Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het zelfgewilde einde van oude mensen (1992)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het zelfgewilde einde van oude mensen
Afbeelding van Het zelfgewilde einde van oude mensenToon afbeelding van titelpagina van Het zelfgewilde einde van oude mensen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.53 MB)

XML (0.16 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/pamflet-brochure
non-fictie/essays-opstellen
non-fictie/filosofie-ethiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het zelfgewilde einde van oude mensen

(1992)–H. Drion–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige
[pagina 117]
[p. 117]

Nawoord
H. Drion

Mijn stuk in NRC-Handelsblad over het zelfgewilde levenseinde van oude mensen heb ik in de eerste plaats geschreven om uit te vinden, in welke mate een bij mijzelf levende wens door anderen herkend zou worden. Ik heb me beperkt tot het formuleren van die wens en van de daar achterliggende gedachten, zonder er een precieze uitwerking van te geven, om een eventuele discussie erover niet al van den beginne af aan in bepaalde kanalen te sturen, waardoor de kern van de zaak uit het oog zou kunnen raken.

Een paar dingen stonden - en staan - hierbij voor mij centraal. In de eerste plaats dat de problematiek van zelfdoding bij oude mensen niet primair een medische problematiek is. Bepalend is het eigen oordeel van de oude mens over zijn waardigheid en zijn behoefte aan zelfstandigheid, en zijn eigen bereidheid om zijn omgeving met de gevolgen van zijn ouderdom te belasten.

Dat de arts ook bij zelfdoding van oude mensen die zich niet in een terminale fase bevinden, een rol zal moeten spelen, komt omdat alleen hij toegang kan geven tot de vereiste middelen, en omdat hij ook het beste in staat is te bepalen, welke middelen - in welke

[pagina 118]
[p. 118]

hoeveelheid en op welke wijze te gebruiken - het meest aangewezen zijn in het geval waarvoor zijn medewerking wordt gevraagd, gezien de toestand van degene die het aangaat.

Mijn tweede uitgangspunt was en is, dat er goede grond bestaat om, als we denken over een recht op vrijwillige beëindiging van het eigen leven, oude mensen niet op één lijn te stellen met degenen wier leven nog niet in het stadium is gekomen van de neergaande lijn die karakeristiek is voor de laatste fase van het leven van hen die niet - door ziekte of een ongeval - te vroeg zijn gestorven.

Onder degenen die op mijn opmerkingen gereageerd hebben waren er enkelen, die de zin van een dergelijk onderscheid ontkenden: volgens hen zou iedere meerderjarige het recht moeten hebben om over middelen voor een zachte dood te kunnen beschikken. Na wat ik daar in mijn eerste stuk al over heb gezegd, wil ik alleen nog dit opmerken: wie die zich in een gezelschap van vrienden en bekenden bevindt van tussen de veertig en zeventig jaar, zou met enige zekerheid durven vertellen, hoeveel of hoe weinig er in dat gezelschap zouden hebben ontbroken, als zij allen vanaf hun achttiende jaar op ieder ogenblik van hun leven de mogelijkheid zouden hebben gehad om er op draaglijke wijze een eind aan te maken?

Een derde punt, misschien wel het meest essentiele, heb ik in mijn stukje in de NRC eigenlijk alleen maar aangestipt, waarschijnlijk omdat het voor mijzelf het vanzelfsprekende uitgangspunt vormde: na-

[pagina 119]
[p. 119]

melijk dat het aan de oud geworden mens zelf is, om uit te maken op welk moment het leven voor hem vol is, op welk moment een verder voortleven naar zijn eigen gevoel alleen maar af zou doen aan de totaliteit van zijn leven. Het even essentiële pendant van dit uitgangspunt is, dat degene die op grond van zijn eigen geloofs- of levensovertuiging van mening is dat hij de plicht heeft zijn leven tot het natuurlijke einde uit te leven, en trouwens ook degene die op grond van zijn levensdrift het sterven tot het laatst mogelijke moment wil uitstellen, daartoe door de samenleving in staat moet worden gesteld. Dat spreekt vanzelf, en even vanzelf spreekt dat onze samenleving er alles aan moet doen om het laatste stuk leven van die mensen zo draaglijk en zo waardig mogelijk te maken. Iedere directe of indirecte pressie om hen tot een eerdere levensbeëindiging te brengen, zou in onze westerse welvaart moreel verwerpelijk zijn. Zo een pressie zou aan de autonomie van de oude mens met betrekking tot zijn levenseinde op even onaanvaardbare wijze te kort doen, als nu - door middel van wetsbepalingen - aan die autonomie te kort wordt gedaan, doordat aan oude mensen de in de samenleving beschikbare middelen worden onthouden, waarmee zij op een behoorlijke wijze op het moment dat hun dat passend voorkomt een einde aan het leven kunnen maken.

 

Welke ‘praktische bezwaren’ staan er in de weg aan de verwezenlijking van mijn wens? Dat er ‘wetten’ aan in de weg staan, is duidelijk: een combinatie van wettelij-

[pagina 120]
[p. 120]

ke regels, waardoor enerzijds de voor een zachte dood geëigende middelen alleen op voorschrift van een arts mogen worden verstrekt, en waardoor anderzijds de arts, die aan de wens van hem die zulke middelen vraagt, tegemoetkomt, blootstelt aan strafrechtelijke vervolging ter zake van het verschaffen van middelen tot het plegen van zelfmoord. Dat zijn de ‘wetten’, maar wat zijn de praktische bezwaren?

Het eerste bezwaar dat ik noem, is misschien nog niet eens een echt praktisch bezwaar. Ik doel op het door Kerkhof naar voren gebrachte argument, dat oude mensen meestal in een depressie tot zelfmoord komen. Hun zelfmoord zou bijna altijd een wanhoopsdaad zijn. En ook zij hadden, bij voorkoming van hun zelfmoord, weer uit hun depressie kunnen raken. Maar de kans dat hun leven na die depressie weer een zo ander leven zou zijn geworden, dat zij, hadden zij dat geweten, niet tot hun daad zouden zijn gekomen, is aanzienlijk veel geringer dan bij jongere mensen.

Kerkhof zou er een kwestie van ‘bewijslast’ van willen maken. Wie vóór zijn 75ste - om deze leeftijd nu maar even aan te houden - bij de arts komt om middelen tot levensbeëindiging te vragen, zou in een gesprek met die arts waar moeten maken, dat en waarom het leven voor hem geen betekenis meer kan hebben. Is de aanvrager ouder dan 75 jaar, dan is het aan de arts hem te overtuigen waarom hij het nu te somber inziet en dat hij er nog eens een tijdje over moet nadenken

Er is wel iets voor te zeggen, maar voor veel oude

[pagina 121]
[p. 121]

mensen heeft zijn oplossing het bezwaar dat zij voor zo'n gesprek over beëindiging van het eigen leven zullen terugschrikken; zij vrezen ook dat zij zich over een zo na aan hun hart liggende zaak niet voldoende gearticuleerd zullen kunnen uitlaten. De verantwoordelijkheid voor een arts, die een oude patiënt van zijn besluit heeft weten af te houden, lijkt me misschien nog zwaarder dan zijn verantwoordelijkheid, als hij er niet in geslaagd is de man of vrouw te overtuigen.

Maar enig gesprek met een arts lijkt onontkoombaar. Het gaat tenslotte om iets ernstigers dan om de aanschaf van een willekeurige doe-het-zelfkit. Ook een zuiver medische reden pleit voor de noodzaak van een gesprek met een arts; hij is het die kan bepalen welke middelen, in welke hoeveelheid, het meest aangewezen zijn voor een eventuele levensbeëindiging van de aanvrager.

 

In verschillende reacties is als praktisch bezwaar tegen het aan oude mensen op hun wens beschikbaar stellen van middelen tot levensbeëindiging het volgende aangevoerd: zulke middelen zouden licht in verkeerde handen kunnen vallen om voor misdadige doeleinden te worden gebruikt. Dat gevaar kan grotendeels worden weggenomen door die middelen (ik heb nooit van ‘een pil’ geproken) zo te kiezen, dat zij niet zonder medeweten van degeen die het aangaat kunnen worden toegediend. Dat geldt trouwens nu al voor de middelen, die vele oude mensen, min of meer tersluiks, bij stukjes en beetjes, voor zich zelf hebben weten te verzamelen. De echte misdadiger heeft ove-

[pagina 122]
[p. 122]

rigens in onze huidige samenleving al genoeg mogelijkheden om aan dodelijk gif te komen, juist omdat hij niet is aangewezen op middelen voor een zachte dood. Behalve dan de zachtaardige moordenaar.

