in een paard dat hij laat beslaan. Na de eerste spijker roept het meisje dat het genoeg is. [De heer neemt haar op zijn paard en rijdt met haar door een donker bos. Bij een kruisbeeld ontdekt ze dat ze wordt meegevoerd door de duivel.] De duivel rijdt met haar naar de hel waar ze zwavel en pek te drinken krijgt.

Toelichting

Dit lied is in Duitsland onder meer bekend als de ballade van de Pfaffendirne of het Teufelsross: een dienstmeid wordt door de duivel naar de hel gereden wegens haar omgang met drie geestelijken. Aan deze geestelijken herinneren in de varianten A, B en D de drie gebroeders en in variant D de drie heren die het meisje in de hel zullen dienen.

Strofe 13 en 18 van variant D bieden een andere verklaring voor de straf van het meisje: ze zou van haar vader, een goudsmid, geld en goed hebben gestolen. Ook bij de vorming van variant E heeft dit motief waarschijnlijk een rol gespeeld: In strofen 14 t/m 19 roept het in de hel aangekomen meisje haar familieleden aan; ze is nog in het bezit van de sleutels van haar vaders kast en kist.

De tweede interpretatie is waarschijnlijk ontleend aan Duitse varianten waarin een goudsmid tot de ontdekking komt dat het door hem beslagen paard zijn moeder, vrouw of dochter is. In enkele gevallen is ook in deze variantengroep de verandering in een paard het gevolg van een relatie met geestelijken.

[pagina 105]
[p. 105]

De oudste tot nu toe bekende verhalen waarin de omgang met geestelijken de verandering in een duivelspaard tot gevolg heeft, zijn aangetroffen in een Latijns en een Frans handschrift, beide uit de dertiende eeuw. Het duivelspaardmotief zelf is veel ouderGa naar eind1.. We troffen het lied alleen aan in Noord-Brabant; de vijf daar opgenomen varianten vertonen onderling grote verschillen in tekst en melodie; ze worden hier alle vijf afgedrukt. Melodie en refrein van variant A staan in verband met de liederen Een scheepje zag ik varen en Wat zullen onze patriotjes eten.

In Etten-Leur vonden wij een lied dat was gebaseerd op de erotische symboliek van de smid, de hoefstal, de spijker en het beslaan van het paardGa naar eind2.; melodie en refrein ervan zijn vrijwel gelijk aan die van de varianten C en E.

Lied
A. Maar ach meisje wat doet gij zo laat op de straat

De melodie verloopt voornamelijk stapsgewijs. De gebruikte 4/4 maat wordt op twee plaatsen tot de helft verkort. Het eerste gedeelte van de melodie is isoritmisch: de samengestelde ritmische figuur wordt vier maal herhaald; in het tweede gedeelte worden de componenten zowel afzonderlijk als in andere samenstellingen gebruikt. Ten opzichte van elkaar zijn de delen asymmetrisch: de eerste regel duurt vier maten, de tweede, die een verlenging heeft, zes maten.

Vorm: A [a-b], B [c-d].

Opname 23 juni 1962



illustratie

[pagina 106]
[p. 106]
1
 
Maar ach meisje wat doet gij zo laat op de straat
 
Van de dilikonsiansGa naar margenoot+
 
Dat de klok bij twalef uren slaat,
 
Kapitein, luitenant, neemt de meisjes aan de handGa naar margenoot+
 
Al in het groene land.
2
 
Het is voorwaar zo laat nog niet
 
Van de dilikonsiansGa naar margenoot+
 
Ik verwacht er mijn drie gebroeders hier,
 
Kapitein...Ga naar margenoot+
3
 
Gij verwacht er drie gebroeders niet,
 
Gij verwacht uw minnaar, uw zoetelief.
4
 
Als ik mijn drie gebroeders niet verwacht
 
Dan gaf ik de duivel mijn eigen macht.
5
 
De duivel pakte haar bij de hand
 
Dat het bloed uit nagel en vingers splant.
6
 
Toen maakte hij van haar een paard
 
En hij reed ermee naar de smid voorwaar.
7
 
Toen maakte hij van haar een koe
 
En hij reed ermee naar de helse deur toe.
8
 
Lucifer doet eens open de deur
 
Want ik sta er met paard en mijn zoetelief veur.
9
 
Toen werd voor haar bereid enen drank
 
Van solfer en pek, en is dat niet krank.

De zanger, Adrianus van Berkum (1894-1976) te Oss, was van beroep mandenmaker; hij werkte samen met zijn vader en twee knechten. Toen na de dood van zijn vader de mandenmakerij werd opgeheven was Van Berkum korte tijd als fabrieksarbeider en vervolgens als gemeentebode werkzaam.

B. Een heer die sprak een meisje aan

Door het bijna geheel stapsgewijze verloop en de nadruk die op a′ (de secunde vanaf de grondtoon g′) wordt gelegd heeft de melodie, ondanks de gebruikte grote terts, een modaal karakter. In plaats van naar d′ daalt de melodie naar e′. Het metrum wisselt van driedelig (9/8)

[pagina 107]
[p. 107]

naar tweedelig (6/8) en terug.

Vorm: A [a-b-c].

Opname 19 september 1963



illustratie

1
 
Een heer die sprak een meisje aan
 
En vroeg aan haar om mee te gaan
 
En vroeg aan haar om mee te gaan.
2
 
Neen, ik verwacht mijn drie broedertjes hier,
 
Die zijn gaan halen wijn en bier.
3
 
Neen, jij verwacht er je broedertjes niet
 
Maar jij verwacht (er) je zoetelief.
4
 
Als ik er mijn zoetelief verwacht
 
Dan geef ik de duivel mijn lijf in macht.
5
 
De duivel die pakte het meisje toen vast
 
Dat bloed haar neus en mond uitspat.
6
 
Hij maakte van haar toen een zwart paard
 
En reed ermee naar de smid met vaart.
7
 
Kom smid, kom smid, besla er mijn paard
 
Het is me wel duizend kronen waard.
8
 
Bij de eerste stel nagels die hij erin sloeg
 
Toen riep het mooi meisje: Ik heb al genoeg.
[pagina 108]
[p. 108]
9
 
Ik heb al genoeg en wil er niet meer,
 
Mijn arme ziel doet mij er zeer.
10
 
De duivel sprong toen weer op zijn paard
 
En ging er toen mee op hellevaart.
11
 
Doe open, doe open, die helledeur,
 
Ik sta er met een mooi meisje veur.
12
 
Toen bood-ie haar een glaasje aan
 
Opdat haar de schrik zou overgaan.
13
 
Maar hoe meer zij van dat glaasje dronk
 
Hoe dieper dat zij er de hel in zonk.

De zanger, Johannes Schilders (1905-1982) te Dongen, was kleermaker, evenals zijn broer en zijn in 1865 in Dongen geboren vader. Ze werkten veel voor boeren in de omgeving bij wie ze dikwijls op zondag een bezoek brachten om de maat te nemen: de boeren hadden dan hun beste kleren aan. Ook het passen en afwerken gebeurde meestal bij de klanten thuis. Tijdens de bezoeken leerden de kleermakers hun liederen. Hoewel Schilders werk verloor aan de confectie-industrie, bleef voor zijn maatkleding in ruime kring belangstelling; tot in Den Haag en Amsterdam had hij klanten.

Hij vertelde ons dat hij veel zong tijdens het werk op de kleermakerstafel.

C. Daar kwam een lief meisje aangegaan

Opname 10 september 1975

(Informante had slechts vage herinneringen aan de melodie)

1
 
Daar kwam een lief meisjen aangegaan,
 
Holderdenbolder van tsjoep tsjoep tsjoep
 
En d'r kwam een lief meisjen aangegaan en kom kom.
2
 
Zeg meisje wat doe je zo laat op straat?
3
 
En ik verwacht er mijn broertje klein.
4
 
Nee, jij verwacht er je zoetelief.
5
 
Als ik er mijn zoetelief verwacht
[pagina 109]
[p. 109]
6
 
Dan geef ik de duivel mijn ziel en mijn kracht.
7
 
Hij pakt het mooi meisje al op z'n paard
8
 
En hij reed ermee door een donker bos.
9
 
Daar kwamen zij aan een kruisje gegaan.
10
 
'k Geloof dat ik op den duivel rij.
11
 
(En) toen werd er een drankje klaargemaakt
12
 
Van lucifers en brandewijn.
13
 
En hoe meer (dat) ze van dat drankje dronk
14
 
En hoe dieper dat zij er die hel in zonk.

Deze variant werd gezongen door Adriana Maria Goderie-Broos (1892-1983) te 's-Hertogenbosch, op een melodie die ze zich nog slechts vaag kon herinneren. De opname vond plaats in aanwezigheid van haar dochter, Johanna C.L.W. Kerssens-Goderie (geb. 1925). Beiden werden geboren in Roosendaal. Mevrouw Goderie-Broos leerde het lied van haar moeder, Johanna Broos-Rommers (1858-1939), geboren in Rucphen, die als negenjarig meisje in betrekking kwam bij een welgestelde familie in Wouw. Aangenomen om vee te hoeden en kousen te breien werd ze gaandeweg meer bij de huishouding en het gezinsleven betrokken; tenslotte sprak ze Frans met de kinderen. Ze bleef in deze betrekking tot ze op 32-jarige leeftijd trouwde. Haar dochter en kleindochter heeft ze veel verteld over haar belevenissen in Wouw, waar ze haar liederen leerde van rondtrekkende zangers die ze later zou beschrijven als ‘minnestrelen, een soort flierefluiters’: met z'n tweeën of drieën zongen ze aan de deuren en traden op bij feesten; er was altijd een solozanger bij en de begeleiding werd gespeeld op een (niet nader omschreven) snaarinstrument.

Haar dochter merkte over het lied van het duivelspaard het volgende op: Dat vond ik eng, daar was ik bang van. Ik stelde me voor dat er een man met horens op zijn hoofd, een grote zwarte mantel aan en een paardepoot, op een paard reed en dat hij mij dan meenam, want ik had wel eens een slecht geweten natuurlijk, als kind. Dan dacht ik: dat is de duivel op een paard en die neemt mij mee door die poort, en dan ben ik in de hel.
[pagina 110]
[p. 110]

Mijn grootmoeder zong het lied onder het aardappelschillen. Mijn moeder zong het later, als ik vroeg of ze het nog kende. Toen was ik er niet meer zo bang van, ik was toen al ouder. Er werd vaak gedreigd met hel en duivel. Als ik voor de spiegel stond, werd er gezegd: Pas op, jij krijgt nog eens een klap van de duivel.

D. Het was op enen avond laat

De beginregel van voorbeeld B is hier binnen het majeur-bestek gebracht; d″ vormt nu de belangrijkste toon. De melodie is een variant op de eerste twee regels van voorbeeld B en heeft een cadens op de terts. Het metrum is isometrisch.

Vorm: A [a-b].

Opname 20 november 1975



illustratie

1
 
Het was op enen avond laat
 
Toen wou er een meisje uit wandelen gaan.
2
 
Wat zag zij er van verre staan?
 
Een man met zwarte kleren aan.
3
 
Hij sprak: Wat doede gij hier zo laat op straat
 
Totdat die klokke van elve slaat?
4
 
'k Verwacht mijn drie gebroederkes hier
 
Die zijn er halen wijn en bier.
5
 
Gij verwacht die drie gebroederkes niet
 
Maar verwacht er voorwaar uw zoetelief.
[pagina 111]
[p. 111]
6
 
Als ik mijn zoetelief hier verwacht
 
Dan geef ik de duivel al zijn macht.
7
 
Als ik mijn zoetlief hier verwacht
 
Dan geef ik de duivel al zijn kracht.
8
 
Hij maakte toen van haar een paard
 
En reed er mee naar het smedegevaart.
9
 
Al smekend, al smekend: Beslaat er mijn paard
 
Het is er wel duizend gulden waard.
10
 
De eerste spijker die 't smeden sloeg
 
Riep het schoon meisje: Het is genoeg.
11
 
Hij sprong toen weer van acht'ren op zijn paard
 
En reed ermee naar die helse vaart.
12
 
Doet open, doet open, die helse deur
 
Daar staan er ja twee papinnekes veur.
13
 
D'r staan er geen twee papinnekes veur
 
En d'r staat er een goudsmidsdochter veur.
14
 
Zou het een goudsmidsdochter zijn
 
Dan zullen drie heren haar dienaars zijn.
15
 
Den eerste die gaf haar ene stoel
 
En den tweede wierp haar een kussen toe.
16
 
En den derde maakte haar wat drank
 
Van zollester en van pek.
17
 
En hoe meer dat zij van die zollester dronk
 
Hoe dieper dat zij die hel in zonk.
18
 
Weet jij wel waarom je hier branden moet?
 
Ja, zei ze, het is voor al mijn vaders geld en goed
 
Dat ik hier eeuwig branden moet.

Mondelinge toelichting van informante:

Ja, mijn moeder verteldedat zij alles ontvreemdde van haar vader. Allemaal van die geschenken en zo....die juwelen, die ontvreemdde zij allemaal, en die bracht ze naar haar vrijer toe.

[pagina 112]
[p. 112]

En die ging het dan verkopen en dan moest hij als schone meneer voor den dag komen. Hij moest schoon gekleed zijn als hij bij haar vader kwam, en dan gingen ze daar 's nachts mee uit.

De zangeres, Clara Maria Ludovica Schelle-Habraken (1892-1983) te Udenhout, begon op tachtigjarige leeftijd met het noteren van de liederen die ze zich herinnerde. Ze zond ons meer dan tweehonderd liedteksten toe; in de loop van enkele jaren namen we bijna zeventig van haar liederen op. Twee daarvan staan op de LP Van een heer die in een wijnhuis zat; bovenstaand lied is te horen op de LP Toen Rollewijn over die bergen kwamGa naar eind3..

Mevrouw Schelle, dochter van een boer en oudste van de tien kinderen in het gezin, was boerin. Haar vader kwam uit Oirschot, haar moeder uit Diessen. Ze leerde haar liederen van haar ouders, thuis en bij het werken op het land, en van vriendinnen bij spinningen.

E. Toen zette hij 't mooi meisje weer op haar paard

Met uitzondering van de grote sextsprongen verloopt de melodie stapsgewijs; de derde regel is een variant op de eerste regel.

Vorm: A [a-b-a′].

Opname 15 november 1963



illustratie

1
 
Toen zette hij 't mooi meisje weer op haar paard
 
Holderdebolder van hopsasa
 
Toen zette hij 't mooi meisje weer op haar paard en ja ja.
[pagina 113]
[p. 113]
2
 
En hij reed ermee naar de hel voorwaar.
3
 
Zij klopten aan die helse deur.
4
 
Die helse deur werd dan opengedaan.
5
 
Hij kon er met 't paardje naar binnen gaan.
6
 
Zij maakten voor haar enen drank al klaar
7
 
Van solferstekken en lucifer.
8
 
Zij vroegen: Mooi meisje lust jij nog meer?
9
 
Neen, sprak het mooi meisje, ik heb genoeg.
10
 
Hierachter staat nog wel een ton of twee.
11
 
Hoe meer al dat dat meisje van dieën drank dronk
12
 
Hoe dieper al zij er de helle in zonk.
13
 
Toen kwam ze in een klein kamertje aan.
14
 
Daar zag ze van verre haar ouders huis.
15
 
Zij riep: O vader, 'k wou jij het eens wist
16
 
Ik draag er de sleutel van je kast en kist.
17
 
Zij riep: O moeder, 'k wou jij het eens wist.
18
 
Zij riep er: O broeder 'k wou jij het eens wist
19
 
Dat mijn arme ziel hier verbranden moet.

De zangeres, Petronella Robbeson-van Peer (1905-1981) te Etten, werd geboren in Zeppe. Haar liederen leerde ze van haar ouders; later zong ze ze met haar eigen gezin, in de avondschemering rondom de kachel. Toen we enkele jaren na de opname opnieuw belangstelling toonden voor het lied over de duivel en het meisje, reageerde ze enigszins afwijzend en zei dat men dergelijke liederen maar niet ernstig moest nemen.

[pagina 114]
[p. 114]

Data en plaatsen van opname

A

23 06 1962 Oss

B

19 09 1963 Dongen

C

10 09 1975 's-Hertogenbosch

D

20 11 1975 Udenhout

E

15 11 1963 Etten



illustratie

Vermeldingen/Literatuur

Boone 1984; Erk en Böhme 1963, I, 650-655; Franken 1978, 562-563; Moser 1981, 550-555; Röhrich en Brednich 1965, I, 48-54.

eind1.
Vgl. Erk en Böhme, I, 1963, 653-655.
eind2.
Opname 10 mei 1977: PJMI, Volksliedarchief nrs. 464-05 en 34253; NOS, Volksliedarchief nr. 670108-10.

margenoot+
(refr. 1)
margenoot+
(refr. 2)
margenoot+
(refr. 1)
margenoot+
(refr. 2)

eind3.
Uitgegeven door NOS en P.J. Meertens-Instituut.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

datums

  • 23 juni 1962

  • 19 september 1963

  • 10 september 1975

  • 20 november 1975

  • 15 november 1963


lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank