Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Wat een meisje vermag (1856)

Informatie terzijde

Titelpagina van Wat een meisje vermag
Afbeelding van Wat een meisje vermagToon afbeelding van titelpagina van Wat een meisje vermag

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.58 MB)

ebook (2.82 MB)

XML (0.18 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Wat een meisje vermag

(1856)–Emmanuel van Driessche–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 34]
[p. 34]

IV.
Twee jonge heeren op wandeling.

Reis buiten het voorgeborgt Schaerbeek, op eenen afstand van ruim eene halve myle van Brussel, ligt een frisch, een aengenaem, een bekoorlyk dal; gewoonlyk duidt men het met de fransche benaming: ‘Vallée de Josaphat’ aen. Door de middenstreek van dit dal kronkelt, langs henen eene immer zacht murmerende beek, een voedpaedjen dat van beider zyden lieflyk bezoomd is.

Omtrent het middenpunt der vallei borlt eene natuerlyke bron haer kristalyn-water op en voedt het kronkelende beekjen, dat op zyne beurt eenen uitgestrekten vyver van water voorziet.

Noord- en oostwaerts van dit pardysachtige dal strekken zich onmeetbare koornvelden uit; zuids verheffen zich insgelyks bebouwde heuvels aen welker voet zich eene langwerpige vlakte weilanden, gelyk een groot fluweelen vloerkleed, uitspreidt en zich tot aen de huizingen van Schaerbeek verlengt. Langs den westerkant is de grond tot moeshoven en pachteryen benuttigd.

[pagina 35]
[p. 35]

Het was in de lente van het jaer na de aenkomst der familie Goents, op eenen schoonen vooravond der maend mei, toen twee jonge heeren het kronkelpad der ‘Fontaine d'Amour’ bewandelden en de volgende samenspraek hielden:

- Zoo, Willem, het was dan opzettelyk dat gy u verleden zondag ziek verliet; het was dan om klaer te laten blyken dat gy naer de ‘Campagne’ van Mev. de Wallin niet wilde gaen?

- Immers, wat zou ik daer al goeds verrigt hebben, Alfried, vatte de eerst aengesprokene het woord op, ik kan het niet over myn hart krygen om tegen wil en dank ydele plegtplegingen te maken.

De jongman die aldus sprak, zag er hoogstens twintig jaren oud uit, en had een zeer deftig, tevens zeer zedig voorkomen.

- Men zegt, hernam Alfried, die er hupscher en vlugger uitzag, men zegt, dat het feest van voorleden zondag nogthans grootelyks ten uwen opzichte gegeven werd; men verwachtte er u met ongeduld en uwe afwezigheid heeft er alles doen mislukken. Mev. de Wallin zag er uit als hadde zy dry dagen regenweder doorgestaen; hare lieve dochter, ik zeg lieve, herhaelde Alfried met slimmen nadruk, was zoo bedroefd dat niets hare gewoone vrolykheid kon opwekken; eindelyk heeft zy eene ligte ongesteldheid voorgewend en zich in hare kamers opgesloten; uw heer vader was ook zeer misnoegd en, terwyl hy het een en ander hoorde fluisteren, mompelde hy met eene zekere gramstoorigheid: ‘De koppige jongen zal my gehoorzamen!......’

- Alfried, zegde nu Willem, gy moest my daerover niet spreken, gy weet dat het my pyn doet mynen vader in deze zaek niet te kunnen gehoorzamen; gy weet ook

[pagina 36]
[p. 36]

dat hy my graeg met mej. Eugenie de Wallin zou zien trouwen; dit huwelyk strydt tegen myne gevoelens; ik bemin mej. de Wallin niet en zou haer ook nooit kunnen beminnen; dus meen ik wys en voorzichtig te handelen met my van den beginne af tegen de plannen myns vaders te verzetten, en met klaer te laten uitschynen dat ik nooit in dit huwelyk toestemmen zal.

- Gy hebt volkomen gelyk, Willem, bemerkte Alfried, en het verheugt my te hooren dat gy langzamerhand tot myn liefde-stelsel overkomt; ik zeg maer: Leve de vreugde van het jongmansleven! Wy moeten onze jeugd waernemen, later hebben wy nog al den tyd om eene goede, ryke party te doen; wanneer frissche jongmans, als wy, hunnen duivel dood gevierd hebben, zyn zy immers nog goed genoeg om hunne oude dagen op kosten der beurs van eene of andere bemiddelde erfgename te slyten.

- Ik versta het zoo niet, Alfried, onderbrak Willem; ik heb niets tegen het huwelyk, maer ik zal nooit trouwen met eene vrouw, die ik niet bemin, al bezate zy de helft van een koningryk.

- Drommels! drommels! keurde Afried af, voor een schoon rond fortuintjen zou men al iets doen! immers het huwelyk bindt toch de beenen niet vast, het hartjen wordt zoo maer op eene geestelyke wyze aen den band gelegd; men blyft toch vry vreugde te zoeken waer vreugde is.

- Gy weet, Alfried, dat wy elkander op dit punt gants niet verstaen kunnen, zegde Willem, en hy liet blyken dat hy liever over wat anders dan over huwelyken hadde gesproken.

- Gy hebt ongelyk, Willem, myne levenswyze niet te volgen, ging Alfried evenwel voort; ziet ge wel, ik

[pagina 37]
[p. 37]

ben nu nog maer vyf-en-twintig jaren oud en nu heb ik toch al minstens tweemael zooveel geliefden gehad als ik lenten tel; ik heb sedert een tiental jaren in de vreugde, in het genot gezwommen, denkt gy dat ik daer nu een zierken om te slechter ben?

- Gy zyt er ook niet te beter om, antwoordde vry weg de goedaerdige Willem, en als gy op uwe voetstappen van over tien jaren moestet terug gaen, zoo zoudt gy er gewis overvloedige stoffe tot gewetensonderzoek vinden; hoe vele schuldelooze meisjens!.....

- Ust! ust!.. nam hem Alfried het woord af, ik bid u, vriend, geene sermoenen! Gy zyt immers te verstandig om uw jongmans-geweten te willen onderzoeken.... en wat die meisjens betreft... Wy koopen eenen hoed, eenen schawl... en, drommels, daermeê is alle eer gedekt!...

En de wulpsche jongeling lachte luidkeels, even als iemand die lacht zonder ziel.

- Nu, Alfried, laet ons dit gesprek staken, zeide Willem eenigzins wrevelig, ik zou u moeten waerheden zeggen, en waerheden zyn soms al zware lasten op het hart.

- Nu, nu, viel de losbol op zynen gewoonen schertsenden toon in, laet ons dan wat over paterkens en nonnekens klappen!....

- Ook dat niet, hernam Willem; maer, vervolgde hy, om de samenspraek te keeren, haddet gy my laetst niet gezegd dat gy voornemens waert u op den handel toe te leggen, dat gy een handelhuis wildet overnemen?

- Er is spraek daervan geweest, antwoordde Alfried, maer wat heb ik noodig my het hoofd met handelszaken te breken; ik heb fortuin genoeg om televen, ik hoef voor geene toekomst te zorgen, en daerenboven, zoo als ik u verklaerd heb, wanneer het jongmansleven my zal

[pagina 38]
[p. 38]

verdrieten, dan zal ik met eene of andere ryke markiezin trouwen; zoo kan ik de rest myner dagen slyten in een rytuig met twee of vier paerden bespannen.

Daer was het gesprek weêr op het oude thema geraekt.

Immers als men een groot zot gedacht in het hoofd heeft, zoo als M.r Alfried, dan is het geenszins te verwonderen dat de goede rede er geene plaets meer vindt. ‘De mond stroomt over waervan het harte vol is.’

Op dit oogenblik waren onze twee jonge heeren juishet kronkelpad uitgekomen, en zy bleven voor een pracht tig landhuis staen.

Een uitgestrekte vyver, waerin de woekerende visch genotvol speelde, en een digt beplant bosch dat frissche avond-schaduwen uitspreidde, omringden het kasteel.

Willem bleef dit voortreffelyk landgezicht aenstaren; hy beluisterde het zoete gekweel der vogelen, hy bewonderde het dartelend heen en weêr spartelen der vischjens en het schoone, het verrukkelyke der lieve lente vond vryen toegang tot zyn gevoelig hart.

Alfried zag naer de deuren van het kasteel uit, en trok Willem uit zyne opgetogenheid met de vraeg:

- Zouden hier geene lieve dochters zyn?

Willem sloeg geene acht op die vraeg; de twee jonge heeren stapten voort en toen zy verder de weiden naer den kant van Schaerbeek doortrokken, ontmoetten' zy twee jeugdige meisjens, die eene volle mand met lynwaed naer de bleekery droegen.

By zulk eene ontmoeting bleef Alfried nooit onverschillig. Hy liep op het smalle pad, waerop de meisjens hem te gemoet kwamen en hem niet konden ontwyken, vooruit, sprak met malle en losse woorden de twee waschersen, die poogden voorby te gaen, toe, greep vervolgens, die welke langs zyne zyde was en de jongste scheen te

[pagina 39]
[p. 39]

zyn, in de lenden en poogde haer te kussen, toen de oudere de mand op den grond liet rusten en den onbeschaemden met klem en waerdigheid vroeg wat of hy van haer begeerde.

De toon, waerop het meisjen hem toesprak, had den hupschen jonker getroffen; ook voelde hy zynen verleiderstrots onder den scherpen blik der jonge maegd nedergedrukt. Zoo verheven, zoo waerdig was de toon die in hare woorden lag; zoo krachtig, zoo doordringend was de opslag harer oogen.

Willem was intusschen tot by hen genaderd, en, als door een bovennatuerlyk gevoel aengegrepen, bleef hy het oudste meisjen aenstaren.

De jonge maegden namen hare mand weêr op en gingen voort.

Alfried hief zich uit den slag met eenige laffe en zwetsende uitdrukkingen.

Willem zag met kloppenden harte de twee bekoorlyke waschmeisjens achterna. Bekoorlyk ja, de oudste voornamelyk scheen hem bekoorlyk toe.

Zy had gitzwarte lokken, die van onder een fraei eenvoudig kapjen stroomden en bruine glinsterende oogen, die den trotschen Alfried doorboord hadden. Dit meisjen kwam hem treffend voor als een ideäel beeld dat hy niet voor de eerste mael zag, maer dat hem in zyne droomen, in zyne dichterlyke verbeelding reeds meermalen had bekoord.

Het jongere meisjen was blond, en welligt fyner van aengezicht en tengerder van leest, maer zy had die uitdrukking, dien veelbeduidenden oogopslag der andere niet.

Beide meisjens waren gekleed zooals de wascheressen omstreeks Brussel het gewoonlyk zyn: een kort rokjen, witte kousen, een gebloemd katoenen jakjen en een halsdoekjen waren de kleedingstukken, die meest in het

[pagina 40]
[p. 40]

oog vielen en den waren stempel der waschmeisjens uitmaekten.

- Hoe zoo, sprak Alfried tot Willem, die steeds roerloos zyne blikken op het zwarte meisjen gevestigd hield, zult gy nu de verliefde gaen spelen? Waerop staet gy nu zoo te zien?

Willem bewoog niet.

Alfried schudde hem by den arm en vroeg:

- Hebt gy uw verstand verloren, of zyt gy blind gestraeld door de zwarte kykers van die booze straetloopster?

- Ho! Alfried, sprak Willem nu op gevoelvollen toon, terwyl hy uit zyne opgetoogenheid ontwaekte, wat is die jonge vrouw schoon!... schoon als een beeld!.... schoon als de seraphynen waervan ons de dichters verhalen!...

Alfried barst in een hevig lachen uit.

- Ik geloof waerlyk dat gy gek wordt, riep hy uit, en hy herhaelde op spottenden toon: ‘Schoon! schoon als een beeld! schoon als de seraphynen!...’ Ah, ah, ah!... en de ligtzinnige jongman lachte dat hy schokte.

Willem gaf geen acht op Alfrieds schertsen; hy wierp nog eenen blik op de twee meisjens die op de bleekery reeds het linnen openspreidden', met moeite keerde hy zyne oogen van dien kant af; Alfried moest hem, om zoo te zeggen, voortsleuren.

De lezer zal welligt in de twee waschmeisjens de gezusters Goents, Nella en Amalia, erkend hebben.

De twee vrienden gingen stedewaerts, en hoe luidruchtiger Alfried schertste en van verleiding, van liefde, van meisjes sprak, hoe droefgeestiger, hoe afgetrokkener Willem werd.

Het beeld der lieve waschmeid bleef hem steeds voor den geest zweven, en kwam hem hoe langer zoo duidelyker als eene oude kennis voor.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken