Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Terug naar de auteur (1989)

Informatie terzijde

Titelpagina van Terug naar de auteur
Afbeelding van Terug naar de auteurToon afbeelding van titelpagina van Terug naar de auteur

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.42 MB)

XML (0.12 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

kritiek(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Terug naar de auteur

(1989)–G.J. Dorleijn–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Over de dichter M. Nijhoff


Vorige Volgende
[pagina 27]
[p. 27]

5. Proza en poëzie

Het opvallende is dat men Nijhoffs geobsedeerdheid door de dubbele poeticale problematiek niet alleen in de inhoud van zijn kritieken aantreft, maar ook in de formuleringen, de stijl, het beeldgebruik. Er zijn met name op dit stilistisch vlak opvallende parallellen aan te wijzen tussen passages uit zijn proza en sommige van zijn gedichten (hierboven gaf ik terloops al twee voorbeelden). Het proza lijkt vaak de kiemen te bevatten van de gedichten (ook het omgekeerde komt overigens wel voor - in proza wordt teruggegrepen op de in gedichten gevonden zegswijzen).

Dit vergt een veel diepgaandere en nauwgezette beschouwing. Ik wil volstaan met enkele voorbeelden, waarbij ik besef dat men hier slechts enige overtuigingskracht kan bereiken indien men met veel meer bewijsmateriaal komt. Ik haal een paar passages uit Nijhoffs proza aan die verwantschap vertonen met ‘Liedje’.

‘Dan had ze [...] begrepen dat het enige wat op deze wereld gaaf en zuiver is, de “candeur” van een kind is.’ (zuiver, kind) (VW; ii, p. 27)

‘Waartoe dient een bewogenheid, die, steriel in haar daadkracht, haar eigen vernietiging tegemoet jaagt? De mens, die tot klaarheid worstelde [...] is weerloos geworden, en in zijn handen houdt hij de as van zijn verloren illusies.’ (as) (VW; ii, p. 87-88)

‘Er zijn momenten in ons bestaan dat de boom van het leven door een zo geweldige storm wordt aangegrepen dat zij tot in haar wortels siddert. Dat wij ons door de pijn, waarmee ontzaglijke bovenaardse gebeurtenissen in ons voltrokken worden, bewust worden van ons diepvergroeid verband met deze aarde. [...]

Er is geen stilte, er is slechts onhoorbaarheid. Het is

[pagina 28]
[p. 28]

door de donkere ontstijgende zang van het instrument, dat wij gaan horen wat altijd reeds hoorbaar was.

Dit is de diepste vorm van lyrische poëzie.’ (boom, leven, wortels, vergroeid, stilte) (VW; ii, p. 115)

‘Er is nog iets. Wie [...] door een liefde beheerst wordt, die “sterker dan de persoonlijkheid en het leven is”, staat reeds in een verband met de dood.’ (liefde, leven, reeds, dood) (VW; ii, p. 126)

‘[terwijl hij] de herfst en de schemer en zijn verdriet als een grijze as op zijn hart voelt sneeuwen.’ (as, hart, sneeuw) (VW; ii, p. 180)

‘Maar uit de roos, geworteld in haar hart, zullen telkens weer donkere rozen omhoog bloeien, en dit eeuwig leven heeft een eigen, ondergronds afgesloten geheim dat hem ontgaat en waartegen troost niets vermag, zodat zijn ziel dit zal moeten achterlaten om, in de stilte, haar verre tocht te wagen.’ (geworteld in, hart, bloeien, leven, stilte). (VW; ii, p. 205)

‘Omdat mijn vreugde geworteld en gegroeid staat uit het leven.’ (geworteld, gegroeid staat, leven) (VW; ii, p. 286)

‘[...] wat de apartheid van poëzie is, wat het bloeivermogen van woord en syntaxis vermag, hoe geheimzinnig de vorm van een gedicht creatief is.’ (bloei) (VW; ii, p. 303)

‘[...] de poëzie als bloei, als een uit het leven opbloesemend uiterst gewas, het gedicht vrij als een vrucht in de lucht [...]; en men wil eerst ná de vruchten de boom kennen, de dichter, geplant op een aarde waar wij allen wonen’. (bloei, leven, bloesem, boom, geplant) (VW; ii, p. 313)

Er is sprake van een overeenkomst in woordvelden, beeldcomplexen, vaak ook nog gecentreerd rond een zelfde probleemgebied: poëzie, kunst, leven, dood. Ik wil niet beweren dat het gedicht refereert aan de prozastukken (of omgekeerd dat het proza commentaar is op het gedicht). Ik wil slechts stellen dat er een verwant netwerk is van betekenissen. En niet alleen van ‘Liedje’ vindt men kiemen of vertakkingen in het proza, ook van andere ge-

[pagina 29]
[p. 29]

dichten uit de besproken reeksen. Ik wees al op de verwantschap tussen de passage over Roland Holst als major poet en ‘Zwerver en elven’. De volgende fragmenten lijken op enigerlei wijze verband te houden met ‘Memlinc’, met name met het begin en slot ervan, dat ik eerst citeer.

 
Ernstig en eenzaam staat
 
Tusschen de holten van
 
Hemel en aarde de man
 
Die Gods woorden verstaat.
 
 
 
[...]
 
 
 
Luisterend, zwijgend, en in
 
Vroomheid bereid; voorwaar,
 
Dit is geen einde nog, maar
 
Een voorgoed begonnen begin.

‘Is hij de wereld en de werkelijkheid ontkomen en heeft hij daarvan niets willen meenemen naar de eenzaamheid tussen hemel en hel dan wat woorden? Ja, alleen maar wat woorden om zich de eeuwigheid te doden met daar doelloos wat mee te jongleren.’ (eenzaamheid - eenzaam, tussen hemel en hel - tussen de holten van hemel en aarde, woorden) (VW; ii, p. 100)

‘[Thans] wijzen de attributen aan waar vandaan het gevoel opsteeg. Waren het vroeger laatste vastleggingen, thans zijn het de punten van bevrijdingen. Gaven zij vroeger een: tot hier, thans geven zij een: van hier uit.’ (tot hier - einde, van hier uit - een voorgoed begonnen begin) (VW; ii, p. 143)

‘een tweede aanvang van datgeen waartoe Verwey in het diepst van zijn wezen in staat bleek, en dus eerst een wezenlijk begin.’ (tweede aanvang, wezenlijk begin - een voorgoed begonnen begin) (VW; ii, p. 221)

Men zou kunnen zeggen dat Nijhoff op twee fronten tegelijk werkte: in zijn proza trachtte hij ideeën te formule-

[pagina 30]
[p. 30]

ren (vaak op een metaforische, tastende, indirecte wijze), die hij later nog eens, getransformeerd, in poëzie liet terugkomen. En omgekeerd: wat in poëzie voorzichtig wordt aangeduid, wordt naderhand nog eens in proza geëxpliciteerd. En ook: een in poëzie besloten poeticale houding wordt achteraf in proza gerechtvaardigd.Ga naar eindnoot21 Ofen dat is fundamenteel: obsessies worden duidelijk in de wijze waarop de dichter de taal ze naar boven laat brengen - in proza of in poëzie. De onderhuidse verwantschap tussen poëzie en proza wordt bepaald door de bloedsomloop van de obsessies van de dichter. Het proza is vaak als een voorstadium, een oefenplaats voor de poëzie te beschouwen. En omgekeerd: de nagalm van het in poëzie gevondene kan in proza worden opgevangen. Hoe dan ook, mijn stelling is, en ik hoop dat ik die voldoende heb geïllustreerd, dat tussen Nijhoffs poëzie en proza een wisselwerking bestaat.Ga naar eindnoot22

eindnoot21
Zie Van den Akker: Een dichter schreit niet, p. 259-265. Van den Akker toont aan dat Nijhoffs recensies uit zijn eind 1924 beginnende tweede kritische periode mede als verdediging van de in Vormen besloten poetica moeten worden gezien.
eindnoot22
Er zijn vele andere voorbeelden aan te halen, zowel voor de vroege jaren twintig, als daarna, niet alleen uit het kritisch proza maar ook uit de brieven. Zo schrijft Nijhoff op 7 november 1914 aan Victor van Vriesland: ‘Weet je nog onze nachten van troebele extasen of potsenmakende luidruchtigheden’, naar alle waarschijnlijkheid een echo van Leopolds ‘O nachten van gedragene extase’ (Verzen was in 1914 verschenen), die later weer in Nijhoffs ‘Na een jaar’ weerklinkt: ‘In dezen morgen zie ik dat de nachten / Dragend geweest zijn, van extase zwaar -’. In maart 1924 schrijft Nijhoff aan Emmy van Lokhorst: ‘Ik zit hier zoo dwaas aan mijn tafel, van alles afgesloten, gedichten te schrijven, en maar voortdurend te tobben over woorden die allang alle beteekenis voor me verloren hebben.’ Een passage waarin het sextet van ‘Levensloop’ lijkt te weerklinken. Aan Marsman geeft Nijhoff in 1925 een uitleg en leent daar welbewust een formulering voor uit zijn sonnet ‘Het groote lijden’: ‘Je ziet nog niet [...] wat een verbitterde ernst zich baanbreekt [...] door [emoties] grooter aan te nemen dan het hart, door ze als een noodweer te beschouwen. (“Het groote lijden” moetje nog eens lezen).’ (Vgl. ‘Zijn leed vervreemdde hem, 't was grooter dan / Het hart, het was een over hem losbrekend / Noodweer dat hem onttrok aan het gezicht -’.)

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • over Verzameld werk II. Kritisch en verhalend proza

  • over De wandelaar


auteurs

  • over Martinus Nijhoff