De mogelijkheid van misbruik voor onaanvaardbare doeleinden wordt reëler in geval van samenlevende oude mensen, die allebei zulke middelen hebben verkregen. Een van hen zou dan de partner kunnen bewegen om samen het leven te beëindigen, met de bedoeling - of misschien de halve bedoeling - zelf op het laatste moment de middelen niet in te nemen.

Het is een van de redenen waarom het zin zou kunnen hebben om samenlevende oude mensen niet geheel op één lijn te stellen met alleenstaanden. Begrijpelijkerwijs ben ik juist over dit onderscheid door velen aangevallen, en dan juist uit de hoek van degenen die het overigens met mij eens zijn. Ik heb daarover in het interview dat Abrahams mij heeft afgenomen, al het een ander gezegd, en zal het daarbij laten. Voorshands lijkt mij bij samenlevende oude mensen nog steeds een wat groter omzichtigheid aangewezen dan bij alleenstaanden.

 

In één ingezonden stuk is de vraag opgeworpen of ‘de gemeenschap door distributie van een dodelijk medicijn de onwaarde van het oude leven (zal) bezegelen’, een vraag die de schrijver kennelijk zelf bevestigend beantwoordt. Nu heb ik nergens verdedigd - en zou ik ook niet graag verdedigen - dat de gemeenschap aan oude mensen ‘dodelijk medicijn distribueert’. Waar het om gaat is dat de gemeenschap het door een

[pagina 123]
[p. 123]

complex van wettelijke maatregelen voor alle burgers onmogelijk probeert te maken om zich te voorzien van de in de samenleving aanwezige euthanatische middelen. Degeen die een eind aan zijn leven wil maken is aangewezen op de wel beschikbare, maar menselijk en maatschappelijk onaanvaardbare wijzen van levensbeëindiging. Ik heb proberen duidelijk te maken dat naar mijn oordeel voor oude mensen geen goede grond kan worden aangevoerd voor zo een wettelijke beperking van zijn beslissingsvrijheid. Dat is iets anders dan te beweren dat de gemeenschap aan oude mensen ‘dodelijk medicijn moet distribueren’. We zeggen ook niet dat de gemeenschap aan achttienjarigen sterke drank distribueert om aan te duiden dat de Nederlandse burger vanaf zijn achttiende jaar sterke drank kan kopen.

Serieuzer is de in hetzelfde ingezonden stuk uitgedrukte zorg, dat als oude mensen vanaf een bepaalde leeftijd het recht krijgen om, indien en wanneer zij dat willen zich te voorzien van geschikte middelen waarmee zij het leven kunnen beëindigen, zij onder druk van hun omgeving zouden kunnen komen te staan, om daar dan ook maar gebruik van te maken. Maar hoe serieus is dit risico, in het bijzonder als het om alleenstaande ouderen gaat? Het lijkt me onaanvaardbaar om dáárom aan oude mensen een mogelijkheid te onthouden, die het wezen van hun bestaan raakt.

‘Waarschijnlijk is de typisch Nederlandse cocktail van officieel verbod en slinkse tolerantie de beste maatschappelijke medicijn, ook voor zelfdoding bij bejaarden’, wordt ook nog opgemerkt. Dit suggereert

[pagina 124]
[p. 124]

een soort van wijsheid, maar het getuigt eerder van lichtzinnigheid. Want deze ‘typisch Nederlandse cocktail’ (ze lijkt me eerder nogal atypisch voor het ‘calvinistische’ Nederland) brengt nog altijd mee, dat jaarlijks een aantal oude mensen zich op gewelddadige wijze, door zich voor de trein of van een flat te werpen of door zich op te hangen, van het leven berooft, terwijl een nog groter aantal ouderen, die dit zijn omgeving niet wil aandoen of die er niet de moed toe kan opbrengen, gedwongen wordt tot een leven, dat zij zich zelf bespaard hadden willen zien. En wat is de slinkse tolerantie anders dan een situatie, waarbij het slechts aan sommige ouderen mogelijk is om via relaties de nodige middelen bij elkaar te verzamelen?

 

Maar intussen zal er nog heel wat denkwerk en discussie nodig zijn, voordat de meest aanvaardbare oplossing is gevonden waardoor aan oude mensen de rust en zekerheid wordt gegeven, dat zij door hun eigen besluit tot een waardig einde van hun leven kunnen komen, zodra het moment daartoe naar hun eigen opvatting is aangebroken.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken