| |
| |
| |
Tweede Bedryf.
De handeling heeft plaets onmiddelyk na het eerste bedryf. - Het tooneel verbeeldt het bolwerk aen de Schaerbeeksche poort: op den achtergrond ryën boomen; regts, achterplan, de Koninglyke straet; voorplan, de Schaerbeeksche straet, tusschen beiden de woning des Barons; links, op het voorplan, boomen; op het achterplan de Schaerbeeksche poort, die des noods kan onzichtbaer blyven.
| |
Eerste Tooneel.
JOORIS, VAN VLOTEN.
in de grootste verslagenheid, struikelt de trappen af van het huis zyns vaders; Van Vloten ondersteunt hem.
De vloek!... o, de vloek eens vaders is eene pletterende vermaledyding!...
(Hy wankelt.)
Houd u kloek, Jooris, schep moed, o, ik bezweer u, schep moed...
na eene korte poos, verlaet langzaem den arm van zyn' vriend en spreekt in kalme vervoering.
Door zyn eigen vader gevloekt worden!.... Verbannen uit het vaderlyke huis, verjaegd en vermaledyd als een schurk, als een booswicht!... En wat heb ik misdaen?.... Ho! God zy my tot getuige, dat ik niets dan mynen pligt heb gedaen!... (Tot Van Vloten.) O, ik bid u, vriend, ik
| |
| |
smeek u te gelooven dat ieder deftig man, dat gy in myne plaets, even als ik zoudet gehandeld hebben!... En myn vader vervloekt my, myne zuster haet my, myne moeder wordt gedwongen my hare liefde te verbergen!... Ho, het is te veel! myn God, die last is my ondragelyk!...
(Hy valt op de bank links en verbergt zyn aengezicht met een' zakdoek.)
ter zyde.
Van welk afgryslyk tooneel ben ik hier getuige geweest!... De vader vervloekt den zoon; de zuster haet den broeder... Ho, zoo lang zy haer broeder haet, kan ik haer niet beminnen! o neen, ik kan in geene familie treden waer zulke wanorders heerschen. Jooris is eene brave ziel, dien mag ik niet verlaten. (Tot Jooris, hem oprigtende.) Myn vriend, ik heb my aen u niet bedrogen; om te doen wat gy gedaen hebt, hoeft men moed te bezitten. Welnu, als moedig man, die ge zyt, moet gy het hoofd krachtig verheffen en het onheil met fierheid weêrstand biên!
langzaem.
Krachtig het hoofd verheffen... het onheil met fierheid weêrstand biên... Ik dank u, vriend, gy zyt een waerdig man, ik dank u!... Uwe woorden spreken my moed in, uwe vriendschap doet my herleven!... Doch, zoo de tranen, die thans over myne wangen rollen, u verwonderen, dan hebt gy, by alles wat gy heden gehoord en gezien hebt, op verre na de uitgestrektheid myner rampen niet afgemeten. Ik heb zoo veel geleden, myn vriend! o ja, ik heb zoo veel geleden!
Ik kan zulks bevroeden, Jooris; het moet grievend wezen, één voor één de banden der innigste verknochtheid aen vader, moeder en zuster in het hart te voelen losrukken; op eens van den hoogeren stand tot den rang van nederig burger, van werkman te vervallen! O, ik besef dit alles... maer...
Gy kunt dit niet in al zyne uitgestrektheid beseffen,
| |
| |
myn vriend. Gy weet niet, wat ik dagen en nachten gezwoegd heb voor vrouw en kind...
Ja, hard moest u het werken vallen, gy die aen niets dan aen weelde en geneugten gewoon waert.
Bedrieg u deswegens niet, myn vriend, het werk is juist wat my tot heden gered heeft, wat my aen het gemis van weelde en geneugten ongevoelig heeft gemaekt. De liefde, de onuitsprekelyke liefde, welke ik voor myne gade koester, geeft my kracht en moed om te werken, om te slaven. Dit is het dus niet waerom ik lyd en geleden heb, o neen, myn vriend, geloof my, zoo lang ik krachten heb en werken kan, zal het verlies van titels, van weelde en pracht my niet ongelukkig maken!... Maer de verachting met welke myn vader my bejegent, de afkeer welke myne moeder in het openbaer voor my toonen moet, ziedaer, myn vriend, wat my verplettert... wat my doodt!...
En Laura deelt volkomen in het gevoelen uws vaders? zy ook veracht u! Daereven heeft zy in myn byzyn eene tael gevoerd, die my op eene zonderlinge wyze heeft vervreemd!...
Myne zuster heeft er, wel is waer, in toegestemd, dat ik ten haren voordeele zou onterfd worden; zy ook heeft my miskent en misacht... maer zy is jong en onervaren... niet boos, geloof my, vriend, zy heeft wel een fier, maer geen boos hart.
Jooris, gy weet wat het doel myner reis in Braband was: ik moest, volgens afspraek onzer ouders, uwe zuster Laura huwen. Dit plan was, zoo 't schynt, van over een drietal jaren gesmeed en het misviel my ook niet; uwe zuster is lief en behoort tot een deftig huis, doch na het voorgevallene, na het onregt dat u wordt aengedaen, kunt gy wel begrypen dat er geene spraek van huwelyk meer wezen kan tusschen uwe zuster en my, zoo lang...
| |
| |
Gy vat het al te streng op, myn vriend, geloof my, Laura is niet boos; zy is fier, eenigzins trotsch, maer dit kan men by een jong, schoon meisje, van adelyken huize, dan toch zoo euvel niet opnemen.
Dit neen, Jooris; maer zy heeft met uwe onterving ingestemd, en dit is, myns dunkens, eene gewigtigere daed.
Dit heeft zy uit liefde gedaen. En wat doet men niet uit liefde!... Ik, by voorbeeld, ik heb myn hart tot eene hel van tormenten gemaekt en onheilen op het vaderlyk huis getrokken.
Dit heeft zy uit liefde gedaen, zegt gy, hoe meent gy dat?
Uit liefde tot u. Laura weet dat uwe fortuin veel aenzienelyker is dan de hare, en om het evenwigt in uw beider vermogen te brengen, heeft zy den broeder aen den gemael opgeofferd. Wat kwaed ziet gy daerin?
Jooris, gy zyt een zonderlinge geest; uwe rede treft my. Uwe toegevendheid en braefheid overwinnen in my den afkeer, dien ik reeds voor uwe zuster gevoelde; doch ik zou thans tot geen huwelyk met haer kunnen besluiten.
Zy handelt onder de drukking haers vaders; dit kunt gy haer tot geene misdaed aenrekenen.
Indien er spraek van onterving is, zoo zal er geene kwestie van huwelyk wezen. Onthoud die woorden, myn vriend!...
(Men hoort volksgeroep en geschut in de verte).
verschrikt op 't hooren van 't geschut.
Myn God! daer begint reeds de oproer, en ik laet u hier in gevaer! Hoort gy het gedommel van het geschut? de
| |
| |
wachten worden aengerand! Verlies geen stond, kom, volg my naer myne woning, zy is hier digt by, eenige schreden buiten de poort; myne vrouw zal u van myne kleederen ter hand stellen en u eene veilige schuilplaets aenwyzen... Volg my!
hem by de hand nemende.
En gy, Jooris, wat zyt gy willens? (Hem strak beziende.)
Voor de onafhankelykheid van België te stryden!...
(Geschut in de verte).
Gy vergeet dus dat Nederlanders broeders zyn!...
Nederlanders zyn broeders! Zy zyn het immer geweest en zullen het altoos hlyven!
Ik begryp dus niet waerom gy een stryd tegen Holland voeren wilt.
De Belgen hebben niets tegen Holland. Nog eens: Belgen en Hollanders zyn nederlandsche broeders. Voor het oogenblik moeten de Belgen het juk van het hollandsche bestuer afschudden; in den gang hunner vryheid hebben zy meer onafhankelykheid noodig. Wat er in de toekomst tusschen de beide broederstammen van Nederland te doen staet, dit zal ons de tyd wel uitwyzen... (Volksgeroep.) Van Vloten red u! uw uniform zou u verraden... (Uitziende.) De opstandelingen komen langs hier!... Volg my!
(Hy wil links af.)
Jooris, myn vriend, ik bezweer u, bemoei u niet met de omwenteling, die hier staet uit te barsten. Geloof my, de Belgen zullen het zich beklagen de goudmynen der hollandsche coloniën voor hunnen handel te hebben gesloten.
(Geroep en geschut in de verte.)
Vlugt! vlugt! of het is te laet!...
| |
| |
Gy blyft dus by uw besluit?
Ik bemin de vryheid en myn vaderland! Doch red u! red u!
(Hy trekt hem voort.)
Bezorg my eene andere kleeding, zoo hoef ik u niet te verlaten.
(Gezwind af, langs het linker achterplan.)
| |
Tweede Tooneel.
VOLKSMANNEN, daerna DE BARON.
(De volksmannen zyn met kielen en mutsen gekleed en van geweeren voorzien; in hunne gordelriemen dragen zy pistolen en ponjaerds. - Zy komen regts op uit de Koninglyke straet en gaen links af langs de Schaerbeeksche poort, onder het geroep van: Leve de vryheid! leve de onafhankelykheid!.. Men hoort nogmaels geschut in de verte).
angstig uit zyne woning komende, bergt twee pistolen in zyne binnenzakken en komt naer het voortooneel.
Wat hoor ik? Dat gerucht!... O ja, het is wel zeker de muitery, die alreede het hoofd opsteekt! (Hy treedt schuins het tooneel op en ziet uit langs den kant der Koninglyke straet.) Ho, dat grauw! daer loopt het reeds met hoopen langs de straten. Maer wacht, nog dezen avond komen de hollandsche hulptroepen in de stad, en dan zal men van die vermetelen wel kanonvleesch maken!.... Nemen wy intusschen de strengste maetregelen. - Langs hier (voorplan) kom ik ongehinderd aen het ministerie...
(Hy wil af, Van der Baeten komt juist op langs het voorplan.)
| |
| |
| |
Derde Tooneel.
DE BARON, VAN DER BAETEN.
Ha, myn goede vriend Van der Baeten, gy kunt, gy moet my helpen! Gy hoort het, de omwenteling barst uit! Er moeten mannen van kracht en wil gevonden worden om dat zotjesspel tegen te houden! (Geroep: Leve de Vryheid! - Het volk gaet terug het tooneel over, behalve Vrymoed met zyne mannen.) Hoort gy dat geroep van leve de vryheid! weet gy wat zy door vryheid verstaen? - Tot u, tot my te mogen zeggen: ruimt uwe plaetsen, wy willen ze hebben!... Kom, vriend Van der Baeten, laet er ons alles, ons leven toe wagen om onze plaetsen, om onze fortuin te behouden.
(Hy wil hem meètrekken.)
koudweg.
Heer baron, gy hebt my wel eens gezegd, dat iemand, die in de wereld, vooral langs politieke wegen, verre komen wil, met omzichtigheid zyne stappen op het spoor der fortuin dient te rigten; welnu, heer baron, ik volg thans uwen vaderlyken raed... Neem het niet kwalyk, heer baron.
(Groet spottend.)
verwonderd.
Wat mag die tael beduiden? Ik versta u niet, of vrees u te verstaen! Verklaer u, de tyd dringt tot spoed...
Ik zou ongelyk hebben, heer baron, u myne opregte gevoelens te verbergen. Zie hier myne gedragslyn: de omwenteling is niet meer tegen te houden, dit is klaer; ik ga nu zoo wat goed nazien of zy wel kans van gelukken heeft, zoo ja, dan zal ik er trachten myn voordeel uit te trekken; altyd uwen vaderlyken raed volgende, heer baron.
Gy zoudt dan... met de muiters aenspannen, gy!... een man die by eene omwenteling alles te verliezen heeft!... Ho! dat is eene ongehoorde dwaesheid!...
Toch niet, heer baron; gy, ja, gy hebt alles by eene
| |
| |
omwenteling te verliezen. Gy hebt u reeds te verre in uwe hollandschgezindheid vooruitgezet om nu nog terug te kunnen wyken. Gy kunt niet anders dan getrouw aen Oranje blyven; maer moestet gy uwe plaets verliezen, zoo zal ik wel zorgen dezelve te bekomen. (Spottend.) Zoo zal alles tusschen vrienden nog niet verloren wezen!
Gy rekent dus reeds op myne plaets, gy? Ho! maer...
Wel zeer natuerlyk, heer baron. Uw oude vriend mag toch wel op iets rekenen; uwe dochter geeft gy aen een' Hollander, dat uwe plaets aen een' Belg zy, dat is immers niets te veel.
in gramschap.
Ho, wie had ooit in u...
afbrekend.
Verschooning, heer baron, gy hebt te veel verstand om u zelven door gramschap te vernederen, en, wat meer is, uw tyd is thans te kostelyk, om dien aen ydele woorden te verspillen.
(Buigt het hoofd en gaet het tooneel op.)
langs het voorplan afgaende.
Ho, die verrader!... doch dit zal hem berouwen...
Nu myne beurt.... (Het huis des barons beziende.) Die Hollander mag ik niet vergeten. (Ziet langs het voorplan uit.) De baron is vertrokken. (Volksgeroep.) Thans zit de Hollander welligt by zyn toekomende bruidje; het oogenblik is gunstig om de duifjens te stooren. (Geroep.) Die menigte zal my dienen.
(Af, achterplan regts.)
| |
Vierde Tooneel.
MARGARETA, LAURA, DE KNECHT.
komt omzichtig uit de woning en ziet langs de Koninglyke strael uit. - Tot zyne meesteres, die met Laura den trap afkomt:
Hier is geen gevaer, mevrouw. Maer ginds, verder op, in de Koninglyke straet krioelt het van volk.
(De vrouwen treden het tooneel op).
| |
| |
Jozef, zoudt gy niet, zonder u aen gevaer bloot te stellen, kunnen gaen zien wat er zoo al in de stad gaende is, en hooren of uw meester niets van het volk te vreezen heeft?
Tracht my ook nieuws van Jooris te brengen; zoo gy hem ergends ontmoet, zeg hem dat zyne moeder hem bidt en smeekt dat hy zich toch niet blootstelle, dat hy voorzichtig weze!...
Ik ga, mevrouw, en zal u berigt brengen. (Ter zyde.) Om de nieuwsgierigheid der vrouwen te voldoen, moet men alles wagen.
(Af, achterplan regts.)
Moeder, gy zyt wel met Jooris bezorgt en gy vergeet het gevaer waerin wy zelve verkeeren. Kom binnen, moeder, en laet ons om Jooris niet meer bekommerd wezen, dan hy zelve het om ons is. Als hy u een waerdige zoon en my een teedere broeder ware, dan zou hy hier by ons wezen om ons te beschermen.
Gy zyt wel onregtvaerdig, myn kind. Het moederhart alleen kan bevroeden wat al folteringen een toestand als de myne baert!... De vader onterft en vervloekt den zoon, de zuster haet den broeder en de moeder is onmagtig!... zy lydt, hare ziel verscheurt, en niemand! niemand heeft medelyden met haer!... O myn kind, spare u de Hemel, zoo gy immer moeder wordt, folteringen gelyk aen de myne, te moeten doorstaen!... (Jooris verschynt, hy wil naer zyne moeder, doch houdt zich in.) Jooris is myn zoon, gy zyt myne dochter, gy beiden zyt myne kinderen, myn bloed! ik moet u dus beiden lief hebben!...
Nog eens, moeder, laet de rede op uwe al te groote
| |
| |
teêrgevoeligheid zegepralen... Als Jooris zyne moeder beminde, dan zou hy immers hier zyn om haer in het gevaer te verdedigen!...
| |
Vyfde Tooneel.
DE VORIGEN, JOORIS.
invallend.
En hy zweert by zyne ziel dat haer geen leed zal geschieden, zoo lang zyn arm een wapen zal kunnen bestieren!...
(Hy drukt zyne moeder in zyne armen).
Myn zoon, o myn arm kind! vergeet het gedrag uws vaders! Hoop! o laet ons hopen! hoop en moederliefde zal verwinnen!...
O, moeder, uwe liefde alleen is in staet om my de noodige kracht, om my de noodige wysheid tot het wederhouden myner wraek te geven, want myn boezem is eene hel... De vloek myns vaders en de haet myner zuster ryten hem aen stukken!...
Myne liefde zal u tot den dood versterken!
Dank, moeder, o dank voor zoo veel heil!... O ja, ik gevoel het, moederliefde verwint altyd!... Immers, wat vermag de vloek eens onregtvaerdigen vaders... wat vermag de haet eener verblinde zuster op een hart dat de liefde eener moeder bezit!... O ja, ik voel my sterk! Hoop! laet ons hopen, en moederliefde zal verwinnen!... (Tot Laura, die hare tranen wischt en zeer bewogen schynt.) En gy, myne zuster, gy zult uit verblindheid niet langer de liefde uws broeders miskennen, niet waer? gy zult my vergeven, my beminnen, in name der liefde welke onze goede moeder ons beiden toedraegt. (Hy vat hare hand en die zyner moeder.) Niet waer, Laura, gy zult uw hart niet langer voor de stem der natuer sluiten, gy zult my vergeven, my beminnen... zoo als ik u vergeef en u bemin
| |
| |
O, ik eerbiedig het besluit myns vaders, hy late u zyne gansche fortuin erven, hy make u ryk, hy doe u in de groote wereld schitteren! ik zal arm wezen!... ik zal werken, ik zal myne armoede en mynen nederigen stand voor u verbergen!... maer, o myne zuster, verstoot de liefde uws broeders niet!...
Uwe moeder bezweert u, verstoot de liefde uws broeders niet!...
snikkend.
O myn God, waerom moest hy toch onze famillie onteeren! hy was anders zoo goed! zoo braef!...
gaet over tot Laura.
Omhels uw broeder, dat uwe moeder uwe verzoening zegene!
zeer gevoelig.
Hy is toch myn broeder!... (Zy omhelzen elkander).
Ontvang, o myn God, den dank eener moeder, die in de verzoening harer kinderen herleeft!....
(Volksgeroep en geschut).
(Hy ziet uit).
Is het gevaer dan zoo dreigend?...
Myn zoon verlaet ons niet!...
de twee vrouwen naer de deur geleidende.
Wees gerust; uw zoon, (Hy kust zyne moeder.) uw broeder (Hy kust zyne zuster.) waekt op u!
in de deur.
God beware myn zoon!...
(Af met Laura.)
Er zyn omstandigheden in welke de liefde tot het vaderland elk ander gevoel moet dempen! met voor de
| |
| |
vryheid te stryden, strydt men voor de algemeene moeder van het menschdom!...
| |
Zesde Tooneel.
JOORIS, VRYMOED, met zyne mannen, die in het begin van het bedryf over het tooneel gingen, - links op.
gevolgd van een zestal mannen.
Ha, Jooris, ik ben verheugd u hier aen te treffen!
Welnu, welk is de uitslag uwer zending?
Wy hebben de stellige overtuiging dat de hollandsche troepen in optogt naer Brussel zyn; dezen nacht zullen zy langs de schaerbeeksche poort in de stad trachten te dringen.
Wy moeten zulks ten allen pryze beletten, want moesten zy zich van de Warande meester maken, zoo konden zy, gedurende verscheidene dagen, van daer de stad in bedwang houden. Gy zult stipt myne bevelen nakomen.
Wy zyn gansch aen u, en betrouwen ons op uw wys beleid.
In de omstandigheden waer wy ons bevinden, moet er eene strenge regeltucht in acht genomen worden; anders begaet het volk dwaesheden.
(Geroep in de Koninglyke straet).
Daer naderen onze gezellen!
(Het volk op.)
Ieder kent het ordewoord en de afgesprokene voorwaerden van gisteren avond.
| |
| |
| |
Zevende Tooneel.
DE VORIGEN, VAN DER BAETEN, DAPPERHART, WINDMANS, REGTAERT, gewapend VOLK.
(Het volk schaert zich op het achterplan; de opperhoofden met Jooris vooraen.)
Leve de vryheid!... leve de onafhanklykheid!...
Ja, vrienden, leve de vryheid! leve de onafhanklykheid. Maer dat het zich heden by geen geroep bepale; wy moeten de vryheid en de onafhankelykheid door onzen moed, door onze liefde voor het vaderland winnen!... Aen het werk dus ter verwinning van vryheid en onafhankelykheid!...
Vrienden, ik heb zoo even berigt ontvangen, dat er hollandsche troepen in optogt zyn om dezen nacht in Brussel te vallen! dit zullen wy verhinderen; want morgen moet de stad vry zyn en onder een voorloopig Bestuer staen! de stadspoorten moeten dus goed bewaekt blyven; voornamelyk deze hier; het is langs hier dat de troepen opkomen; om ons niet te laten overrassen, moet eene wacht van trouwe mannen den omtrek op eene halve myl afstands bewaken. Ga, Vrymoed, stel u aen het hoofd dezer mannen, (Een zestal.) gy kent myne bevelen.
(Vrymoed met zyne mannen links af.)
Dapperhart, ga met uwe mannen (Nog een zestal) naer het stadhuis; doe al de posten verzekeren en deel den kamaraden onze bevelen mede.
Getrouw en onwankelbaer voor de vryheid van het land!...
(Mannen af, voorplan regts.)
| |
| |
De overige mannen blyven hier, onder bevel van Windmans en Regtaert, de poort bewaken. Ik ga intusschen de Warande met wachten doen omzetten en zoo veel volk mogelyk vergaderen, straks vervoeg ik my hier by u; intusschen... moed en waekzaemheid!
(Wil af.)
O, geen Hollander zal ons levend ontsnappen!....
terug.
Niet zoo, vriend, ieder Hollander is uw vyand niet; hy, die u beletten wil uw land vry en onafhankelyk te maken, wie hy dan ook zy, die is uw vyand! hy, die u aenrandt als gy voor het geluk uwer broeders werkt, verplet hem, wie hy dan ook zy, want hy is uw vyand!... Mannen, wy stryden niet tegen het hollandsche volk, maer tegen de vyanden van onze vryheid en onafhankelykheid!...
(Jooris af, achtergrond regts.)
Hoe die kapitein Jooris dat aerdig uitlegt; de Hollanders zyn onze vyanden niet, zegt hy; wel wie moeten wy dan bestryden?
vooruittredende.
Het hollandsche volk is ons nooit vyandig geweest, integendeel, Noord-en Zuid-Nederland zyn te samen door verbroedering magtig, maer eigenzin en styfhoofdigheid van het Staetsbestuer zyn misbruiken, die de scheiding der twee zusterdeelen van Nederland voor het oogenblik noodzakelyk gemaekt hebben. Dat wil de kapitein Jooris zeggen, en hy heeft groot gelyk.
tusschen tredend.
Weet gy waerom de kapitein Jooris dat zegt?
tusschen tredend.
Omdat gy geen kwaed zoudet doen aen den Hollanderspioen, die daer in zyns vaders woning verborgen zit.
| |
| |
Ja, een man door het hollandsch gouvernement gelast ons land te verraden!
Ons land verraden!... en die kerel zit hier in het huis van den hollandsch gezinden baron van Hoogaerden?
Van den hollandsch gezinden, die ons ook verraden zou, als hy maer kon.
Ja, ja, dat weten wy genoeg! weg met den verrader!.. Laet ons de deur open loopen!.
De deur open! de deur open!...
vooruit.
Eerbiedig de woning eens burgers.
De verrader! op! vooruit!
(Men breekt de deur open.)
ter zyde.
Al wat ik kan, is den kapitein gaen verwittigen.
(Af achtergrond regts.)
ter zyde.
Dat gaet; Van Vloten gevangen of gedood.... ik schaek de dochter onder voorwendsel van ze te redden....
(De mannen zyn allen binnen; Van der Baeten volgt ze op de hielen. Van Vloten komt juist op dit oogenblik langs den achtergrond links op; hy is in burgerkleeding, geknopten jas en muts).
| |
Achtste Tooneel.
DE VORIGEN, VAN VLOTEN.
Ik kan of mag het bevel myns vriends niet eerbie-
| |
| |
digen! welligt komt hy in gevaer - en ik moet hem bystaen.
(Van der Baeten komt op dit oogenblik met Laura in den arm uit de deur, Margareta volgt hem.)
in de deur.
Myne dochter! help! help! o, schenk my myne dochter weder!...
Sta!... (Eene pistool op Van der Baeten.) Laet die vrouw los! lafaerd!...
(Van der Baeten laet Laura, die in haer moeders armen valt, los; hy springt regts naer het voorplan).
gevolgd van zyne mannen, uit den huize komende.
Wy hebben alles doorzocht, er is geen Hollander te vinden; wat heeft die schreeuwer ons wys gemaekt?
(Hy wil Van der Baeten aengrypen.)
Van Vloten aenwyzende.
Hy is hier de verrader! de spioen!
vliegt op Van Vloten aen.
Hy volge ons! of hy sterve!...
(De mannen omringen Van Vloten, die, kalm, de vrouwen ondersteunt; Van der Baeten blyft regts ter zyde).
| |
Negende Tooneel.
DE VORIGEN, JOORIS, REGTAERT.
in verwarring op; hy ziet dat men Van Vloten wil aenhouden.
By God! laet af!... wie vermeet zich de hand op een vreedzaem man te leggen!..... (Margareta en Laura bemerkende.) Myne moeder! myne zuster!...
(Het volk deinst achteruit).
| |
| |
| |
Tiende Tooneel.
DE VORIGEN, DE BARON.
in de vlugt langs het voorplan op, wil zyne woning binnen; in de deur.
God! myn huis geplunderd!..
Jooris, die vooraen het volk staet, aenwyzende.
Ziedaer, uw zoon is de aenvoerder der plunderaers!....
naer zyne pistool grypende.
Ho, doemenis!..
(Hy schiet).
nederstortend in de armen van Van Vloten, tusschen zyne moeder en zyne zuster.
God! myn God!....
(Men hoort hevig geschut en wapengerucht).
op het achterplan.
De vyand genaekt de poort! mannen, vooruit!
(Het volk naer de poort. Van der Baeten vlugt).
met krachtinspanning.
Ik sterf!.. maer myn vaderland wordt vry!... (Geschut).
einde van het tweede bedryf.
|
|