Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De crisis der humanistische staatsleer in het licht eener calvinistische kosmologie en kennistheorie (1931)

Informatie terzijde

Titelpagina van De crisis der humanistische staatsleer in het licht eener calvinistische kosmologie en kennistheorie
Afbeelding van De crisis der humanistische staatsleer in het licht eener calvinistische kosmologie en kennistheorieToon afbeelding van titelpagina van De crisis der humanistische staatsleer in het licht eener calvinistische kosmologie en kennistheorie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.13 MB)

Scans (12.03 MB)

ebook (2.95 MB)

XML (0.56 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
non-fictie/filosofie-ethiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De crisis der humanistische staatsleer in het licht eener calvinistische kosmologie en kennistheorie

(1931)–H. Dooyeweerd–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige

Bijlage F (zie blz. 180)

Van modern-liberalistisch standpunt is merkwaardig de gedachtengang van Fr. Darmstaedter: Die Grenzen der Wirksamkeit des Rechtsstaates (1930) S. 248 ff., die overigens een ‘souvereinitieit in eigen kring’ in den door ons ontwikkelden zin niet kent, maar aan de klassiek-humanistische materieele rechtsstaatsidee weer, in gemoderniseerden vorm, nieuw leven wil inblazen en daarom scherp te velde trekt tegen de ontzieling dezer idee in de positivistische staatsleer (met name in de identiteitstheorie van Kelsen). Achter de bloot wettelijke vrijheid en gelijkheid wil hij weder doordringen tot de natuurlijke vrijheid en gelijkheid der staatsburgers en in de handhaving en bevordering daarvan tegelijk het wezen des rechts en het kriterium voor de begrenzing van de staatszaak zoeken. Deze natuurlijke vrijheid en gelijkheid zou hierin bestaan, dat de staat, op welk gebied hij zich ook in zijn werkzaamheid bewege, zich geen ander doel stelt, dan den menschen de vrije maatschappelijke samenleving als bron van alle kultuur

[pagina 195]
[p. 195]

en welvaart, in wederkeerige afhankelijkheid mogelijk te maken. Niet in den omvang, maar veeleer in de richting en doelstelling van de staatstaak zou de moderne liberale rechtstaatsidee zich van de idee van den machts- en welvaartsstaat onderscheiden: De staat heeft niet zelf welvaart en kultuur te brengen, maar de belemmeringen voor het voortkomen dezer stoffelijke goederen uit de vrije maatschappij weg te nemen en door zijn rechtsorde zijn burgers er toe te brengen, zich steeds meer aan het vrije gemeenschapsleven in geven en ontvangen te wijden.

Dit is de oude rationalistisch-teleologische staatstheorie. Zij onderzoekt niet de zin-structuur der verbanden, doch opereert met het dualisme staat en ‘maatschappij’, waarbij de maatschappij als ‘Gesamtgesellschaft’ wordt gepersonificeerd, in den zin van de totaliteit der betrekkingen tusschen de individuen. En de rechtstaat wordt dan gezien als ‘vorm’ der ‘maatschappij’, een vorm, die uit de in zich zelve ‘gestaltlose, unförmige Masse’ der maatschappij zijn materie, maar ook zijn waarde moet putten. ‘Der Rechtsstaat ist die Staatsform, in welcher gegenüber den Menschen letztlich der Gemeinschaftsregelung als dem Selbstwerte die ursprüngliche Herrschermacht als Mittelwert unterstellt ist.’ (S. 201) M.a.w. de staat heeft niet in zich zelve waarde.

Hier krijgen we dus het Kantiaansche vorm-materieschema, zij 't al in de daaraan door Lask gegeven wending, in zijn toepassing op de verhouding van staat en maatschappij, en wij nemen er nota van, dat volgens Darmstaedter de ‘maatschappij’ niet zelve een wetmatige structuur bezit, maar deze eerst uit de hand van den staat moet ontvangen, ook al heeft de staat daarbij weer den vorm naar den aard der materie te bepalen. Zie de karakteristieke uiteenzettingen op pag. 143 ff.! Darmstaedter wil nu de waarborg voor de verzekering der natuurlijke vrijheid en gelijkheid vinden in een administratieve rechtspraak, die, zoowel onafhankelijk van de wetgeving als van de uitvoerende macht (Verwaltung), in laatste instantie zal kunnen uitmaken of de staat in zijn wetgeving en administratieve handelingen ‘de natuurlijke vrijheid en gelijkheid der burgers’ al of niet geschonden heeft. Dit rechtsprekend orgaan blijft zelf natuurlijk staatsorgaan en is als zoodanig aan de grondwet onderworpen (S. 199 jo S. 248 ff.). Daardoor zou aan den ‘schrankenlosen Parlementarismus’ met zijn formaliseering van het wetsbegrip paal en perk worden gesteld!

Maar nergens blijkt duidelijker, hoe weinig Darmstaedter zich van den aard van het probleem der materieele competentiegrenzen van den staat tegenover de niet statelijke verbanden en maatschapskringen rekenschap heeft gegeven.

Hij heeft niet gezien, dat een administratieve rechter voor een onmogelijke taak zou worden gesteld, wanneer hij inderdaad ook ten aanzien van het niet-statelijk verbandsrecht de interne materieele rechtsvraag zou moeten beslissen. En anderzijds ziet hij ook van de zijde van de niet-statelijke verbanden deze kwestie veel te simplistisch!

Zal een kerkverband er b.v. ooit in kunnen berusten, dat de vraag, of de staat onbevoegd in zijn intern kerkrecht heeft ingegrepen, ter laatste instantie door een staatsorgaan zelve wordt uitgemaakt, dat daartoe zich eventueel een oordeel over interne geloofs- en belijdenisvragen der kerk zou moeten aanmatigen?

Het is diep onwaar, dat er in deze tijdelijke wereldorde een gezag zou moeten zijn, waarvoor in absolutistischen zin alle ander gezag in juridischen zin zou moeten wijken, wijl men anders anarchie zou krijgen. God heeft ‘in tempore’ geen enkel ‘absoluut’ gezag ingesteld. De waarheid

[pagina 196]
[p. 196]

is deze, dat juist de theorie der juridische machtsvolkomenheid van den staat op een anarchisch-revolutionairen, wijl de goddelijke structuurwetten der menschelijke samenleving miskennenden grondslag berust.

Ieder, die het leven kent, weet, dat er materieele grenzen voor de staatscompetentie bestaan en het is der rechtswetenschap onwaardig, in een onvruchtbaar formalisme, den levens-samenhang van het recht te miskennen. Zij moet veeleer zich baseeren op een kosmologie, die in staat is, die competentiegrenzen zin-vol op te klaren en een eenduidig kriterium voor die grenzen te geven!

Uiteraard is op ons standpunt ook Cole's project (Social Theory pag. 1357-137) i.z. een supreme court of functional equity (waarin het staatkundig pluralisme zich overigens zelve ontbindt!) verwerpelijk. Terecht merkt Hsiao a.w. p 138 te dezen aanzien op, dat zulk een gerechtshof, waarin alle maatschappelijke ‘functies’ zouden zijn gecoördineerd, zelfs een grootere macht zou hebben dan het Amerikaansche ‘Supreme Court’, wijl het zou bezitten ‘the extraordinary power of enforcing its own decisions by physical coercion, should the contending parties fail to carry out its arbitration.’ ‘What, we ask, can this mean, except a legal monism of the most absolute sort?’ vraagt Hsiao terecht.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken