Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Hans Sterk, de olifantenjager. Avonturen uit het leven in Zuid-Afrika (1911)

Informatie terzijde

Titelpagina van Hans Sterk, de olifantenjager. Avonturen uit het leven in Zuid-Afrika
Afbeelding van Hans Sterk, de olifantenjager. Avonturen uit het leven in Zuid-AfrikaToon afbeelding van titelpagina van Hans Sterk, de olifantenjager. Avonturen uit het leven in Zuid-Afrika

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.70 MB)

Scans (70.03 MB)

XML (0.39 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

recensie(s)


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Hans Sterk, de olifantenjager. Avonturen uit het leven in Zuid-Afrika

(1911)–Kapitein Drayson–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 205]
[p. 205]

Vijf en twintigste hoofdstuk.

Onze vaart op zee in kleine booten. - Holle zee en tegenwind. - De Eilanden.

Het eigenaardige phosphoresceerende lichten der zee, telkens als de riemen het water raakten, maakte de richting der eerste boot zoo kenbaar, dat weldra de lantaarn overbodig werd. Voor de matrozen, die gewend waren in deze wateren te kruisen, was dit schouwspel niets nieuws; slechts Hans en de Zoeloe's keken met bewondering naar dit lichten der zee. De laatsten brachten dit in verband met het verbrande schip en dachten, dat dit er de oorzaak van was. Intusschen werd de aandacht der bootslieden getrokken door een school bruinvisschen, die lustig voortzwommen naar de oppervlakte der zee.

- Ik vrees, dat we spoedig tegenwind zullen krijgen, zeide de luitenant, want de bruinvisschen zwemmen gewoonlijk tegen den wind in.

- Kunnen die dieren den wind dan vooruit voelen? vraagde Hans.

- Wat zij voelen, weet ik niet, gaf de luitenant ten antwoord, maar dit weet ik wel, dat, als bruinvisschen bij kalm weder in zekere richting zwemmen kort daarop de wind van dien kant opsteekt. Vooruit, mannen; laten we de kust zoo

[pagina 206]
[p. 206]

dicht mogelijk zien te naderen, vóór wij wind krijgen. Doch daar komt hij al en waait ons juist in het gezicht. Hij moet niet te hard worden, anders zullen wij moeielijk koers kunnen houden.

Een lichte windvlaag bracht de spiegelgladde zee in beweging. Nu wind en stroom tegen elkander in kwamen, werden de golven meer gebroken, dan anders het geval ware geweest; van uit die kleine boot gezien begonnen de golven buitengewone verhoudingen aan te nemen. Daar de wind steeds opstak, vond men het te gevaarlijk om de boot tegen de golven in te sturen en liet men zich drijven. Eenige lieden werden aangewezen om het indringende water uit te hoozen; daarenboven werden alle voorzorgsmaatregelen genomen om de boot vlot te houden.

Ingeval de wind niet heviger werd, was de ligging der boot niet gevaarlijk; daar echter een aanhoudende wind het water deed wassen, begonnen de matrozen zich te verontrusten en keken in alle richtingen uit, in de hoop van land of een schip te zullen ontdekken. Zij bevonden zich in een streek, die hoofdzakelijk werd bevaren door schepen, die de reis van Indië naar de Kaap de goede Hoop maken, en daarom was het wel waarschijnlijk, dat zij opgemerkt zouden worden.

Intusschen was de nacht zoo donker, dat de voorbijvarende schepen hen nauwelijks zouden kunnen opmerken en daarom zagen zij met ongeduld den dageraad te gemoet.

Eindelijk brak de morgen aan, een schoone koele morgen. De bries, die nauwelijks voldoende was voor een schip om de zeilen te doen zwellen, was voor deze vaartuigen reeds te gevaarlijk om aangenaam te kunnen zijn, maar het gelukte toch door voortdurend hoozen, de booten betrekkelijk droog te houden. Nergens op de breede watervlakte was een schip te bespeuren; tegen den middag ontdekte de luitenant met behulp van den sextant, dat men niet meer dan dertig Engelsche zeemijlen van het land verwijderd moest zijn.

[pagina 207]
[p. 207]

- Ik kan niet geheel meer op mijn chronometer vertrouwen, daar het hevig schommelen der sloep dien in het ongereede heeft gebracht, doch ik meen toch te kunnen besluiten, dat wij ons ten westen van de Kaap de Goede Hoop bevinden; ik houd dit voor te meer waarschijnlijk, daar de strooming tamelijk sterk is.

In den loop van den dag bedaarde de wind een weinig en tegen zonsondergang was er weder volkomen windstilte. De luitenant wist nu niet goed in welke richting hij sturen zou, of hij zich op zijn chronometer verlaten of naar eigen goeddunken handelen zou. In aanmerking genomen, dat de chronometer aan hevige slingeringen was blootgesteld geweest, besloot hij den koers west-noordwestelijk te nemen om zoo de Kaap en Simons-baai te bereiken.

Kort na zonsondergang verhief zich de wind een weinig uit het noordoosten en daar dit eenigszins gunstig was voor de schipbreukelingen, werd op iedere boot een klein zeil uitgezet, waardoor de kleine scheepjes lustig voorwaarts vlogen. Eenige uren later echter werd de wind zoo sterk, dat de zeilen weêr moesten worden afgenomen; toch gelukte het ook nu de booten droog te houden.

- Als deze wind aanhoudt, zeide de luitenant tegen Hans, dan worden we voorbij de Kaap meêgenomen, en hoe wij dan tegen den sterken stroom in moeten werken, begrijp ik niet en voor een langere reis hebben wij ook geen water en proviand genoeg. We hebben maar één vat water en onze scheepsbeschuit zal wel doorweekt zijn van zeewater. Toch blijft ons niet anders over dan ons te laten drijven en er op te vertrouwen, dat we door een of ander schip zullen gezien worden, ofschoon we naar mijne gissing zoowat drie honderd mijlen van de Kaap zijn.

Al den tijd hielden de booten koers naar het westen. Bij het aanbreken van den dag werd de horizon nauwkeurig onderzocht, doch zonder gevolg en ook 's middags had men nog altijd geen schip kunnen ontdekken. Des morgens had de

[pagina 208]
[p. 208]

officier opnieuw den chronometer geraadpleegd en was tot de overtuiging gekomen, dat men de Kaap reeds voorbij was.

Dadelijk liet hij de tweede boot naderbij komen en zeide:

- Mannen, we zijn nu zoover voorbij de Kaap gedreven, dat wij die met deze kleine boot en zulk een onstuimige zee, moeielijk zullen kunnen bereiken vóór het water en onze proviand op zijn. We hebben echter nog twee kansen: hier blijven kruisen, totdat wij door een schip gezien worden òf met alle mogelijke vlugheid voortroeien om te trachten eenige onbewoonde eilanden te bereiken, die hier in het westen moeten liggen. Ik weet waarlijk niet of wij water of eilanden zullen vinden, maar dit laatste is mogelijk. Ik laat ulieden de keuze; gij kunt zeggen, welken weg wij zullen opgaan.

De matrozen overlegden eenige minuten met elkander; toen zeide Jonas, die het bevel voerde over de tweede boot:

- Wij zijn er voor, om naar de eilanden te stevenen, luitenant. Daarmede verliezen wij de kans niet om een schip te ontmoeten, ofschoon de eilanden zich een weinig bezijden den gewonen weg bevinden; blijven wij daarentegen hier, dan vergaan wij waarschijnlijk bij den eersten storm. Van walvischvaarders heb ik vernomen, dat er op de eilanden water is; wij zouden daar wat rust kunnen nemen en bij gunstig weder altijd naar een schip uitzien. Wij meenen, dat dit het beste is, luitenant.

- Dit is ook mijne meening, zeide de luitenant. Heeft iemand hier ook iets tegen in te brengen?

- Wij zijn het allen eens, riepen de matrozen.

- Welnu, vooruit dan, jongens, zeide de officier. Binnen twee dagen moeten wij de eilanden bereikt hebben. Met onze buksen zullen wij wel eenige vogels en robben kunnen schieten en als wij slechts water vinden, dan is onze toestand nog niet van de ergste.

De noordoostenwind, die in de streek van de Kaap de Goede Hoop gewoonlijk het karakter van een passaatwind aanneemt en dikwijls weken lang aanhoudt, verminderde de volgende twee dagen niet. Wijl de booten ook een gedeelte

[pagina 209]
[p. 209]

van den tijd het zeil op konden hebben, schoten zij snel vooruit en den morgen van den derden dag keken allen naar land uit.

Het was ongeveer tien uur in den morgen, toen Jonas in de tweede boot de aandacht van den luitenant vestigde op den horizon in het zuid-westen. Met behulp van den verrekijker ontdekte men daar inderdaad tamelijk vlak land, dat op tien mijlen afstands kon zijn.

Er werd nu recht op het land aangestuurd en de luitenant liet de tweede boot naderen, om Jonas eenige maatregelen meê te deelen, die zij moesten nemen.

- Ik zal vooruitgaan, Jonas, en denk dat het 't beste zal wezen aan lij op de eilanden aan te landen als wij niet ergens anders een baai vinden. Volg mij op eenigen afstand; mochten wij dan soms op een rots stooten en kantelen, dan kunt gij ophouden.

- Ik heb gehoord, dat deze eilanden omgeven zijn door lange slingerplanten, die het landen van een boot zeer bemoeielijken, doch er loopen eenige kanalen door deze gewassen.

Toen de booten de eilanden naderden, nam de luitenant zijn verrekijker om te zien of er ook schepen lagen, daar de mogelijkheid bestond, dat walvischvaarders de eilanden hadden opgezocht, wat later ook wel degelijk het geval bleek te zijn. Tegen den avond ging de wind weêr liggen en toen de booten de eilanden naderden, was het haast bladstil. In de nabijheid der eilanden dreef zooveel wier op zee, dat de booten zich slechts met moeite een weg konden banen. Uit de vooruitstekende landtong maakte de officier op, dat zich daarachter een baai zou bevinden en deze veronderstelling bleek juist te zijn. Behoedzaam werden de booten om de landtong heengestuurd en dadelijk kwam men in een baai, die het landen zeer gemakkelijk maakte. De mannen sprongen aan wal, innig gelukkig, dat zij van het lange verblijf in de enge booten eindelijk waren verlost.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken