Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verbeelding en historie. Verschijningsvormen van de Nederlandse historische roman in de negentiende eeuw (1979)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verbeelding en historie. Verschijningsvormen van de Nederlandse historische roman in de negentiende eeuw
Afbeelding van Verbeelding en historie. Verschijningsvormen van de Nederlandse historische roman in de negentiende eeuwToon afbeelding van titelpagina van Verbeelding en historie. Verschijningsvormen van de Nederlandse historische roman in de negentiende eeuw

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.10 MB)

ebook (4.34 MB)

XML (0.88 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verbeelding en historie. Verschijningsvormen van de Nederlandse historische roman in de negentiende eeuw

(1979)–W. Drop–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 60]
[p. 60]

Hoofdstuk IV
De historische avonturenroman

We hebben er in de voorgaande hoofdstukken reeds herhaaldelijk op gewezen hoe groot de invloed van Scott, direkt en indirekt, is geweest op het ontstaan van de historische roman in ons land. Met name de uitgesproken avonturenromans Ivanhoe en Quentin Durward werden bewonderd en het is daarom begrijpelijk, dat het genre ‘historische avonturenroman’ voorlopig favoriet was.Ga naar voetnoot1

I. Jacob van Lennep: De pleegzoon, De roos van Dekama, Ferdinand Huyck

De pleegzoon

In ons land is Jacob van Lennep (1802-1868) waarschijnlijk de eerste, die gevolg gaf aan zijn vaders oproep tot navolging van Scott, hoewel zijn eerste roman, De PleegzoonGa naar voetnoot2, pas in 1833 uitkwam.Ga naar voetnoot3 Het avontuurlijke overheerst in dit werk dermate, dat het historische sterk op de achtergrond komt; dit is tevens één der oorzaken, dat dit boek zo snel zijn plaats in de officiële literatuur moest ruimen. In de snelle ontwikkeling van de roman tot kunst was voor dit genre geen plaats meer; het leeft nog voort in stuiversroman, jongensboek, strip en avonturenfilm.

Inhoud

De Pleegzoon is gesitueerd in de Tachtigjarige oorlog en begint in 1598. Geheel volgens de principes van de avonturenroman wordt de handeling direkt op gang gebracht door een ‘schijnbaar onbetekenend

[pagina 61]
[p. 61]

voorval’.Ga naar voetnoot4 Dit is de ontmoeting van de graaf van Falckestein, die later de vader van de held blijkt te zijn, en zijn vriend baron Van Reede, met de schurkachtige Jezuïet Eugenio, die de oorzaak is van alle latere rampen en verwikkelingen. De beide edellieden ontdekken een door hem tegen Maurits en de Republiek gesmeed komplot en verhinderen dit, wat hun de dodelijke haat van de ontsnapte Eugenio bezorgt. Door diens laaghartigheid en verraad wordt Falckestein na de belegering en inname van zijn stamslot in 't Kleefse gruwelijk vermoord, terwijl zijn zoontje van enkele jaren slechts door een wonderlijk toeval wordt gered. Het kind komt terecht bij de edele Spaanse overste Velasco, die tevoren al tevergeefs getracht had Falckestein te redden. Velasco wordt evenwel bij een overval door een afdeling van het Staatse leger onder Van Reede gedood; tevergeefs tracht hij nog het geheim omtrent het knaapje mede te delen maar de woorden van de stervende worden door Van Reede niet begrepen. Een vrouw, Magdalena, die in een geheimzinnige relatie tot Eugenio staat en die op het moment van de overval met haar zoontje Ludwig bij de Spanjaarden is, legt de woorden van Velasco zó uit, dat Van Reede meent dat het kind een zoontje van de Spanjaard is. Hij neemt het evenwel mee, en geeft het op zijn Gelderse kasteel, de Sonheuvel, een opvoeding als ware het zijn eigen zoon. Als leermeester treedt ds. Raesfelt op, die predikant is in de heerlijkheid van Van Reede.

Natuurlijk komt Joan, zoals het kind wordt genoemd, op een bepaald ogenblik te weten, dat hij slechts een pleegzoon is. Hij trekt dan de wereld in, om zijn naam te ontdekken of zich er een te verwerven. Vóór zijn vertrek wordt hij zich bewust van zijn liefde voor Ulrica, de lieftallige dochter van Van Reede. In zijn omstandigheden is dit natuurlijk een hopeloze, zij het niet onbeantwoorde liefde. Na geruime tijd keert hij terug uit Duitsland, waar hij in krijgsdienst is geweest. Bij zijn terugkeer moet hij het aanzien, dat naar Ulrica's hand wordt gedongen door een edelman; deze zal later een landverrader blijken te zijn. Door toedoen van Eugenio raakt Joan, zonder het zelf te weten, verwikkeld in komplotten om een scheuring in de Republiek te weeg te brengen. Bovendien ziet Eugenio kans hem van zijn pleegvader te vervreemden, door hem mede te delen dat Van Reede de moordenaar van zijn vader, de overste Velasco, is geweest. De gebeurtenissen komen tot een hoogtepunt van spanning,

[pagina 62]
[p. 62]

als hij, zonder het te weten, uiterst gevaarlijke papieren in Den Haag heeft gebracht, die Frederik Hendrik moeten kompromitteren. Hij wordt gevangen gezet en heeft slechts op de uitvoering van zijn doodvonnis te wachten. Met behulp van een eveneens gevangen gezette zoon van Ds. Raesfelt, de remonstrant Hendrik Raesfelt, weet hij te ontvluchten. Dan keren de kansen, doordat Ludwig, de zoon van Magdalena, die de post van sekretaris van Frederik Hendrik had weten te bemachtigen en die mede in het komplot is, in konflikt komt met Eugenio. Door wederzijds wantrouwen stijgt de twist zo hoog, dat Ludwig de monnik neerstoot en vervolgens aan Frederik Hendrik en Maurits het komplot onthult. Deze onthulling vindt door verschillende omstandigheden plaats in het bijzijn van alle belangrijke personen, die in het boek optreden. Het blijkt dan, dat Ludwig zijn eigen vader heeft neergestoken, want hij is de zoon van Eugenio en de weggelopen kloosterzuster Magdalena. Joan's onschuld en ook zijn ware identiteit komen aan het licht en niets staat nu de verbintenis met Ulrica meer in de weg. De mededinger, die zijn wens bijna vervuld had gezien, ontloopt zijn straf niet. Joan's geluk wordt nog groter, doordat hij ook zijn moeder terug vindt. In een ‘panoramic view’Ga naar voetnoot5 wordt ons verder medegedeeld, hoe alle goeden worden beloond en alle kwaden gestraft.

Struktuur

We wezen er reeds op, hoe direkt aan het begin een toevallige ontmoeting plaats vindt, die de handeling op gang brengt. De ontwikkeling daarvan is geheel gericht op het wekken van spanning. Allerlei geheimzinnige aanduidingen worden gegeven, die pas langzamerhand worden opgehelderd en vaak ook weer opnieuw versluierd;Ga naar voetnoot6 er

[pagina 63]
[p. 63]

worden spanning-verwekkende toespelingen gemaakt.Ga naar voetnoot7 In één belangrijk opzicht heeft Van Lennep de spanning van zijn verhaal evenwel verminderd: door de lange inleiding, waarin de ondergang van de graaf van Falckestein wordt beschreven, gaat voor de lezer in feite de geheimzinnigheid omtrent de afkomst van de held verloren. Hoewel immers niet alles duidelijk is, legt de lezer toch het juiste verband. De spanning wordt nu verlegd naar het naderen tot en het afwijken van de gewenste en vermoede oplossing van het geheim.

In de eerste zeven hoofdstukken, die de eigenlijke inleiding vormen, met de geschiedenis van Falckestein en de dood van Velasco, wordt al een hoog spanningsniveau bereikt. Daarna wordt de geschiedenis van de pleegzoon weer vanuit een veel lager spanningsniveau opgebouwdGa naar voetnoot8. Een duidelijk ‘nulpunt’, zoals dat ook meermalen in de romans van Scott is te vinden,Ga naar voetnoot9 treedt hier op, als Joan uit Duitsland is teruggekeerd en zijn kansen in de liefde teniet gedaan schijnen te zijn, terwijl hij van zijn pleegvader vervreemd raakt door de schurkachtige machinaties van Eugenio. Aan het einde van de roman wordt, geheel volgens de gebruikelijke techniek, gezorgd voor een hoogtepunt van spanning, door de snelle opeenvolging van gevangenneming, doodsdreiging, ontsnapping, verhindering op het laatste moment van een rampzalig huwelijk van de geliefde, en onthulling van een luisterrijke afkomst, waarna alles uitloopt in een feestelijke eindstemming.

[pagina 64]
[p. 64]

Motieven

De motieven waarmede de handeling is opgebouwd, zijn van traditionele aard. Dit blijkt al uit het dubbele konstruktiemotief: de opsporing van een onbekende afkomst, gekombineerd met een liefde-met-avontuurlijke-hindernissen.Ga naar voetnoot10 Hetzelfde geldt voor de verdere motieven. We vinden de redding van de geliefde, van het overigens wat komische gevaar vertrapt te worden door een groot zwijn, dat volgens een oud gebruik in Den Haag wordt aangeboden (dl. II pag. 235); het verhoor, dat een ongunstige wending neemt (dl. II pag. 244-248); de gevaarlijke situatie die ontstaat, doordat een brief slechts onvolledig wordt gevonden en verkeerd uitgelegd (dl. II pag. 148-149); de heroïsche vriendschap tussen officieren uit vijandelijke legers (dl. I pag. 76 vlg.); de terechtstelling, die op het laatste ogenblik wordt verhinderd (dl. II pag. 275-285); de stervende, die tevergeefs een mededeling tracht te doen (dl. I pag. 134); voorts geheimzinnige bijeenkomsten etc.

Het is o.i. na deze voorbeelden niet nodig nog verder tot in finesses na te gaan, hoezeer de ongetwijfeld spannende handeling berust op traditionele procédés van de avonturenroman. Alleen willen we nog wijzen op de funktie van Eugenio, die hier door zijn alomtegenwoordigheid en het in handen houden van alle belangrijke draden duidelijk optreedt als regiefiguur, een kompositiemiddel, dat door Scott tot ontwikkeling is gebracht.Ga naar voetnoot11

Karaktertekening

De karaktertekening is in overeenstemming met de eisen van het gebruikte romantype.Ga naar voetnoot12 Er is zwart-wit tekening en de figuren worden inderdaad slechts in zoverre gekarakteriseerd, als voor het verloop van de handeling noodzakelijk is. Behalve schematisch is de ‘karaktertekening’ op verschillende plaatsen ook zeer onwaarschijnlijk, aangepast als ze daar wordt aan b.v. een pathetische situatie.Ga naar voetnoot13

[pagina 65]
[p. 65]

Evenals de intrige is ook de karaktertekening in hoge mate traditioneel bepaald. Men denke slechts aan de standvastige, edele Falckestein, de goedhartige maar wat opvliegende Van Reede, de jeune premier Joan (het gewone heldentype tot zelfs in het licht-opbruisende toeGa naar voetnoot14), de van alle vrouwelijke deugden voorziene Ulrica. Tegenover de traditioneel-schurkachtige Jezuïet Eugenio, die, neergestoten door zijn zoon, ‘alleen door een afschuwelijke lach zijn zielsgevoelens kon uitdrukken’ (dl. II pag. 350) staat de edele priestergestalte van de vikaris Ambrosio.

De typen, die we bij Scott aantroffen als elementen uit de karakterroman, zijn hier veel minder talrijk en minder uitgewerkt; bovendien zijn ze bij Van Lennep bijna altijd meer toegespitst op het komische. Onder de dienaren van Van Reede vinden we Bouke, erg trouw en een weinig eigenwijs, die bij iedere gelegenheid voor een passend spreekwoord zorgtGa naar voetnoot15, alsmede de babbelzieke Geert, die voorzien is van de slagzin: ‘Als mevrouw zaliger dat eens meemaakte.’ Tot de typen behoort ook de springerig-nieuwsgierige jonker van Bleiswijk, een komische Hagenaar, die in de spannende laatste hoofdstukken een kleine rol speelt en zich daar doet kennen als een onvervaard spotter. Het meest uitgewerkte type is ds. RaesfeltGa naar voetnoot16, de rechtzinni-

[pagina 66]
[p. 66]

ge, maar zachtmoedige en wat wereldvreemde predikant. Ook Scott tekende Puriteinen, die met teksten strooiden en bij tijd en wijle een sterk komische indruk maakten, maar het indrukwekkende, dat hij aan de figuur van David Deans uit The Heart of Mid Lothian wist te verlenen, bereikt Van Lennep nergens.

Roman en Historie

De tekening van ds. Raesfelt is één der zwakke verbindingen van het verhaal met de historische situatie, waarin het speelt. In het gezin van de predikant wordt in zijn zoons de tweespalt tussen Arminianen en Gomaristen zichtbaar.Ga naar voetnoot17 Maar terwijl hierbij de Arminiaanse zoon Hendrik de meeste sympathie wekt, geeft Van Lennep in de persoon van een zekere ds. Groenhovius, die betrokken is in het komplot van Eugenio, een minder aantrekkelijke vertegenwoordiger van de Arminiaanse partij in het politiek-godsdienstige konflikt. Ook de katholieken zijn door twee volkomen tegengestelde figuren vertegenwoordigd, de reeds vaak genoemde Eugenio als gewetenloos ultramontaan èn de eerbiedwaardige nationale gestalte van pater Ambrosio, die zich gedwongen ziet afstand te doen van zijn waardigheid van vikaris, omdat hij niet betrokken wil worden in komplotten ter verkrijging van macht...Deze komplotten zijn natuurlijk mede bedoeld ter illustratie van de historische toestand, hoewel ze in de eerste plaats behoren tot de spannende handeling; hetzelfde kan opgemerkt worden over de beschrijving van enige militaire schermutselingen aan het begin van de roman.

Als historische figuren treden Maurits en Frederik Hendrik op, van

[pagina 67]
[p. 67]

wie eerstgenoemde een merkwaardige voorkeur blijkt te hebben voor incognito, zo niet vermomd optreden.Ga naar voetnoot18 Beiden worden onder meer voorgesteld in een pathetisch tweegesprek, nadat de toeleg van de komplottanten om Frederik Hendrik te kompromitteren in eerste aanleg is gelukt. Van Lennep weet dit gesprek evenwel geenszins waarschijnlijk of ook maar aannemelijk te maken; het blijft slechts onderdeel van de spannende handeling.Ga naar voetnoot19 Om zijn verhaal in een historisch kader te plaatsen gebruikt de auteur verder enkele korte uiteenzettingen over de historische toestand.Ga naar voetnoot20

[pagina 68]
[p. 68]

Tot uitvoerige beschrijving van kleding, omgeving en gebruiken, de couleur locale in engere zin dus, laat Van Lennep zich hier maar zelden verleiden; over het algemeen is hij te zeer verteller dan dat hij de handeling gauw tot stilstand laat komen.Ga naar voetnoot21 Een door hem naief gebruikte vorm van couleur locale, die door Scott tot ontwikkeling was gebrachtGa naar voetnoot22, is het aanwenden van dialekt. Bij Van Lennep dient dit eigenlijk alleen voor komische effekten en het staat daarmee op één lijn met de verbasterde vreemde taal, die hij somslaat sprekenGa naar voetnoot23. We hebben al verschillende malen opgemerkt, dat Van Lennep er vaak naar streeft humoristische effekten te bereiken. Zijn humor is veelal van een nogal goedkope soort en hij gebruikt regelmatig de traditionele middelen.Ga naar voetnoot24

[pagina 69]
[p. 69]

Samenvatting en Waardering

Samenvattend kunnen we van deze eerste historische roman van Van Lennep zeggen, dat de beste kwaliteit ervan de handige opbouw van een spannende handeling is. De verhaaltrant is, ondanks de vaak stijf aandoende taal, vlot te noemen en het ontbreken van lange uitweidingen en de lardering met humoristische elementen maken het boek goed leesbaar. De karaktertekening vertoont het duidelijkst haar gebreken waar Van Lennep meer geeft dan de schematische tekening van de avonturenroman. De typen zijn veel minder sterk dan die van Scott en vooral in het historisch portret staat hij ver achter bij de grote meester. De Pleegzoon blijft in laatste instantie een werk zonder werkelijk eigen leven. Het historisch gehalte is niet groter dan dat in het werk van Loosjes,Ga naar voetnoot25 maar de grotere leesbaarheid geeft althans meer levendigheid. Er zijn in dit werk evenwel geen kwaliteiten, die het bij de ontwikkeling van de roman tot een werkelijk literair genre, tot kunstwerk, een blijvende plaats in de literatuur konden geven.

De roos van Dekama

Van Lennep's tweede historische roman, De Roos van Dekama,Ga naar voetnoot26 verscheen in 1836. Wat betreft de bouw van de handeling vertoont dit werk veel overeenkomst met De Pleegzoon. Ook hier hebben we een duidelijk voorbeeld van een avonturenroman, waarvan de kunstig gebouwde en verwikkelde handeling het hoofdbestanddeel is. Het is evenwel opvallend, dat Van Lennep zich in dit werk in veel opzichten nauwer bij Scott aansluit dan in zijn eersteling.

Inhoud

Deze roman speelt tijdens de expeditie, die Willem IV van Holland-Henegouwen in 1345 tegen de Friezen ondernam, en tijdens het voor-

[pagina 70]
[p. 70]

spel van die onderneming. Een Friese deputatie komt naar Haarlem om kontakt op te nemen met Willem IV, naar aanleiding van moeilijkheden, die in Friesland zijn ontstaan met ambtenaren van de graaf. Dit gezantschap bestaat uit de heer van Aylva, een vaderlandslievend maar gematigd edelman, de abt van Sint-Odulf, gematigd maar besluiteloos, en de fanatieke, anti-Hollandse Seerp van Adeelen. Als sekretaris treedt een monnik, vader Syard, op. Bovendien is meegekomen de pupil van Aylva, Madzy van Dekama, een schone jonkvrouw die de Roos van Dekama wordt genoemd. Zij is de laatste afstammelinge van een machtig Fries geslacht en ze is vanaf haar jeugd al voorbestemd de vrouw van Adeelen te worden. Deze, hooghartig en zelfzuchtig als hij is, doet evenwel pas sinds korte tijd enige moeite te laten blijken, dat hij een dergelijke verbintenis op prijs zou stellen.

Als in Haarlem één der Friese dienaars en, als gevolg daarvan, Adeelen in konflikt komen met een dreigende groep burgers, worden ze uit hun benarde positie gered door twee ridders uit het gevolg van graaf Willem. Het zijn Reinout en Deodaat, vondelingen uit Italië, over wier afkomst een sluier hangt. Dezen komen ook in kontakt met de schone Madzy en raken zeer onder de indruk van haar bekoorlijkheid. Zij van haar kant vat liefde op voor de ridderlijke en edelmoedige Deodaat. Reinout, die een veel hartstochtelijker karakter heeft, meent dat Deodaat op slinkse wijze bij Madzy in het voordeel is gekomen, en zijn jalouzie brengt hem er uiteindelijk toe zijn vroegere boezemvriend neer te stoten. Hij weet met behulp van Adeelen, die Deodaat ook niet bepaald vriendelijk gezind is, te ontkomen. Na verschillende incidenten geeft Adeelen aan Madzy haar woord, dat ze hem overigens eigenlijk zelf nooit gegeven had, terug.

Inmiddels zijn er ook andere belangrijke dingen gebeurd. Vader Syard heeft namelijk zijn eigen bedoelingen: de volledige onafhankelijkheid van Friesland en een zuivering van de kloosters, waarin het geestelijk leven op vele plaatsen tot een bedenkelijk laag peil is gezakt. Hij meent zijn doel te zullen bereiken door samenwerking met de bisschop van Utrecht, die als wereldlijk heerser mede een vijand is van Holland, en die als geestelijk machthebber zou moeten zorgen voor de begeerde hervormingen. Bisschop van Utrecht is op dat moment Jan van Arkel, een ridder op de bisschopsstoel, die zijn plaats oorspronkelijk aan de invloed van Willem IV te danken had. Hij had evenwel al spoedig zijn onafhankelijke zin getoond en was begonnen de schuldenlast aan Holland af te betalen; om te bezuini-

[pagina 71]
[p. 71]

gen verbleef hij zelfs in het buitenland. Nu is hij evenwel in het geheim teruggekeerd en hij heeft de verleiding niet kunnen weerstaan vermomd naar Haarlem te komen, om daar deel te nemen aan het toernooi dat Willem IV heeft georganiseerd. Daar in Haarlem neemt hij kontakt op met vader Syard.

Deodaat herstelt van de bekomen verwonding, maar zijn liefde voor Madzy is voorlopig hopeloos. Een Hollander zou voor de Friezen al onaanvaardbaar zijn als echtgenoot van de erfdochter van een zo machtig goed, laat staan dan een naamloze vondeling. Willem IV heeft zijn eigen plannen en wil haar aan een Hollander uithuwelijken, om invloed in Friesland te krijgen; als leenheer kan hij over de hand van de verweesde beschikken. De Friezen zorgen evenwel, dat zij aan de Hollandse invloed wordt onttrokken, en onder geleide van vader Syard begeeft ze zich naar het Sticht, om zo verder te reizen naar Friesland. Op een verlaten slot heeft vader Syard een samenkomst met de bisschop, die nog steeds ook in zijn eigen gebied zijn terugkeer geheim houdt. Het blijkt nu, dat Jan van Arkel vooral interesse heeft voor het wéreldlijk gezag over Friesland, wat helemaal de bedoeling van de Friezen niet is; ze willen evenmin Stichtse als Hollandse heerschappij. Tot overeenkomst komen de beide partijen dan ook niet. Door een toeval raakt Madzy in de macht van de bisschop, die haar meeneemt naar Utrecht, waar hij, nog steeds als een onbekend edelman, zijn intrek neemt. Intussen zijn de vijandelijkheden tussen het Sticht en Holland uitgebroken en de stad wordt geheel ingesloten. Jan van Arkel maakt zich niet bekend, omdat hij eerst wil afwachten, hoe de strijd verloopt; als het gunstig gaat, kan hij als bisschop verschijnen om de zege te voltooien, als het mis gaat, kan hij zogenaamd terugkeren om de vrede met Holland te herstellen. Verder tracht hij Madzy's liefde te winnen en als dat niet lukt, lijkt hij aanstalten te maken geweld te gebruiken. Er komt evenwel uitkomst voor Madzy door de verschijning van een vertrouwde Friese dienaar en Arkel laat haar gaan. De tocht door de Hollandse linies is mogelijk door de hulp van Deodaat, die er als officier is gelegerd...

Reinout is inmiddels in Friesland gekomen met de bewijsstukken, dat hij de zoon is van Aylva uit diens geheime huwelijk met de Italiaanse edelvrouwe Bianca di Salerno. Hij verzwijgt evenwel, dat deze bewijsstukken evengoed zouden kunnen slaan op Deodaat, die immers tegelijk met hem was gevonden. Reinout heeft de bewijsstukken gekocht van een schurkachtige vroegere Italiaanse dienaar,

[pagina 72]
[p. 72]

die nu rondreist als goochelaar-kwakzalver. Deze Italiaan heeft hem evenwel niet alles verkocht en deelt, vóór hij sterft, aan vader Syard de waarheid mede. Hij geeft hem het belangrijkste stuk, waaruit later zal blijken dat niet Reinout maar Deodaat, die veel meer op Aylva lijkt, diens zoon is.

Nadat het Sticht is overwonnen, rust Willem IV een expeditie uit om het weerspannige Friesland te gaan tuchtigen. Deodaat komt met een klein gedeelte van de voorhoede naar Friesland, maar wordt gevangen genomen. Vooral op aandringen van Adeelen wordt hij ter dood veroordeeld, maar vader Syard, die een groot overwicht op de abt van Sint-Odulf heeft, weet uitstel en voorlopige gevangenschap te bedingen. Nu ontwikkelen de gebeurtenissen zich snel. Reinout, die Madzy nog steeds lief heeft, wordt door haar afgewezen, maar hij toont zich tweemaal edelmoedig; eerst door voor Deodaat in de bres te springen en daarna door een oude beschermer die hem vroeger vooruit had geholpen te redden, als de Hollandse expeditie een volslagen nederlaag lijdt. Uiteraard moet hij nu zelf vluchten. Deodaat, op het nippertje aan nieuw doodsgevaar ontkomen, als het klooster waar hij gevangen zit wordt belegerd, vindt zijn vader terug en kan nu Madzy huwen. Zelfs Bianca di Salerno verschijnt, zodat dus ook zijn moeder in de algemene vreugde kan delen. Adeelen is gesneuveld tegen de Hollanders en kan geen moeilijkheden meer opleveren. Jaren later komt ook Reinout naar Friesland om zijn intrek te nemen bij de nieuwe heer van Aylva en diens vrouw Madzy...

Struktuur en Motieven

Men ziet uit dit overzicht, hoe vol van aktie ook dit boek is. De konstruktiemotieven zijn van gelijke aard als die in De Pleegzoon: liefde-met-hindernissen en ontsluiering van onbekende afkomst. Alleen is het medeminnaarschap hier extra uitgewerkt doordat er drie rivalen zijn. Evenals in de vorige roman leidt ook hier alles tot een gelukkig einde. We hoeven hier niet nogmaals een uitvoerige analyse van de bouw der handeling te geven; deze zou in principe hetzelfde te zien geven als de analyse van de vorige roman. We volstaan ermee te wijzen op een aantal motieven, die traditioneel zijn voor de avonturenromanGa naar voetnoot27: de doodgewaanden leven (Bianca di Salerno, de zoon van Aylva), de ontsnapping aan terechtstelling, de vermomming, de

[pagina 73]
[p. 73]

gevangenschap en ontvluchting, de redding van de geliefde (Madzy door Deodaat in het leger vóór Utrecht), de ontvoering van de schone, het geheim dat bijna verloren gaat (de brief, die Deodaat's afkomst onthult) etc. etc. Ook in deze roman werkt Van Lennep voortdurend met retarderingen - uitstel van opheldering en ontknoping - die de spanning opvoeren. Ook hier wordt gezorgd voor een versnelling en een hoogtepunt van spanning tegen het slot, waar in een tuimeling van aktie de verschillende komplikaties tot een oplossing komen, waarna alles uitloopt in enkele korte en vredige taferelen.

Karaktertekening

De karaktertekening van de protagonisten is ook hier schematisch, zoals dat in de avonturenroman past.Ga naar voetnoot28 Maar ten opzichte van De Pleegzoon is er dit verschil, dat Van Lennep in De Roos van Dekama, in aansluiting bij Scott, een wat grotere aandacht heeft voor typentekening.Ga naar voetnoot29

[pagina 74]
[p. 74]

Roman en Historie

Dat Van Lennep zich in zijn tweede roman dichter bij Scott aansluit dan in zijn eerste, is het duidelijkst waarneembaar in de geweldige uitbreiding van de couleur locale, zowel wat de beschrijving van kleding en omgeving als wat het uitbeelden van woelige markt- en oorlogstaferelen betreft.Ga naar voetnoot30 Voorts wordt een wat belangrijker rol ge-

[pagina 75]
[p. 75]

speeld door enkele historische personen, zonder dat Van Lennep evenwel tot een belangrijke prestatie op het gebied van het historische portret komt.Ga naar voetnoot31

Ook is de romanhandeling in dit werk nauwer met een historische konfliktsituatie verbonden, dan in De Pleegzoon. Au fond draait echter ook hier weer alles om de persoonlijke, sterk door het toeval beïnvloede avonturen van een aantal niet-historische figuren. Het historische blijft opsiering naar het voorbeeld van Scott, de spannende handeling is de hoofdzaak. Waar Van Lennep zich de mogelijkheid schiep tot iets meer, b.v. in de schepping van een figuur als Claes Gerritsz., die een vertegenwoordiger had kunnen zijn van het opkomend stedelijk zelfbewustzijn, bleef hij steken in het karikaturale.

[pagina 76]
[p. 76]

Samenvatting en Waardering

Hoewel we dus duidelijk kunnen konstateren, dat Van Lennep er naar streefde zich in deze roman nauwer aan te sluiten bij Scott, is toch het verschil met zijn eerste roman niet essentieel. Ook De Roos van Dekama is in de allereerste plaats avonturenroman, zij het dat die is omhangen met een wat meer in het oog lopend historisch kleed dan De Pleegzoon, een kleed van ‘couleur locale’, dat echter weinig te maken heeft met het werkelijk historische.

Ferdinand Huyck

Als derde en laatste roman van Van Lennep behandelen we Ferdinand HuyckGa naar voetnoot32, die verscheen in 1840. Deze roman wijkt in verschillende opzichten af van de beide voorgaande werken en ook van de doorsnee historische avonturenroman. Het predikaat historische is hier zelfs min of meer diskutabel, want hoewel de auteur zijn werk ongeveer een eeuw voor zijn eigen tijd laat spelen, is er in sfeer betrekkelijk weinig sprake van een verleden, ‘dat duidelijk onderscheiden is van de eigen tijd’. De verhouding van Van Lennep tot het hier behandelde verleden is vergelijkbaar met die van Scott tot de tijd waarin diens ‘half-historische’ romans spelen. Ook die waren immers gesitueerd in omstandigheden, die in de eigen tijd en omgeving

[pagina 77]
[p. 77]

van de auteur nog voortleefden en te observeren waren. Wat de Ferdinand Huyck ook van de historische roman verwijdert is het feit, dat de handeling niet is geplaatst in de één of andere markante historische situatie, b.v. een konflikt, en voorts dat er in het geheel geen historische personen in optreden. Wèl geeft de auteur geschiedkundige bijzonderheden, onder meer over de organisatie van de justitie, en voorts tekent hij het familieleven. De belangrijke plaats, die dit laatste inneemt, maakt dat deze roman ook niet zonder meer een avonturenroman te noemen is.

Inhoud

Ferdinand Huyck, de oudste zoon van de hoofdschout van Amsterdam, keert in het begin van de 18e eeuw van een buitenlandse reis van twee jaar, die hij had ondernomen in aansluiting op zijn studie, naar het vaderland terug. In een herberg in Soest wordt hij door een verlopen matroos lastig gevallen, maar hij komt er goed van af, doordat een aldaar aanwezige joodse marskramer, die later een politiespion blijkt te zijn, aan de waard vertelt dat Ferdinand de zoon is van de hoofdschout; de waard komt dan tussenbeiden. Op zijn beurt weet Ferdinand een vreemdeling vóór de herberg van overlast door diezelfde lastpost te bevrijden, door het gerucht rond te strooien, dat die vreemdeling, die overigens kordaat genoeg optreedt, tsaar Peter zou zijn.

Na het verlaten van Soest wordt Ferdinand overvallen door een hevige onweersbui, en als hij daarvoor beschutting zoekt in een koepel die bij een groot buitengoed behoort, leert hij daar Henriëtte Blaek kennen, die een vriendin blijkt te zijn van zijn zuster Santje. Het lieftallige meisje maakt dadelijk grote indruk op Ferdinand. Hij leert ook Henriëtte's oom, Jacob Blaek, en diens zoon Lodewijk kennen. Deze twee zullen in de loop van het verhaal de grootste hinderpalen blijken te zijn voor Ferdinand's geluk, omdat Jacob Blaek als voogd van Henriëtte er, om voorlopig onbegrijpelijke redenen, op staat dat het meisje zal huwen met Lodewijk; overigens blijken noch Henriëtte, noch Lodewijk daar voorlopig veel voor te voelen.

Op zijn verdere reis wordt Ferdinand in het Gooi aangevallen door enkele struikrovers, waarbij zich ook weer de Soester matroos bevindt, maar hij wordt uit zijn benarde positie gered door de vreemdeling, die een onverklaarbare invloed blijkt te hebben op het hoofd van de drie bandieten, Zwarte Piet. De vreemdeling, die zich de

[pagina 78]
[p. 78]

Heer Bos noemt, verzoekt Ferdinand zijn dochter Amelia, een schoon meisje, naar Amsterdam te willen geleiden. Haar aanwezigheid is in Amsterdam nodig en hijzelf kan zich niet daarheen begeven. Na enige bedenkingen stemt Ferdinand toe, en hij belooft ook te zullen zwijgen omtrent het voorgevallene. Op zijn verdere tocht, nu niet meer alleen, wordt hij gezien door Lodewijk Blaek, die er onmiddellijk op uit is relaties aan te knopen met de schone Amelia - wat later in Amsterdam tot allerlei, overigens toevallige verwikkelingen leidt - en door Henriëtte Blaek. Natuurlijk kost het Ferdinand later heel wat moeite om de laatste van zijn onschuld te overtuigen, te meer, omdat hij door allerlei toevallige omstandigheden in Amsterdam nog herhaaldelijk met Amelia in aanraking komt. Ook thuis komt Ferdinand in een scheve positie, omdat zijn vader als hoofd van de politie allerlei onverklaarbare dingen omtrent zijn zoon hoort, die deze niet mag en kan ophelderen.

De geheimzinnige vreemdeling blijkt een Gelders baron te zijn, die hoog in Spaanse dienst was opgeklommen en de titel van Graaf van Talavera gekregen had. Later was hij evenwel in ongenade gevallen en zeerover geworden. Deze grande van Spanje, vliesridder zelfs, wordt nu voor uitlevering aan Spanje gezocht, maar hij moet zijn verblijf in Nederland nog verlengen, omdat hij papieren moet ophalen, voordat hij in Russische dienst kan treden. De vliesridder is bekend met een geheim van Jacob Blaek, met wie hij door familierelatie is verbonden. Blaek heeft zich destijds meester gemaakt van het vermogen van zijn broeder, Henriëtte's vader, en wil nu zijn misdaad herstellen door het huwelijk van Henriëtte met zijn zoon, waardoor Henriëtte toch (mede) zou kunnen beschikken over het haar toekomende kapitaal.

Het laatste bedrijf speelt op Terschelling, waar vrijwel alle belangrijke personen om verschillende redenen aankomen. Ferdinand, omdat een schip van het kantoor waarvan hij firmant is geworden op een bank is gelopen, de vliesridder met zijn dochter om zich in te schepen naar Rusland, Lodewijk Blaek om Amelia in handen te krijgen door haar vader aan de justitie over te leveren. Bovendien is er aanwezig de reeds genoemde Zwarte Piet, die een overval wil plegen. Deze vindt er evenwel zijn vroegere verloofde, die door Lodewijk Blaek blijkt te zijn verleid vóór ze, al jaren geleden, was verdwenen. Op een gegeven ogenblik treft hij de verleider aan en stoot deze neer, terwijl hij zelf door een kogel wordt gedood. Blaek leeft nog enige dagen en beschuldigt eerst Ferdinand, die hij diep haat,

[pagina 79]
[p. 79]

van een moordaanslag, maar herroept deze leugen voor hij sterft. Zijn vader pleegt zelfmoord. De gelukkige vereniging van Henriëtte en Ferdinand kan nu volgen, nadat de edele Amelia, die zelf Ferdinand lief heeft, aan Henriëtte verzekerd heeft, dat Ferdinand alleen haar, Henriëtte, bemint...De vliesridder vertrekt met zijn dochter naar Rusland. Zijn onverklaarbare vroegere invloed op Zwarte Piet blijkt hieruit voort te komen, dat Zwarte Piet onder hem had gediend als zeerover...

Struktuur en Motieven

Onze inhoudsweergave, die alleen het gebeuren weergeeft, is niet zonder meer voldoende om een juiste indruk van het boek te krijgen. Een aantal gebeurtenissen en taferelen, die om de hoofdhandeling in nader of meer verwijderd verband zijn gegroepeerd, en een menigte personen, van wie er vele als typen zijn getekend, bepalen mede het karakter van deze roman. Dit karakter noemden we reeds afwijkend van dat van de ‘gewone’ avonturenroman; de uitzonderingstoestand immers, waarin zich daar het gebeuren afspeelt, is hier tot op grote hoogte vervangen door een vertrouwd sociaal- en familieleven. De avonturen spelen zich niet af op het politiek-militaire, maar op het gematigd ‘criminele’ vlak, waarbij echter de isolering uit het gewone leven, die de detective-roman kenmerkt, niet in acht is genomen.

De konstruktiemotieven zijn intussen duidelijk herkenbaar als traditioneel voor de avonturenroman. Het zijn de liefde-met-hindernissen en de ontsluiering van twee geheimen, n.l. de identiteit van de vliesridder en de fraude van Blaek; eventueel kan men nog wijzen op het reismotief, dat in het begin de verwikkelingen een aanvang doet nemen. De avonturenromanmotieven zijn echter omgebogen in ‘burgerlijke’ richting. Het zijn geen heroïsche daden, waarmede Ferdinand zich uiteindelijk zijn geliefde verwerft. Bij verschillende gelegenheden, zoals de provokatie in Soest en latere uitdagingen van Lodewijk Blaek, toont hij zich helemaal niet begerig om door daden kracht bij te zetten aan zijn woorden. Ongetwijfeld wint daardoor zijn gedrag aan realiteit, maar het wijkt af van wat van de held van een eigenlijke avonturenroman wordt verwacht. Wat hem gescheiden houdt van Henriëtte, is ook al niet van al te sensationele aard: de wens van haar voogd en het feit, dat hij gezien is met een ander meisje...De misdaad van Blaek is verzacht door het feit, dat hij er steeds naar streeft ze goed te maken, en verder door zijn wroe-

[pagina 80]
[p. 80]

ging. De figuur van de vliesridder, met zijn romantisch verleden, past nog het best in een avonturenroman, maar zijn eigenlijke optreden is vooral dat van een liefhebbend vader, en als hij moet ontsnappen doet hij dit met zulke prozaïsche voertuigen als het rijtuig van de Heer Blaek of zelfs de trekschuit!...Het zou niet moeilijk zijn zo door te gaan, maar we willen de bespreking van dit aspekt van de roman afsluiten met een citaat, waarin men opnieuw een bekend motief gewijzigd in burgerlijke richting ziet voorkomen. Tijdens een tochtje, dat een gezelschap, waartoe o.a. Henriëtte en Ferdinand behoren, met het jacht van Lodewijk Blaek onderneemt, raakt men door de koppigheid en ondeskundigheid van Lodewijk in gevaar. Vlak voordat het jacht door een grote golf over de dijk wordt geslagen, waardoor men gered is, speelt zich het volgende af:

Tegelijk bespeurden wij dat het vaartuig op zijde ging.
‘O God!’ zeide ik, Henriëtte aan mij vast klemmende, ‘indien ik u slechts kon redden.’
‘Wij zijn in Gods hand,’ zeide zij met een onbeschrijfelijke uitdrukking, ‘en toch,’ voegde zij er fluisterend bij: ‘het is mij, alsof ik, met u zijnde, niets te vrezen had.’
Een nooit te voren gekend gevoel doorstroomde mijn aderen op het horen dier woorden en vooral van de toon waarop die werden uitgesproken: en, midden in het ijselijke van onze toestand, gevoelde ik mij gelukkig, bij de gedachte dat ik weder bemind werd. En toch - want tot langdurige overdenkingen bestond thans geen tijd - toch verzuimde ik tevens niet, voor onze veiligheid te zorgen en klemde mij, op het voorbeeld der anderen, aan het gangboord vast (dl. II, pag. 86).

In het volgende hoofdstuk vertelt Van Lennep, hoe de schipbreukelingen in de nacht een boerderij opzoeken; de dames hebben lakens van boord meegenomen en die omgeslagen ter beschutting tegen de koude:

Drieëntwintigste hoofdstuk, vermeldende, hoe dames voor spoken werden aangezien, en wat de schipbreukelingen al zo verder deden om een verkoudheid voor te komen.

Karaktertekening

Ook de karaktertekening vertoont duidelijke afwijkingen ten opzichte van de gewone avonturenroman. We wezen er reeds op, dat de

[pagina 81]
[p. 81]

held hier van een geheel andere soort is. Doordat het verhaal in de ik-vorm verteld wordt, krijgen we ook meer te horen over zijn gedachtenleven dan gewoonlijk het geval is bij de schematisch getekende helden van de avonturenroman. Men moet evenwel geen dieper gaande psychologie verwachten; de reakties, zowel van hemzelf als die van anderen, zijn voor de hand liggend. Henriëtte Blaek in haar lieftalligheid èn vrouwelijke trots vertoont veel overeenkomst met de gewone avonturenroman-heldin; in overeenstemming daarmee is ook de tamelijk passieve rol, die ze speelt. Schematisch zijn figuren als de vliesridder. Zwarte Piet, de beide Blaeken, en diverse anderen getekend. Daarnaast komt echter in deze roman een tot dan bij Van Lennep ongekend groot aantal typen voor, die in belangrijke mate het karakter van het boek bepalen. We doen een greep: Simon de jood, kapitein Pulver, Ferdinand's zuster Santje, zijn tante Letje, zijn compagnon de Heer van Baalen, de drost Doedes op Terschelling;Ga naar voetnoot33 deze typen brengen een element van de karakterroman met zijn maatschappijschildering in dit werk.

Natuurlijk beantwoordt deze uitgebreider typentekening aan Van

[pagina 82]
[p. 82]

Lennep's voorkeur voor het humoristische. Dit speelt in deze roman, waar de spannende handeling niet meer van zó overwegend belang is, een veel belangrijker rol dan in de beide voorgaande werken.

Roman en Historie

JonckbloetGa naar voetnoot34 wees er reeds op, dat

het uiterlijk kleed niets slechts, maar ook de geest van deze roman een zekere familietrek met onze lieve oude kennis Sara Burgerhart (verraadt).
Inderdaad maakt de samenleving die Van Lennep ons beschrijft de indruk van eind-achttiende eeuws, waarschijnlijk omdat die tijd ons door het werk van Wolff en Deken meer vertrouwd is en omdat het hier beschrevene daar zo nauw bij aansluit. Van Lennep geeft in zijn boek nauwelijks punten, die een nadere datering betekenen.Ga naar voetnoot35 Trouwens, hij zegt zelf in zijn inleiding, waarin we de fiktie vinden, dat hij een manuskript uitgeeft van een oude dame, mejuffrouw Stauffacher:
Of echter de veranderingen, welke het oorspronkelijke heeft ondergaan, zich alleen tot de namen bepaald hebben, en of Mejuffrouw Stauffacher er niet hier en daar een weinig uit haar eigen brein heeft tussen gevoegd, wil ik niet beslissen. Het laatste meen ik vooral daarom te moeten geloven, omdat, schoon haar nauwgezetheid zo ver is gegaan, dat zij alle jaartallen en data heeft weggelaten, er hier en daar, bij toespelingen op bekende gebeurtenissen, bij het schetsen van sommige zeden, gebruiken, klederdrachten enz., ja bij het doen van enkele aanhalingen, het een of ander voorkomt, dat mij toescheen niet tot het tijdvak, waarin het verhaalde voorvalt, maar iets vroeger of iets later thuis te horen (dl. I, pag. XV-XVI).

De hoofdzaak is echter, dat Van Lennep erin slaagt een beeld te geven van het achttiende-eeuwse leven, dat een zekere overtuigingskracht

[pagina 83]
[p. 83]

bezit. De kledingbeschrijving, in historische romans op het voetspoor van Scott vaak zo uitgebreid, is hier doorgaans terloops en karakteriserend gehouden;Ga naar voetnoot36 alleen aan het begin van het boek komen enkele uitvoerige beschrijvingen voorGa naar voetnoot37. Daarnaast geeft Van Lennep op verschillende plaatsen uiteenzettingen over toestanden en gebruikenGa naar voetnoot38, terwijl hij die ook meermalen direkt uitbeeldt.Ga naar voetnoot39

[pagina 84]
[p. 84]

Zo nu en dan geeft hij in een noot een verklaring en verantwoording van het één of ander in de tekst.Ga naar voetnoot40 Hoewel hij dus niet uitgaat van een markant historisch gebeuren, geeft hij zich toch wel degelijk moeite om een - zij het nog nabij - verleden te schilderen.

Samenvatting en Waardering

Samenvattend kunnen we zeggen, dat Van Lennep's derde roman weliswaar de konstruktie van een avonturenroman heeft, maar door zijn uitwerking toch veel meer de uitbeelding van een reëel stuk leven is geworden. Het aksent is bij de karaktertekening veel sterker dan in de vorige romans komen te vallen op de typen. Hoewel de roman niet is geplaatst in het kader van één of andere historische gebeurtenis, is in deze roman de uitbeelding van het verleden de meest overtuigende, die Van Lennep heeft gegeven.

II. J.F. Oltmans: Het slot Loevestein in 1570, De schaapherder

Het slot Loevestein in 1570

De tweede belangrijke vertegenwoordiger van de historische avonturenroman is J.F. Oltmans (1806-1854). In sommige opzichten sluit hij nauwer aan bij Scott dan Van Lennep; met name zijn tweede en belangrijkste roman De Schaapherder is gekenmerkt door meer aandacht voor de couleur locale en nauwer verweving van de handeling met de historische situatie dan we bij Van Lennep vonden. Daarentegen geeft de laatste over het algemeen in zijn werk een uitgebreider typen-tekening, dan we bij Oltmans aantreffen.

De eerste van de twee romans, die Oltmans schreef, Het Slot Loevestein in 1570,Ga naar voetnoot41 verscheen in 1834.

[pagina 85]
[p. 85]

Inhoud

Het eerste hoofdstuk is een soort inleiding. Jonker Karel van Doorn, een jong edelman, die katholiek gebleven is, heeft lang geaarzeld partij te kiezen vóór of tegen de opstandige Geuzen. Dit is vooral een gevolg van zijn liefde voor Anna de Manilla, een Spaanse wees, die op Loevestein woont als pupil van de Italiaanse slotvoogd in Spaanse dienst, D'Avilar. Anna wordt ook bemind door de knappe maar wrede en niets ontziende Spaanse hopman Lorenzo Perea; wederliefde schenkt ze echter aan Van Doorn. Later blijkt, dat Perea met behulp van D'Avilar haar vader heeft vermoord, omdat deze de hand van zijn dochter niet aan de Spanjaard had willen beloven. Van Doorn is nu net in kontakt gekomen met een vroegere vriend van zijn vader, die weldra de beroemde Emisario blijkt te zijn, de Boodschapper, die het kontakt onderhoudt tussen de Prins en zijn aanhangers. Door deze Emisario is Van Doorn overgehaald zich in dienst te stellen van de goede zaak.

Aan het begin van het tweede hoofdstuk is Van Doorn op weg naar een bijeenkomst van de Geuzen, waarop hij ‘officieel’ zal toetreden, en hiermede is de eigenlijke handeling begonnen. Als het bekend is geworden dat hij zich bij de Geuzen heeft aangesloten, wordt hij, bij het afscheid nemen van Anna, op Loevestein gevangen genomen. De Boodschapper ontvangt hiervan bericht, dringt met drie helpers, verkleed als monniken, het slot binnen, doodt D'Avilar als straf voor zijn misdaden, die hij kent, en bevrijdt Van Doorn. Deze wordt, omdat hij gewond is, weggezonden om meteen Anna in veiligheid te kunnen brengen. De Boodschapper houdt het slot bezet en verschillende andere Geuzen voegen zich bij de vier mannen, voordat het kasteel door een Spaanse overmacht onder Perea wordt ingesloten. Perea hoopt met zijn twee vijanden, Van Doorn en de Boodschapper, af te rekenen en tevens Anna in zijn macht te krijgen; hij weet niet, dat twee van de drie vogels gevlogen zijn. De verdedigers zijn vastbesloten het slot tot het uiterste te verdedigen en hebben hoop, dat er tijdig hulp zal komen opdagen, die door de graaf van Berg is beloofd. Dit gebeurt evenwel niet, en de Spanjaarden weten zich ten koste van veel verliezen van het kasteel meester te maken. Deze verliezen worden nog vermeerderd, doordat de Boodschapper op het laatste moment een deel van het kasteel opblaast en zodoende nog een aantal vijanden in de dood meesleept.

Van Doorn, die zich op de terugweg naar Loevestein bevindt en

[pagina 86]
[p. 86]

daarbij hachelijke avonturen beleeft, komt te laat om nog hulp te bieden, maar hij weet in de ruïne af te rekenen met Perea en zelf te ontkomen. De rest van het boek geeft een zeer uitgebreide ‘panoramic view’, waarin natuurlijk o.a. de vereniging van Van Doorn met zijn geliefde wordt verteld; de dappere verdedigers, voor zover ze nog levend zijn gevangen genomen, worden in Antwerpen terechtgesteld. Op nog één nevenmotief moeten we de aandacht vestigen. Behalve Perea diende bij de Spaanse belegeraars ook Diego de Velasquez als hopman, een dappere en edele figuur. Al tijdens het beleg blijkt zijn edelmoedigheid, en na afloop pleit hij bij Alva voor één der verdedigers aan wie Perea vóór zijn dood had beloofd, dat hij gespaard zou worden in ruil voor enkele inlichtingen. De Vargas, die bij het onderhoud met Alva aanwezig is, oppert onmiddellijk een slinkse mogelijkheid om de rebel toch terecht te doen stellen,Ga naar voetnoot42 maar Velasquez schijnt bij Alva gehoor te vinden. Na het vertrek van de hopman ontstaat een spannende scène, als De Vargas onthult, dat Perea, een vijand van hem, een moordenaar is geweest. De als zeer hooghartig en streng, maar niet minderwaardig getekende Alva staat dan op het punt om De Vargas te laten terechtstellen, want een rechter die een dergelijke misdaad uit angst voor de misdadiger zo lang heeft verzwegen, kan nooit een rechtvaardig rechter zijn. De Vargas erkent grif, dat de Bloedraad niet rechtvaardig is of kan zijn, wat Alva evenwel niet aanneemt. De Vargas ontsnapt aan de uitvoering van zijn vonnis, omdat Alva het onmogelijk acht een vervanger voor hem te vinden; de verachting van zijn meester wordt hem evenwel zeer duidelijk gemaakt.

De laatste scène van het boek beeldt uit, hoe Velasquez later in Antwerpen de reeds genoemde terechtstelling van de overgebleven gevangenen meemaakt. Hij probeert nog tevergeefs degeen, aan wie het leven was beloofd, te redden. Hij weigert daarna nog langer deel uit te maken van het leger, dat in zijn ogen onteerd is, en breekt de degen, die hij eens van Alva ten geschenke heeft gehad.

Struktuur

Uit dit overzicht van de inhoud blijkt duidelijk, hoezeer het boek een opeenvolging van spannende gebeurtenissen is. In het begin van het boek wordt een hoogtepunt van spanning bereikt, als Van Doorn

[pagina 87]
[p. 87]

gevangen genomen wordt en daarop de gewaagde verlossing volgt door de Boodschapper. In het gesprek vol dreiging van deze laatste met D'Avilar, die tenslotte gedood wordt, is een geweldige climax bereikt. Nadat zo al vrij spoedig het konstruktiemotief, de liefde-met-hindernissen, is afgewikkeld en tot een - zij het nog niet definitieve en ‘veilige’ - vereniging van Van Doorn met zijn geliefde heeft geleid, volgt het hoofdbestanddeel van het boek, de beschrijving van de belegering. Hier stijgt de spanning doordat de Spanjaarden - ondanks het hardnekkig verzet - voordelen boeken, terwijl de zo vurig verlangde hulp uitblijft; uiteindelijk is de explosie in het slot het hoogtepunt. Dan komt de beschrijving van de spannende tocht van de geheimzinnige ruiter, in wie we natuurlijk Van Doorn herkennen.Ga naar voetnoot43 Deze tocht culmineert in de overwinning op Perea. Daarna krijgen we nog de spannende scènes waarin Alva een rol speelt, terwijl tenslotte zelfs de ‘panoramic view’ grotendeels in de vorm van aktie wordt gegeven. Spannende aktie is dus wel essentieel voor dit boek; de schrijver streeft er naar steeds weer nieuwe climaxen te geven.

Merkwaardige afwijkingen van de geijkte procédés van de avonturenroman zijn de reeds genoemde vroegtijdige afwikkeling van het konstruktiemotief en voorts de wijze, waarop het boek eindigt. Nà de dood van de Boodschapper en nà de vereniging van Van Doorn met zijn geliefde, die nu definitief is, gaat het boek nog door. Achttien jaar later treedt Van Doorn nog eens op, nu vergezeld van zijn zoon, in een kleine schermutseling met Spanjaarden, die toevallig het oude geuzenvaandel van Loevestein hadden gevonden; dit wordt buitgemaakt. Oltmans laat dan verder zijn roman min of meer uitlopen in de geschiedenis door te zeggen:

Wat er verder van Van Doorn en zijn geslacht is geworden verklaar ik niet te weten, en het is mij onbekend, of de kapitein Willem van Doorn, die in 1585 bij een uitval van de Spanjaarden uit de schans Yseloord aan de Staatse zijde sneuvelde, al dan niet een zijner bloedverwanten was (dl. II, pag. 425).

[pagina 88]
[p. 88]

Motieven

De liefde-met-hindernissen is, zoals we reeds zagen, het konstruktiemotief, de motor van de handeling; ze is de direkte oorzaak van het bezetten van Loevestein en alles wat daaruit voortvloeit. Immers, als Van Doorn geen afscheid was gaan nemen van Anna, dan was hij ook niet gevangen genomen. Dan had er voor de Boodschapper, die zich verantwoordelijk voelt voor de moeilijkheden die Van Doorn als geus ondervindt, ook geen aanleiding bestaan een aanslag op het slot te plegen. Door het kiezen van dit traditionele konstruktiemotief plaatste Oltmans de - historische - verrassing en verdediging van het slot in de omlijsting van een avonturenroman. Bovendien gaf hij daardoor aan het doden van de ‘burgvoogd’, zoals zijn vermoedelijke bronGa naar voetnoot44 die noemde, een moreel meer houdbare achtergrond. De liefde zelf speelt overigens slechts een zeer ondergeschikte rol. Naast het konstruktiemotief zijn er nog verschillende andere traditionele motieven aan te wijzen, zoals de wrede maar dappere medeminnaar in het vijandelijke kamp, de heroïsche vriendschap tussen helden uit tegenover elkaar staande legers,Ga naar voetnoot45 de gevangenschap en ontsnappingen, het verhoor en de terechtstelling, de opheldering van een geheimzinnige misdaad.Ga naar voetnoot46

Karaktertekening

De karaktertekening is, zoals past bij de avonturenroman, voor het grootste gedeelte schematisch. Humoristische typen komen daarnaast niet voor, wèl enkele typen, die dienen als representanten van de

[pagina 89]
[p. 89]

geuzen.Ga naar voetnoot47 Zij bepalen mede de uitbeelding van het historische in deze roman. Dit is natuurlijk ook het geval met de tekening van historische personen: Alva en De Vargas. In de tekening van eerstgenoemde is een zeker streven naar objektiviteit bespeurbaar, maar Oltmans is er niet in geslaagd een aanvaardbaar portret te geven, doordat hij niet konsekwent was in de opvatting van de hertog.Ga naar voetnoot48

[pagina 90]
[p. 90]

Een streven naar objektiviteit zou ook kunnen zijn, dat Oltmans tegenover Perea een figuur als Velasquez stelt. De Vargas wordt echter geheel en al als een lage schurk getekend.Ga naar voetnoot49

Roman en Historie

Het historische vinden we in deze roman evenwel voornamelijk in de beschrijving van de belegering en verdediging van het slot Loevestein. We wezen er reeds op, dat Oltmans voor de voornaamste feiten terecht kon bij Hooft, die ook de buskruitontploffing vermeldt als heldenfeit van Harman de Ruyter. De auteur werkt de beknopte gegevens in zijn roman rijk uit en geeft vooral blijk een uitgebreide kennis te bezitten van de wapens en strijdmethoden van die dagen. De persoons- en kledingbeschrijvingen zijn over het algemeen kort gehouden, al herkennen we er duidelijk de trant van Scott in.Ga naar voetnoot50 Di-

[pagina 91]
[p. 91]

rekte uiteenzettingen over de algemene politieke en militaire situatie, waarin het hier beschreven gebeuren zich afspeelt, geeft Oltmans niet. Wèl tekent hij in sommige gesprekkenGa naar voetnoot51 bepaalde aspekten van de toestand.

Samenvatting en Waardering

Samenvattend kunnen we zeggen, dat dit werk duidelijk de trekken draagt van een historische avonturenroman, maar toch in zoverre afwijkt van het werk van een Van Lennep, dat het de romantisering is van een spannende historische episode. De meeste aandacht wordt in deze roman besteed aan een nauwkeurige tekening van militaire aktie. De karaktertekening stijgt nergens uit boven het gemiddelde van wat de historische avonturenroman oplevert; we missen hier de sterke typen, die bij Scott tot de beste elementen van zijn werk behoren. De portretten van een tweetal historische personen zijn niet opmerkelijk, of het moest zijn door de poging Alva enigermate recht te doen wedervaren. Het geven van zuiver historische wetenswaardigheden blijft zeer beperkt en remt nergens de spannende aktie, die volledig bepalend is voor het karakter van dit werk.

We zullen zien, dat verschillende trekken, die we hier opmerkten, in versterkte mate voorkomen in Oltmans' tweede en laatste roman De Schaapherder, zijn meesterwerk.

De schaapherder

Onder de naam J. v.d. Hage, hetzelfde pseudoniem waaronder hij vier jaar tevoren Het Slot Loevestein in 1570 had uitgegeven, publiceerde J.F. Oltmans in 1838 De Schaapherder. Een verhaal uit den Utrechtschen Oorlog. 1481-'83.Ga naar voetnoot52 Ongetwijfeld behoort ook dit werk tot de historische avonturenromans, en het sluit in verschillende opzichten nader bij het werk van Scott aan dan Oltmans' eerste roman. Maar De Schaapherder bezit tevens eigenschappen, die hem doen afwijken van en uitstijgen boven de ‘gewone’ avonturenroman. Het meest opvallend is in dit opzicht, dat de afloop voor de hoofd-

[pagina 92]
[p. 92]

personen ongelukkig, maar niet zinloos is. Naar het uiterlijk wordt deze afloop veroorzaakt door een aantal ‘toevalligheden’, maar hij wordt zinvol gemaakt door een zekere psychologische motivering, die de traditionele middelen, waarmee het verhaal is opgebouwd, doorkruist.

Inhoud

Deze roman speelt in de jaren 1481-'83 tijdens de strijd tussen bisschop David van Bourgondië en zijn tegenstanders, van wie Utrecht en Amersfoort de voornaamste zijn. De bisschoppelijke ruiteraanvoerder Jan van Schaffelaar is verloofd met Maria, de dochter van de Amersfoortse wapensmid Wouter, maar het huwelijk moet onder deze gevaarlijke omstandigheden worden uitgesteld. Zonder dat Maria of Van Schaffelaar het vermoeden, is ook Frank, ruiter, vriend en beschermeling van Van Schaffelaar, verliefd op de lieftallige Maria. Hij vecht evenwel tegen zijn aandoeningen en weet deze te verbergen. Frank is opgevoed door de schaapherder Ralph, een geheimzinnige figuur met voorspellende vermogens.

Voor Maria dreigt gevaar van de kant van de vreemde ruiteraanvoerder Perrol ‘met de rode hand’. Deze is eerst in dienst van de bisschop geweest, maar is weldra volgens een van te voren opgesteld plan overgelopen naar diens vijanden. Van Schaffelaar is al vóór het overlopen met deze moedige en begaafde, maar moreel verwerpelijke figuur in konflikt gekomen. Het wordt evenwel een doodsvijandschap als Perrol, om aan zijn lust te voldoen en om een weddenschap dat hij Maria als zijn geliefde Utrecht zou binnenvoeren te winnen, tracht zich van haar meester te maken. Perrol komt in de gelegenheid tot zijn aanslag, omdat hij bij de smid wordt ingekwartierd wanneer zijn bende in Amersfoort wordt gelegerd. Door zijn gehuichelde jovialiteit en hoffelijkheid tegenover de vrouwen weet hij de goedhartige en open smid volkomen te misleiden. Als hij echter bemerkt, dat hij bij Maria geen vorderingen maakt, begeeft hij zich naar de heks van de Hunnenschans op de Veluwe, om haar een liefdesdrank te laten bereiden. Hij wordt evenwel door haar bedrogen, en als hij na het listig toedienen van de drank 's nachts in de kamer van Maria binnendringt, blijkt, dat het brouwsel niet de verlangde uitwerking heeft gehad. Perrol wil dan geweld gebruiken, maar Wouter verschijnt nog net op tijd ten tonele en Perrol's voornemens worden verhinderd, ook al omdat zijn eigen schildknaap Vidal weigert de smid van achteren neer te stoten.

[pagina 93]
[p. 93]

Maria wordt nu ondergebracht in een klooster in de nabijheid van Amersfoort, maar Perrol weet haar daaruit te ontvoeren, naar men meent naar Eemnes, waar zijn bende inmiddels gelegerd is. Dit dorp is ontzagwekkend versterkt en neemt een zeer belangrijke strategische positie in; het wordt onneembaar geacht. Van Schaffelaar dringt er evenwel in de krijgsraad van het Hollands-bisschoppelijke leger op aan, het dorp toch aan te vallen en na veel verzet wordt daartoe besloten. Na een verschrikkelijk gevecht, waarin Van Schaffelaar en zijn mannen zich geweldig weren, wordt Eemnes genomen. Noch Perrol, noch Maria blijken er evenwel aanwezig te zijn. Maria is n.l. direkt na de oplichting niet naar Eemnes, maar naar Utrecht gevoerd en ook Perrol heeft zich, nog voor de aanval, die hij voor onmogelijk hield, daarheen begeven.

Maar ook Frank is op weg naar Utrecht. Eerst was hij Eemnes binnengedrongen toen Perrol daar nog aanwezig was, met de bedoeling de booswicht te doden. Hij was evenwel niet tot de uitvoering van zijn plan gekomen, omdat hij niet in staat bleek een weerloos man neer te stoten, en werd gevangen genomen. Nu leek zijn eigen lot beslist. Hij werd echter door Ralph, die steeds weer opduikt als zijn pleegkind in gevaar is, gered. Frank komt in Utrecht in het huis van Heer Loef van Oosterweert, waar enkele leden van Perrol's zwarte bende zijn ingekwartierd en waar Maria wordt gevangen gehouden. Hij wordt eerst ook zelf gevangen genomen, maar ontsnapt, mèt Maria, door de hulp van de nicht van Heer Loef, de geesteszieke Ada, die Frank hopeloos bemint. Op de snelle vlucht uit Utrecht blijken Maria's krachten uitgeput door de angst voor Perrol, die gelukkig wordt opgehouden door een bespreking met de andere bevelhebbers. Frank neemt haar dan voor zich op zijn paard, en als zij zo aan zijn borst ligt, wordt het verlangen hem bijna te machtig om haar met zich weg te voeren. Maar ook Maria begint zich, in haar half willoze en bewusteloze toestand, van haar liefde voor hèm bewust te worden. Dit is mede een gevolg van de woorden van Perrol, die haar had toegevoegd, dat het geen liefde, geen hartstocht was, die ze voor de oudere en zo rustige Van Schaffelaar voelde. Hoewel Frank, melancholieker dan ooit, Jan van Schaffelaar toch zijn Maria weer in de armen voert, heeft die haar, zonder dat hij het weet of ooit zal weten, voorgoed verloren.

De gebeurtenissen spoeden zich nu naar een krisis. Maria is in veiligheid in een klooster in Zutphen, maar de afstand verhindert, dat Van Schaffelaar kontakt met haar heeft. In een gevecht voor

[pagina 94]
[p. 94]

Utrecht wordt Frank door Perrol overwonnen en gevangen genomen, waarna hij wordt weggevoerd om doodgemarteld te worden. Ralph weet hem echter weer te bevrijden. Even na Frank komt Van Schaffelaar in tweegevecht met Perrol, en nu is het deze, die het onderspit delft. Perrol wordt evenwel van de doodsteek gered, doordat zijn schildknaap Vidal zich over hem heen werpt en hem zo beschermt; Van Schaffelaar wil de knaap niet doden, ook al omdat deze voorkomend is geweest voor Maria. Het volgende treffen speelt zich af bij de beroemde belegering van de toren in Barneveld. Als na Van Schaffelaar's sprong de wraakgierige Perrol toespringt om hem de doodsteek te geven, wordt hij zelf door de stervende Van Schaffelaar gewond. Deze wond wordt zijn dood, want de zogenaamde priester, die hem komt verplegen, blijkt niemand anders te zijn dan de vermomde heks van de Hunnenschans. Deze heks is een vroegere geliefde van Perrol, een Zigeunerin, die hij tenslotte, naar hij dacht, aan de vuurdood had prijs gegeven. Zij was evenwel ontsnapt en als zij aan het ziekbed van Perrol hoort, dat hij geen enkel berouw heeft over wat hij vroeger heeft misdaan, vergiftigt zij hem.

Het lijkt nu, of Frank, ook volgens de laatste wil van zijn aanvoerder, werkelijk de beschermer van Maria zal worden. Zij blijkt hem evenzeer lief te hebben als hij haar en ook haar ouders maken geen bezwaar tegen de vereniging, al is hij een vondeling. Maar om Maria te kunnen zien verlaat Frank zijn post in Amersfoort, waar Bisschop David, die nu sterk aan de winnende hand is, verblijf houdt. Er volgt een overval, waarbij de bisschop wordt gevangen genomen, en na diens bevrijding wordt Frank wegens plichtsverzuim ter dood veroordeeld. Nu gaat Ralph naar de bisschop en onthult aan hem, dat Frank de zoon is van Ralph's vroeger door David verleide dochter. De bisschop is verrukt met zijn zoon en wil een schitterende toekomst voor hem, waarin voor de smidsdochter geen plaats is. Hij weet haar te dwingen in een klooster te gaan, zogenaamd om Frank te redden. Als deze hoort, wat er gebeurd is, verlaat hij gebroken van smart het land om in Spanje tegen de Moren te sneuvelen. Kort na de terugkeer van zijn schildknaap met dit bericht vindt men de Schaapherder, die vroeger al geprofeteerd had dat hij Frank zou moeten overleven, dood.

Struktuur

Deze weergave van alleen de belangrijkste momenten toont al duidelijk aan, hoezeer ook in deze roman de spannende handeling essen-

[pagina 95]
[p. 95]

tieel is. Voortdurend volgen spannende scènes elkaar op; telkens weer is de personifikatie van het kwaad, Perrol, een slag vóór en ontsnappen de helden nauwelijks aan hun ondergang, die onafwendbaar schijnt. Bij verschillende gelegenheden hebben de tegenstanders elkaars leven in de hand, maar hetzij door edele motieven van de heldenGa naar voetnoot53 of door lage van hun tegenstandersGa naar voetnoot54 wordt de beslissing telkens weer uitgesteld. Het boek vertoont een scherpe cesuur na de dood van Van Schaffelaar en Perrol; het gebeuren, dat daarna komt en waarin Frank de hoofdrol speelt, bereikt evenwel opnieuw een hoog spanningsniveau. Het is in het eerste deel behoorlijk voorbereid door de geheimzinnigheid van de relatie Frank-Ralph en de ontwikkeling van de liefde tussen Frank en Maria.

Motieven

De liefde-met-hindernissen is ook in dit verhaal het konstruktiemotief maar dan in een vorm, die sterk afwijkt van de gangbare. We vinden hier immers niet de verwerving van de geliefde door de held, maar de uitbeelding eerst van de van buitenaf en binnenuit bedreigde liefde van Van Schaffelaar en daarna, en gedeeltelijk ook er doorheen, de tekening van de liefde tussen Frank en Maria. Geen van beide liefdes leidt tot een gelukkige vereniging. Naast het liefdesmotief heeft ook dat van de onbekende afkomst van Frank - althans in het tweede gedeelte van de roman - konstruktieve betekenis. Voorts zijn er verschillende motieven te onderscheiden, die traditioneel zijn in de avonturenroman. Er is de medeminnaar van laag karakter in het vijandelijke kamp, er zijn de herhaalde gevangenschappen en ontvluchtingen, de dreigende marteling en terechtstelling, het meermalen redden van de geliefde, de vermommingen, het leven van doodgewaanden (de heks van de Hunnenschans!) etc. etc.

[pagina 96]
[p. 96]

Duidelijk ziet men hier ook het Scottiaanse kompositiemiddel van de regiefiguur: de Schaapherder houdt steeds weer de draden van de handeling in handen. Zijn tijdig ingrijpen is deels verklaard door zijn helderziendheid, deels door het zwervende leven dat hij als herder leidt. Bij de bevolking van Veluwe en Sticht heerst een groot ontzag voor hem, waardoor hij zich overal vrijelijk kan bewegen. De geheimzinnigheid, waarin zijn karakter gedurende bijna het gehele boek blijft gehuld, is essentieel voor de aanvaardbaarheid van zijn optreden; als aan het einde een deel van de sluier wordt opgelicht, verliest hij zijn ‘waarschijnlijkheid’.

Het lijkt ons niet nodig verder tot in finesses na te gaan hoe ver de invloed van de historische avonturenroman van Scott hier doorgewerkt heeft. We wezen er echter reeds op dat er ook duidelijke afwijkingen daarvan in dit werk opvallen. Speciaal in de liefdesverwikkelingen en de ongelukkige afloop zijn deze manifest. Daardoor krijgt het werk een tragisch aksent, dat versterkt wordt door elementen als de ongelukkige liefde van de geesteszieke Ada van Rijn voor Frank, waarop we in ons inhoudsoverzicht slechts terloops konden wijzen. Ook in de rolverdeling wordt afgeweken van het traditionele procédé, aangezien de ‘gewone’ held ontbreekt. Immers, Frank is geenszins de traditionele onoverwinnelijke held en ook Jan van Schaffelaar komt ondanks zijn moed, kracht en edelmoedigheid, als rijper man niet in aanmerking voor de rol van ‘jeune premier’.

Karaktertekening

Weliswaar is er in de karaktertekening een duidelijke scheiding tussen de goeden en de slechten waarneembaar, maar het geheel statische, dat de karaktertekening van de avonturenroman kenmerkt, wordt doorbroken door de beschrijving van de innerlijke strijd in Frank en vooral van het ontwaken van liefde voor hem in Maria. Van Schaffelaar is statisch, als de stralendste vertegenwoordiger van het goede. Géén lage gedachten beheersen hem ooit, hij is nobel tot zelfs wanneer hij tegenover zijn lage doodsvijand staat, wat uiteindelijk zijn eigen ondergang veroorzaakt, omdat hij zich niet van Perrol heeft ontslagen. Maar toch wordt ook in de ondergang van Van Schaffelaar het rechtvaardigheidsgevoel niet beledigd: moreel is hij de overwinnaar, die triomfeert over Perrol door de wijze waarop hij de dood ingaat. Bovendien sterft hij met de overtuiging, dat hij

[pagina 97]
[p. 97]

bemind wordt; zijn einde is zinvol, omdat het schoon is en hem de grote teleurstelling in het leven bespaart. De liefde van de edelman voor de smidsdochter is uiteraard geïdealiseerd, en misschien meer nog de respektvolle wijze, waarop hij tegenover zijn aanstaande schoonouders optreedt. Daar staat tegenover, dat hij tot de lagere adel behoort, blijkbaar geen naaste bloedverwanten meer in leven heeft en de eerste jeugd is gepasseerd. Bovendien laat Oltmans hem bij sommige gelegenheden nogal demokratische denkbeelden verkondigen, zoals tegenover Frank wanneer die somber is gestemd, omdat Perrol hem, ‘de herdersjongen’, met één slag heeft geveld, terwijl Van Schaffelaar overwinnaar is gebleven.Ga naar voetnoot55 Van Schaffelaar's liefde voor Maria is niet jeugdig en onstuimig, maar rustig en trouw.Ga naar voetnoot56 Als aanvoerder wordt hij het grootst voorgesteld in zijn laatste dagen, in de belegerde toren. Tegenover Van Schaffelaar staat, als incarnatie van het kwaad, Perrol. Deze, overigens dappere en zeer bekwame, ruiteraanvoerder is in alle opzichten een verderfelijk monster, dat er behagen in schept misdaden te plegen. Als hij zich onthoudt van een wreedheid of laagheid is het alleen, om op een andere manier nog meer voldoening te krijgen. Het gevaarlijke van deze man wordt nog vergroot door een knap uiterlijk en de innemendheid, die hij kan ten toon spreiden als het in zijn kraam te pas komt. Deze figuur is volkomen statisch getekend, en past geheel in het kader van de avonturenroman;Ga naar voetnoot57 hij vertoont overeenkomst met De la Marck in Scott's Quentin Durward.

[pagina 98]
[p. 98]

Maria wijkt in enkele opzichten af van de gangbare heldin in de avonturenroman. Gemeen daarmee heeft zij haar grote uiterlijke schoonheidGa naar voetnoot58 en haar vrouwelijke schroom, zij het dat in vele andere romans de heldinnen een iets meer heroïsche aanleg tonen in de verdediging van haar deugd. Ongewoon, maar niet essentieel voor het verloop van het gebeuren is, dat ze geen edelvrouwe is; Oltmans heeft het ‘burgerlijke’ in haar nauwelijks zichtbaar gemaakt en zeker niet geaksentueerd. Maar wat aan deze figuur opvallend is en haar een zeker reliëf geeft, is de langzaam ontwakende twijfel, waarvan de ontwikkeling wordt versneld door de emotionele vlucht uit Utrecht.Ga naar voetnoot59 Deze versnelling is goed gemotiveerd door de staat van

[pagina 99]
[p. 99]

volkomen geestelijke en lichamelijke uitputting waarin ze verkeert. Wat Frank betreft wezen we er reeds eerder op, dat hij gedurende verreweg het grootste gedeelte van het boek een melancholiek minnaar zonder hoop, niet de doorsnee-held van een avonturenroman is. Naast de heroïsch-edele Van Schaffelaar en de heroïsch-duivelse Perrol blijft hij in de daden-sfeer op de achtergrond.Ga naar voetnoot60 Zijn grote rol speelt hij evenwel in de liefdesverwikkeling; in zekere zin wordt dit al aangekondigd in de eerste beschrijving, die Oltmans van hem geeft.Ga naar voetnoot61 Tot de meest bewogen episodes van deze liefdesverwikkelingen behoort natuurlijk de reeds meermalen genoemde nachtelijke vlucht uit Utrecht; Frank komt daarbij in hevige verzoeking,Ga naar voetnoot62 maar zijn loyaliteit tegenover zijn vriend en aanvoerder overwint.

Naast deze hoofdfiguren treden verschillende bijfiguren op, waarvan er verscheidene als typen zijn getekend. Daar is in de eerste plaats de ruwe, goedhartige en veel te lichtgelovige smid WouterGa naar voetnoot63.

[pagina 100]
[p. 100]

Meer in de richting van het humoristische gaat de tekening van Van Schaffelaar's schildknaap HenriGa naar voetnoot64, de parmantige bultenaar, die even onverschrokken en wraakzuchtig als trouw aan zijn meester is, en die zijn licht niet gaarne onder de korenmaat zet.

Een aparte plaats neemt de tekening van de titelfiguur Ralph, de schaapherder, in. We wezen er reeds op, dat het voor zijn optreden als regiefiguur essentieel is, dat er een grote geheimzinnigheid om hem blijft hangen. Dit bepaalt natuurlijk ook de karaktertekening, waarin eigenlijk gedurende het grootste deel van het boek slechts een enkele trek naar voren komt: de grote liefde voor Frank, die gedeeltelijk schuil gaat onder kribbigheid, omdat de jongeling hem heeft verlaten en nu in een geheel andere omgeving leeft. Hoezeer dit procédé van geheimzinnigheid gerechtvaardigd was, blijkt wel uit het feit dat Ralph belangrijk aan formaat verliest, als er tegen het einde van de roman een ‘menselijk’ trekje van hem wordt gegeven.Ga naar voetnoot65 Voor het boek is dit verlies aan formaat dan evenwel niet

[pagina 101]
[p. 101]

belangrijk meer, omdat vrijwel al het geheimzinnige om zijn figuur al is opgehelderd, al blijft de profetische gave uiteraard onverklaard.

Roman en Historie

Hoewel Oltmans in zijn tweede roman ook weer een historisch konflikt kiest als omlijsting van zijn spannende verhaal, blijft hier, evenals in Het Slot Loevestein, het optreden van werkelijk historische personen zeer beperkt. De voornaamste van hen is bisschop David van Bourgondië, aan wie de traditionele eigenschappen der Bourgondiërs worden toegekend, als trots en egoïsme, terwijl ook het opnemen van zijn bastaard wel in de lijn van zijn geslacht ligt! Zijn optreden is evenwel slechts onderdeel van de spannende handeling en er is geen sprake van, dat er van hem een scherp historisch portret wordt gegeven. Verder treden er verschillende bevelhebbers uit beide kampen op, maar ze worden slechts in enkele trekken en terloops getekend. Jan van Schaffelaar is eerder een legendarische dan een historische figuur te noemen; de auteur stond dan ook geheel vrij tegenover hem. Natuurlijk maakte hij gaarne gebruik van het spannende verhaal van de sprong van de Barneveldse toren, dat op één lijn is te stellen met het verhaal van De Ruyter's heldendaad in Loevestein. Historisch suggestief, zij het niet feitelijk historisch, is de beschrijving van een condottiere-figuur als Perrol, al is zijn rol in het verhaal nu niet direkt waarschijnlijk te noemen.

Het historisch-suggestieve moet men echter in de allereerste plaats zoeken in de tekening van het krijgsgebeuren, waarvan vooral de verovering van Eemnes terecht vermaard is geworden.Ga naar voetnoot66 We zouden

[pagina 102]
[p. 102]

niet gaarne deze beschrijving missen, al is het waar, dat de uitvoerigheid ervan een kompositorische fout is, omdat de eveneens zeer uitgebreide beschrijving van de strijd om de toren van Barneveld, die essentieel is voor de eigenlijke romanhandeling, nu werkt als een doublure. De politieke achtergrond van het militaire gebeuren, dat zozeer Oltmans' aandacht heeft, wordt slechts beknopt verklaard in enkele historisch oriënterende uiteenzettingen.Ga naar voetnoot67

Sterk uitgewerkt is in deze roman, in tegenstelling tot de eerste,

[pagina 103]
[p. 103]

de couleur locale in engere zin, de kleding- en omgevingbeschrijving.Ga naar voetnoot68 Deze is ontegenzeggelijk op vele plaatsen van een veel tè grote uitgebreidheid, net zoals dat het geval is in de latere romans van Scott, met name de Quentin Durward. Deze beschrijvingen houden meermalen de handeling op.

Romantische Inslag van De Schaapherder

Opvallend is in deze roman de sterk romantische inslag van vele taferelen. Ook in Het Slot Loevestein viel dit op te merken, met name in de wilde tocht van Van Doorn naar het slot, maar in deze tweede roman is dit verschijnsel veel sterker. Men denke aan de figuur van de schaapherder, met zijn onheilsvoorspellingen, de voorstelling van de nachtelijke vlucht uit Utrecht, de tekening van de liefde en het sombere doodsverlangen van Frank, de voorspellende droom van Maria tijdens de vluchtGa naar voetnoot69, het optreden van de heks uit de Hunnenschans, de hopeloze liefde van de geesteszieke Ada van Rijn, etc., terwijl dit alles culmineert in de noodlotssfeer en de tragische afloop van het laatste deel (na de cesuur).

Samenvattíng en Waardering

Ondanks de bezwaren, die men tegen De Schaapherder kan aanvoeren, is naar onze mening dit werk het hoogtepunt van de historische

[pagina 104]
[p. 104]

avonturenroman in ons land. Men kan tegen het historische gehalte en tegen de karaktertekening de bezwaren aanvoeren, die inherent zijn aan het genre waartoe deze roman behoort. Maar men moet zeker niet over het hoofd zien, dat dit boek een ongemeen levendig beeld geeft van het middeleeuwse krijgsbedrijf en voorts, dat er in de karaktertekening wel degelijk een meer dynamisch element is gekomen. De typisch romantische sfeer geeft dit werk bovendien een geheel aparte plaats in dit verder in ons land zo oppervlakkig beoefende genre. Zoals we later in ons historische overzicht zullen zien, betekende dit hoogtepunt praktisch ook tevens het eindpunt van het genre. De mogelijkheden ervan en de belangstelling ervoor waren omstreeks 1840 vrijwel uitgeput. De verbeelding van het gemoedsleven gaat meer en meer de aandacht opeisen, terwijl voorts het naïef-historische van de avonturenroman, dat vooral op ‘couleur locale’ berustte, niet meer bevredigt. Men gaat vragen naar de ‘waarheid’.

III. Een tweetal zwakke representanten van de historische avonturenroman:
J.E. Schut: Galama
J. Krabbendam: Eleonora van Lichtevelde

Galama

Voordat we dit hoofdstuk over de historische avonturenroman afsluiten, willen we nog in het kort twee werken van zoveelste-rangsschrijvers bespreken. Het lezen van dergelijke werken wordt alleen zo nu en dan draaglijk gemaakt door de ongewild humoristische effekten, die de auteurs bereiken. Het nut van dit soort lektuur is evenwel, dat men er de positieve kwaliteiten van de ‘groten’ in dit genre door leert zien. Een auteur als J.E. Schut hanteert dezelfde motieven als Jacob van Lennep, maar het resultaat is niet te vergelijken. Een vernuftige intrige, zoals Van Lennep die geeft, zoekt men in het werk van Schut tevergeefs, maar de zwakheden die men in Van Lennep's werk aantreft vindt men in dat van Schut weerkaatst in een enorme lachspiegel.

In 1833 publiceerde Schut (1783-1836)Ga naar voetnoot70 Galama of de Bevrijding

[pagina 105]
[p. 105]

van VrieslandGa naar voetnoot71 een ‘geschiedkundige roman’. Dit werk is bij naam bekend gebleven, omdat Potgieter er zijn eerste uitvoerige recensie aan wijdde,Ga naar voetnoot72 waarin hij - terecht - tot een volstrekt afwijzend oordeel kwam. In zijn voorbericht zegt Schut, dat hij reeds lang van plan was dit werk te schrijven, maar dat dit pas tot uitvoering was gekomen door de ‘toenemende smaak voor dit soort romans’ en ‘de overplanting van verscheidene uitheemse voortbrengselen, als die van W. Scott, SpindlerGa naar voetnoot73 en anderen.’ Toch zou hij zijn werk niet hebben uitgegeven, als het niet al ter perse was geweest, toen twee vaderlandse werken uitkwamen, waarvan dat van de ‘kundige en smaakvolle Van Lennep’ terecht bijval vond (het andere werk, waarop hij doelt, is Hermingard van de Eikenterpen van Drost).

Motieven

De waardering van Schut voor Van Lennep's Pleegzoon is zeer begrijpelijk. Ook zijn eigen roman is gekonstrueerd volgens de methoden van de avonturenroman. We volstaan hier met het noemen van enkele kenmerkende motieven. De jongeling Galama raakt betrokken in de politieke en militaire strijd van zijn dagen, dat wil zeggen van het begin van de tachtigjarige oorlog. Te midden van de geva-

[pagina 106]
[p. 106]

ren, waarin hij verkeert, wordt hij, volgens het bekende recept, op het eerste gezicht verliefd, en dat nog wel op een Spaanse schone. Na een groot aantal moeilijkheden, waarbij natuurlijk ook een medeminnaar van laag karakter en uit het vijandelijke kamp optreedt, alsmede een niet minder schurkachtige monnik en een vermeende vader van de schone van hetzelfde gehalte, komt alles toch goed terecht. Door zijn onhandigheid ziet Schut geen kans met deze traditionele motieven een spannende handeling in elkaar te zetten. Het ‘historische’ gehalte van het werk is uiterst pover; als men lust heeft, kan men in Potgieter's recensie nalezen hoezeer Schut beneden de korte mededelingen van zijn bronnen, zoals Hooft's Historiēn, gebleven is.

Karaktertekening

Terwijl de tekening van alle romanfiguren uiterst zwak is - zwakke navolgingGa naar voetnoot74 - is die van de historische personen veelal lachwekkend. Het ook door Potgieter geciteerde gesprek van Alva met de ruiteraanvoerder Vitelli is afdoende om dit aan te tonen. Men lette op Alva, die verbolgen uitroepen doet met vast opeengedrukte lippen, en onrustige blikken om zich heen werpt (waar de Geuzen blijven?). Men lette ook op de ongestrafte Spaanse eer en op Alva's meer dan ketterse uitroep aan 't slot. En dit alles vindt men in enkele regels bijeen! Hiermede kunnen we gevoeglijk afscheid nemen van dit boek. Het geciteerde stukje speelt zich af, nadat Alva bericht heeft gekregen omtrent de slag bij Heiligerlee:

Schrikkelijk klonk Alva de mare dezer nederlaag in de oren. Hij, de trotse despoot, die het land door strop en galg in onderwerping dacht te brengen, in een openlijke strijd, door een hoop opstandelingen overwonnen: zulks deed hem bijna zinneloos van woede worden. Hij riep in allerijl Vitelli, een van de bevelhebbers zijner ruiterij, bij zich. ‘Hoe!’ riep de verbolgen Spaanse pascha uit, ‘is het bericht waar, dat Aremberg en Van Megen gesneuveld, dat mijn vaandels en schone ruiterij vernield zijn?’ Dit zeggende, drukte hij de lippen vast op elkander, een blik vol onrust en wraakzucht om zich heen werpende.

[pagina 107]
[p. 107]

Vitelli kende de opvliegende en bloeddorstige aard van zijn meester en zweeg.
‘Is u de tong verlamd, of heeft de schrik voor dit ellendige geuzengebroed u bevangen?’ vervolgde de Hertog in snelle bewoordingen.
‘Uwe Excellentie bevele slechts’ riep Vitelli uit, ‘en de Spaanse eer zal niet ongestraft blijven.’
‘De duivel hale alle heiligen’ brulde de Hertog, ‘was er geen één, die mijn laffe soldaten de weg der overwinning kon wijzen?’ etc. (pag. 100-101).

Eleonora van Lichtevelde

Men hoeft heus niet zulk zwaar geschut tegen het boek van Schut in stelling te brengen als Potgieter in zijn recensie deed. Nog minder is dat nodig tegenover het werk van de veelschrijver Jan Krabbendam, wiens Eleonora van LichteveldeGa naar voetnoot75 van werkelijk erbarmelijke kwaliteit is. De wagenmaker en autodidakt Krabbendam leefde van 1803 tot 1884 en ‘het aantal zijner pennevruchten, groot en klein, beliep 72’, zoals het Nieuw Nederlands Biografisch Woordenboek, deel II, ons verzekert.Ga naar voetnoot76

In 1834 publiceerde hij zijn Eleonora van Lichtevelde of De Blinde uit den Bouwval, onder een motto van Feith! In het voorbericht lezen we, dat de toenemende vraag naar romans hem tot het schrijven van dit werk heeft gebracht, dat niet ‘een voertuig van een uitgerekte zedeleer’ wil zijn, maar wel een enkele nuttige wenk moet bevatten bij ‘behagelijke lektuur’.

Deze ‘oorspronkelijke Nederlandse Geschiedenis uit de laatste helft der zeventiende eeuw’ kunnen we niet anders dan als een prul bestempelen. Het historisch element is te verwaarlozen, de intrige is uiterst stuntelig; vele scènes en gedragingen der personen zijn,

[pagina 108]
[p. 108]

evenals de sporadische ‘psychologie’, zonder meer belachelijk.

Eleonora is een soort Assepoester in het huis van haar oom en tante. Ze wordt bemind door de boerenzoon Diderik, een rechtschapen jongmens, maar ook door de verloofde van haar nicht Henriette, die zelfs zo ver gaat, dat hij haar met behulp van enige daartoe gehuurde rovers wil ontvoeren. De aanslag wordt evenwel verijdeld en de laaghartige kerel ontgaat zijn verdiende loon niet. Eleonora wordt in Indië, waar inmiddels ook Diderik is aangekomen, met deze verenigd, terwijl ze daar bovendien haar doodgewaande vader terugvindt. Daarbij komen nog verschillende figuren, die het verhaal drakeriger, of zo men wil romantischer, maken. De Blinde uit de bouwval is een geheimzinnige figuur, met profetische gaven, die een zekere rol in het gebeuren in Holland speelt. Er is een soort heks bij de rovers, die ook al in geheimzinnige toespelingen spreekt. De handeling wordt verder nog verlevendigd door schipbreuk, gevechten met zeerovers en inheemsen en wat dies meer zij...De ‘Historie’ wordt vertegenwoordigd door een oud-officier, die opschept over zijn vermeende heldendaden, verricht bij het beleg van 's-Hertogenbosch...In Indië is er een expeditie, waar Diderik zich lauweren verwerft; op Celebes treft men mulatten en ‘moorse tempels’ aan...

We laten tenslotte Krabbendam aan het woord in twee citaten, die o.i. een duidelijke indruk geven, van wat deze schrijver als psycholoog en als aanbrenger van couleur locale in zijn mars heeft.

Diderik heeft bij Eleonora's tante de hand van haar nicht gevraagd, maar die wordt hem min of meer smadelijk geweigerd; de schurkachtige belager van Eleonora is ook aanwezig en steekt de hand uit om Diderik wat haast te laten maken met vertrekken:

‘Niet aan mij, mijnheer,’ hernam Diderik, met een donderende stem, en kneep zijn vuist krampachtig samen.
‘Ik laat mij niet wegjagen! Ik ga om Leonore's wil. Eens worden wij beiden, gij en ik - als het mij vergund is, mij onmiddellijk na u te noemen - beter gekend; dan zal het blijken wiens adel de beste was!’
Langzaam, zonder iemand met een groet te verwaardigen, verliet hij de zaal, en, eerst ver van Valckenstein [het kasteel van Eleonora's verwanten] ontlastte zijn gevoel zich in tranen (pag. 97).

Het tweede fragment beschrijft ons een scène aan boord van het schip, waarop Diderik naar de Oost vaart.

Enige scheepsmuzikanten en liefhebbers der toonkunst hadden
[pagina 109]
[p. 109]
zich met hun instrumenten op het dek verenigd, en hieven, na een zachte Ouverture, een vrolijk Allegro aan; hierop volgde een ander. De matrozen, wier diensten niet onmiddellijk in de mast of bij de zeilen vereist werden, ontstaken een vaderlandse pijp, en scholen nader bijeen; toen speelden de muzikanten het beminde volkslied ‘Wilhelmus van Nassouwen’; luide zongen allen het lied mede en brachten het ten einde. [sic!]
‘Zegen! zegen ruste op het lieve Vaderland!’ sprak de kapitein bewogen, en volmondig riepen de matrozen: ‘God behoede het volk van Nederland! en leve onze brave kapitein!’
De muziek had een zachte Symphonie begonnen; menig ruwe zeeman stonden de tranen van gevoel in de ogen. In volle pracht bescheen de maan het dek en de verzamelde schepelingen (pag. 148).

IV. Slotkonklusies

Met de korte bespreking van deze twee pogingen, die wel ongeveer een indruk geven van de gemiddelde kwaliteit van de stroom van ‘historische avonturenromans’ kunnen we gevoeglijk afscheid nemen van het genre. We hebben kunnen konstateren, dat Van Lennep en vooral Oltmans in vaderlandse verhoudingen gezien niet minder dan reuzen waren in dit genre, maar ook hun werk heeft zich niet in de werkelijke literatuur kunnen handhaven, al bewijzen de nog steeds verschijnende edities, dat er nog altijd lezers voor te vinden zijn. Twee van hun werken verheffen zich vèr boven alle andere: het belangrijkste is De Schaapherder, dat in dit genre een bewonderenswaardig werk is, en daarnaast de Ferdinand Huyck, die toch ook altijd een zekere charme behoudt.

voetnoot1
Voor uiteenzettingen over dit romantype, cf. boven, pag. 2-3, 10-11, 27-30.

voetnoot2
We citeren en verwijzen naar Mr. J. van Lennep, De Pleegzoon, (uitg. P. Meijer Warnars, Amsterdam 1833).
voetnoot3
De eerste Nederlandse historische roman die na de Verhandeling verscheen was De Schildknaap (1829) van mejuffrouw de Neufville. Volgens Van Lennep's voorrede bij De Pleegzoon was zijn roman echter al twee jaar voor die van mejuffrouw de Neufville geschreven.

voetnoot4
Cf. boven, pag. 2.
voetnoot5
Dat is het overzicht aan het einde, waarin wordt verteld, hoe het met de verschillende personages uit het verhaal afloopt.

voetnoot6
Men denke b.v. aan de verhouding tussen Eugenio, Magdalena en Ludwig. Men kan ook als voorbeeld nemen de figuur van de vikaris Ambrosio, die we niet in onze inhoudsweergave hebben opgenomen. Deze is een oom van Van Reede, die als katholiek priester min of meer zwervend leeft. Hij is eigenlijk rechtens de eigenaar van de Sonheuvel maar laat zijn neef in het bezit ervan. Deze omstandigheden worden pas langzamerhand opgehelderd. Ook één van de twee konstruktiemotieven, de opheldering van de geboorte van de held, is uiteraard de ontsluiering van een geheim.
voetnoot7
Eén daarvan is de vervloeking door Eugenio, als hij bij de ontdekking van het aan het begin van het boek tegen Maurits gesmede komplot wordt gewond, vóór hij kan ontsnappen. Hij roept: ‘sed ultio dabitur septuagies septies’ (dl. I pag. 31). Deze woorden herhaalt hij, als hij later laaghartig wraak neemt op Falckestein, door voor diens ogen zijn zoontje in de gracht te werpen, waarna de graaf zelf vermoord wordt (dl. I pag. 92). Het blijkt intussen later, dat het knaapje door een hond is gered...
voetnoot8
Na het sombere toneel van de dood van Velasco, waarmede de Inleiding eindigt, begint van Lennep het achtste hoofdstuk aldus:
Het zal mijn Lezers en vooral mijn Lezeressen waarschijnlijk niet dan aangenaam zijn, dat ik, bij 't begin van dit achtste hoofdstuk, van krijgsveld, legerplaatsen en wapenfeiten voorgoed afscheid neem, (...)
De volgende hoofdstukken geven het leven van de opgroeiende knaap, tot in het elfde hoofdstuk de spanning weer toeneemt door een ongeweten ontmoeting met zijn moeder en door de ontdekking, dat hij slechts een pleegzoon is, voor welke ontdekking Ludwig, op dat moment page bij de gravin van Falckestein, zorgt. Als Joan dan de wereld intrekt, komt de spannende handeling weer goed op gang.
voetnoot9
Cf. W. Dibelius, Englische Romankunst, dl. II, pag. 177.

voetnoot10
Voor de herkomst van de op deze pagina opgesomde roman-technische middelen vergelijke men de paragraaf over Scott in onze Inleiding.
voetnoot11
Cf. boven, pag. 29.

voetnoot12
Cf. boven, pag. 3.
voetnoot13
We kiezen hier als voorbeeld de reakties van de zestienjarige Joan als hij hoort, dat hij een vondeling is, in plaats van de jonker van Sonheuvel.
‘Vader!’ zeide Joan, toen hij de Baron genaderd was, ‘ons gesprek van gisteren heeft mij stof gegeven tot velerlei overdenkingen. De slotsom daarvan is geweest, dat ik, eenmaal mijn ware toestand kennende, geen recht heb, hier langer een onnutte kostganger te wezen: ik heb geen ouders, geen betrekkingen, geen vaderland, niets, dat ik mijn kan noemen...’ hier stroomden hete tranen uit zijn ogen: ‘vergun, o vergun mij die te gaan verwerven.’ (dl. I pag. 280)
voetnoot14
Cf. boven, pag. 29.
voetnoot15
De figuur van Bouke, met zijn obligate spreekwoorden, zou eventueel ontleend kunnen zijn aan de Addrich im Moos van Zschokke. Op deze auteur had D.J. van Lennep in zijn Verhandeling van 1827 met name de nadruk gevestigd en de Addrich werd al in 1828 in het Nederlands vertaald. De Meistersänger Wirri von Aarau, een overigens veel meer uitgewerkt type, uit de Addrich zou dan eventueel invloed gehad kunnen hebben op de figuur van Bouke.
De zucht om grappig te zijn speelt Van Lennep bij het optreden van Bouke overigens parten; deze moet zijn spreekwoorden bij letterlijk alle gelegenheden plaatsen, zowel bij het besluipen van een komplotterende vijand (dl. I pag. 28) als na het sterven van Velasco (dl. I pag. 135-136).
Inkonsekwent is, dat Van Lennep verderop in het verhaal plotseling een dialektachtig tintje geeft aan het spreken van deze Bouke: ‘Ik heb een olden hekel aan hem, en op old ijs vriest het licht.’ (dl. II pag. 123)
voetnoot16
Bij zijn eerste optreden wordt ds. Raesfelt indirekt gekarakteriseerd; we citeren een fragment uit het gesprek met Van Reede's vrouw (die kort daarna overlijdt). De dominee raakt in vuur als hij hoort dat de Baron een liefhebber is van de Psalmen (dl. I, pag. 141-142):
‘zijnde deze ook mijn geliefkoosde studie. Ik hoop Zijn Ed. dan mijn werk voor te lezen over de honderd-zeven-en-veertigste psalm, waarin ik wederlegge de dwalingen Ingelhoffi, die hem Esdrae, en Colsonni, die hem de Asaph toeschrijft, (zijnde de eerste een Saksische en de tweede een Schotse uitlegger) en zonneklaar bewijs, dat hij door niemand anders kan vervaardigd zijn dan door Salomonem. Een bondig stuk: drie honderd bladzijden folio.’
Na de indirekte karakteristiek volgt in het volgende hoofdstuk een uitgebreide direkte (pag. 159-162). Ook verder treedt ds. Raesfelt herhaaldelijk op, vooral in het 13e en 14e hoofdstuk.
De humoristische typering zoals we die in het gegeven citaat vinden is overigens traditioneel. E. Jongejan, De Humor-‘Cultus’ der Romantiek in Nederland (Zutphen 1933), pag. 300, noemt persiflage van geleerdheidsvertoon als een bekend humoristisch middel.

voetnoot17
Cf. hfdst. 13, 28, 29 en 't einde van 33.
voetnoot18
Op pag. 154 vlg., dl. II, wordt de eerste ontmoeting van Joan met hem beschreven. Joan krijgt dan n.l. bijna ruzie met een hem onbekend officier, die kapitein Holtvast wordt genoemd, over de vordering van zijn paard dat hij bij een herberg had achtergelaten. Bij deze gelegenheid nadert ook weer even de oplossing van het geheim van Joan's geboorte, want als ‘Holtvast’ zich verwijdert mompelt hij: ‘Bij mijn degen (...) die knaap herinnert mij volkomen een dappere Kleefse Graaf.’ Ten tweeden male treedt Maurits als Holtvast op, als hij hoort, dat Joan in de Gevangenpoort zit en hij hem daar opzoekt om hem op de proef te stellen. Hij stelt voor, zijn ontsnapping te bewerken nu de doodstraf hem wacht, als Joan wil helpen in een komplot tegen Maurits. Joan weigert natuurlijk vol verontwaardiging...
voetnoot19
Er is geen sprake van een historisch portret; de eenheid van visie op de figuur van Maurits ontbreekt zelfs ten enen male. Toen Maurits als kapitein Holtvast bij de eerste ontmoeting Joan voorstelde dienst in het leger te nemen, weigerde deze, omdat hij nog een tocht naar 's-Hertogenbosch moest ondernemen. Maurits' metgezel vond dit terecht nogal verdacht, maar Maurits zei: ‘De Jonker heeft vast wijze redenen, die het ons niet past te onderzoeken’ (dl. II pag. 158). Naar aanleiding van het gesprek met Frederik Hendrik zegt Van Lennep echter, dat Maurits' karakter opvliegend en achterdochtig was (dl. II pag. 299), en dit blijkt tijdens het gesprek duidelijk. Om te laten zien, hoe retorisch en pathetisch dit gesprek eigenlijk is, geven we een kort citaat. Nadat Maurits zijn broeder van verraad heeft beschuldigd en deze gezworen heeft onschuldig te zijn, volgt:
‘Frits! Frits!’ hernam Maurits, het hoofd op de vlakke hand leunende, en enige tranen stortende, die van de oprechtheid zijns harten getuigden: ‘hoe kunt gij uw broeder, uw liefhebbende broeder aldus behandelen’ (pag. 304).
Het gesprek heeft geen andere funktie, dan dat het moet leiden tot een hoogtepunt van spanning, opdat de explosie van onthullingen in het volgende hoofdstuk een des te groter uitwerking zal hebben.
voetnoot20
Het begin van hfdst. 3 geeft de omstandigheden, die de Spaanse inval in het Kleefse en daarmede de belegering van het slot Falckestein veroorzaakten. Het begin van hfdst. 6 beschrijft de militaire toestand bij de schermutselingen van Mendoza en Maurits; het einde van het 15e de toestand in het land na de Contra-Remonstrantse overwinning. In het 26e hoofdstuk zet Frederik Hendrik zelf zijn verhouding tot de Remonstranten uiteen (dl. II pag. 203-209).
voetnoot21
De eerste beschrijving van Falckestein en Reede (dl. I pag. 4-6) is één der weinige uitvoerige kledingbeschrijvingen. Een wat uitgebreider beschrijving van de omgeving vinden we ook slechts enkele malen. We citeren de beschrijving, die o.i. het duidelijkst ‘daterend’ werkt. Het gaat om de beschrijving van een kamer op de Sonheuvel, waarin Reede ds. Raesfelt ontvangt:
(...)daarnaast het afbeeldsel der Barones ten voeten uit in haar trouwgewaad voorgesteld; want de mode om zich in een allegorisch of herderlijk gewaad te laten portretteren was toen nog niet in zwang gekomen. Aan weerszijden der kamer was een raam met kleine beschilderde ruiten, waardoor de zon slechts flauwe stralen schoot. Onder één dier ramen stond een zware tafel, waarop een bijbel lag, benevens een psalmboek, een exemplaar van de Utrechtse Unie, keurig ingebonden, het jachtrecht van Gelderland, de kroniek van Gheraert Leeuw, enige vlugschriften en een paar godvruchtige boekskens, uitmakende de ganse lektuur van de Baron(...) (dl. I, pag. 269-270).
voetnoot22
Cf. W. Dibelius, Englische Romankunst, pag. 190.
voetnoot23
In hfdst. 6 dient het spreken van vreemde talen door officieren in Maurits' leger wel voor het geven van couleur locale. In hfdst. 12 en 18 vinden we voorbeelden van dialekt. We geven ter typering een enkel citaat; de poortwachter van Sonheuvel tegen Joan:
‘gisteren was met dat vreemde volk alles loat op stok. Ik was blij toen ik er om één oere inlag; (...) en met ongewoonte van zo loat naar kooi te goan, kon ik de sloap niet voor vijf oere vatten’ (dl. I, pag. 225-226).
In hfdst. 12 spreekt een koetsier een wonderlijk gebroken Duits.
voetnoot24
De hierboven genoemde afwijkingen van normaal spreken noemt Jongejan, Humor-Cultus (pag. 146), een geliefkoosd humoristisch middel. Traditioneel middel is ook het misverstand, zoals Van Lennep dat in een kluchtige scène laat ontstaan tussen ds. Raesfelt en Van Reede; bovendien zakt Van Reede bij deze gelegenheid door zijn stoel (dl. I pag. 247-253). Verder gebruikt Van Lennep bepaalde droge opmerkingen als humoristisch kommentaar; als een ruwe klant zijn vrouw van haar ongelijk dreigt te overtuigen door een muilpeer, zegt de schrijver: ‘Tegen dit martiaal argument was niets in te brengen’ (dl. II pag. 162).

voetnoot25
Loosjes maakt minder gebruik van een historische situatie om er zijn verhaal in te plaatsen, maar heeft veel meer belangstelling voor gebruiken en instellingen, voor allerlei wetenswaardigheden en anekdoten. Bij geen van beide auteurs krijgen we de indruk, dat de figuren door tijd en plaats bepaald zijn, maar door Van Lennep's grotere romantechnische bedrevenheid krijgt zijn verhaal althans een zeker leven; Loosjes' voortreffelijke gouden-eeuwers zijn alleen schimmen van Verlichtings-adepten...

voetnoot26
We citeren uit: mr. J. van Lennep, De Roos van Dekama (uitg. P. Meijer Warnars, Amsterdam 1836).

voetnoot27
Cf. boven, pag. 28.

voetnoot28
Madzy en Deodaat vormen het traditionele ideale heldenpaar; alleen is Deodaat iets bezadigder dan de ‘normale’ held, die immers over het algemeen van een licht-opbruisend karakter is. Het temperament van Deodaat dient evenwel mede om zijn verwantschap met Aylva te aksentueren en een tegenstelling te scheppen tot de zuidelijk-hartstochtelijke Reinout.
Adeelen is weliswaar niet de standaard-schurk, maar wat bij hem eerst fanatiek patriottisme en hooghartige trots was, gaat steeds meer over in laaghartige wraakzucht. Daardoor nadert hij toch tot het stereotiepe ongunstige karakter.
voetnoot29
De belangrijkste typen zijn de abt van Sint-Odulf en Claes Gerritsz. We citeren enkele regels, waarin eerstgenoemde optreedt in zijn karakteristiek samenspel met vader Syard. Op aandringen van Adeelen is door de leiders der Friezen tot Deodaat's dood besloten. Dan springt vader Syard in de bres:
‘Heeft hij niet integendeel aanspraak op de dankbaarheid van Friesland, daar hij het was, die Seerp Adeelen uit de klauwen van het Haarlemse gepeupel redde, en die Madzy Dekama veilig door de legerplaats van Willem liet brengen en haar vergunde tot ons te keren?’ ‘Ziedaar juist wat ik nog dacht aan te merken’, zeide de Abt van Sint-Odulf: ‘ik verheug mij dubbel in uw terugkomst, Broeder! - Niemand wist in uw afwezigheid mijn mening te vatten. Inderdaad, Seerp Adeelen was de vreemdeling een beter dank verschuldigd dan een streng touw.’ (Dl. II pag. 256-257.)
Het optreden van de marktschrijver Claes Gerritsz bij de Haarlemse oploop is karakteristiek voor zijn optreden in het hele boek. Aylva's dienaar verzet zich tegen het opdringen van het volk:
‘'t Is zeker,’ zeide een klein, in 't zwart gekleed mannetje [= Claes Gerritsz], 't welk zich de schijn van deftigheid wilde geven en evenals een ekster naar hen toe kwam trippelen, ‘'t is zeker, dat volgens het Privilege van Koning Willem niemand binnen de ban van Haarlem een mes mag dragen op een boete van tien pond, waarvan de helft aan de...‘Zoudt ge mij mijn mes willen ontnemen?’ riep de Fries, het heft met kracht omvattende. ‘Rebellie tegen art. 15 van het Privilege’, kraaide het kleine mannetje, tevens met een ontsteld gelaat achteruit wippende: ‘al wie het mes trekt binnen de stad Haarlem ofte derzelver...’ ‘Ik weet van geen Privilege,’ riep de Fries (...) etc. (dl. I pag. 24).
Deze Claes Gerritsz. gaat later naar Friesland als ambtenaar van de Graaf en steekt ook daar zijn juridische vertogen af, zelfs in het gezicht van de galg, waaraan hij toch niet ontsnapt...

voetnoot30
Het eerste hoofdstuk is een beschrijving van Haarlem in feestdrukte ter gelegenheid van de terugkeer van Willem IV uit het buitenland; er zal een groot toernooi worden gehouden. Van Lennep geeft allerlei uitweidingen, b.v. over de etymologie van de naam Haarlem, over een gebruik als de vrije jacht voor Haarlemmers op de derde Augustus etc. etc., die in feite niets te maken hebben met de handeling. Als verteld wordt, dat de Friese afgevaardigden in een voormalig Johannieter klooster zijn geherbergd, is dat ook weer aanleiding tot uitweidingen (dl. I pag. 51-53). Opmerkelijk is ook, dat er in dit boek verschillende tamelijk uitgebreide landschapsbeschrijvingen voorkomen (b.v. die van het duinlandschap op pag. 172-173 van deel I): in zijn tweede boek volgt Jacob van Lennep het voorbeeld van Scott veel meer in de geest als zijn vader had aanbevolen! Een voorbeeld van een levendig krijgstafereel is de bestorming van het klooster Sint-Odulf (dl. II pag. 326-333 en 368-380).
Uitgebreide beschrijvingen vinden we van het uiterlijk der personages. We geven hier een enkel voorbeeld. Adeelen komt bij de volksoploop in Haarlem, waar Feiko, de dienaar, juist is overmeesterd. Het Friese meisje, dat samen met Feiko had gewandeld, snelt naar Adeelen om hulp te vragen
‘O Jonker Seerp!’ riep Sytsken: ‘spreek een woord voor de arme Feiko, wie men naar de boeien wil brengen.’
De nieuwaangekomene tot wie zij sprak was een jonkman van ruim dertig jaren, lang en mager, doch gespierd en fors. Zijn gelaatstrekken, ofschoon regelmatig, waren te sterk getekend om innemend te heten, en de opslag zijner ogen gaf hoogheid en eigendunk te kennen. Zijn kleding was uitheems, evenals die van Feiko; doch van kostbaarder stof. Een geel zijden doek met zilveren ruiten en franje van hetzelfde stof, was om zijn hoofd gewonden en hing aan de linkerzijde in brede plooien af, het haar geheel verbergende, hetwelk naar een gewoonte, welke de Friese adel van allen anderen onderscheidde, hoog boven de oren kaal geschoren was. De zijden bovenrok was geel, met vergulde randen voorzien en met vergulde haakjes gesloten. Een prachtige ponjaard stak in de sierlijke gordel en een kromgebogen oosters zwaard, welk wapen de drager voor een man van aanzien kennen deed, hing daarvan af. De gevesten der wapenen zowel als de versierselen des gordels waren mede zwaar verguld. Een driedubbele gouden keten prijkte om de hals; doch was ten dele door de lichtgroene overrok verborgen. Enge hozen van groen laken bedekten het been, terwijl de voeten in puntige schoenen staken, rijkelijk met gouden sterren bezaaid.
Dan pas gaat de op een spannend moment onderbroken handeling weer verder...! (dl. I pag. 29-30).
Terecht heeft men opgemerkt, dat de beschrijving van het toernooi zelf sterk doet denken aan het toernooi in Ivanhoe. (Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden VII, pag. 175.)
voetnoot31
Van de twee historische personen, Willem IV en Jan van Arkel, neemt laatstgenoemde zeer aktief aan de romanhandeling deel. Van Lennep besteedt er verscheidene bladzijden aan, om ons door uiteenzettingen over het karakter en de positie van de bisschop diens romantische en avontuurlijke escapades aannemelijk te maken. Als deze, midden in zijn werkzaamheden om het Hollandse gezag te fnuiken, toevallig in het afgelegen slot Madzy in zijn macht krijgt, begint hij een liefdesavontuur...Van Lennep merkt dan op:
ja sommigen zullen wellicht denken, dat hij los genoeg was om zijn hoge ontwerpen aan een paar schone ogen op te offeren; maar hier was de Bisschop de man niet naar: en voor hem was een liefdesavontuur als dit niet meer dan een verpozing, dienstig om er voor enige ogenblikken van zwaardere werkzaamheden bij uit te rusten: en de moeilijkheden, daaraan verbonden lichte bezwaren, welker wegruiming hij slechts als een spel beschouwde. Bovendien bestond er nooit iemand, minder zwaartillend dan hij; en bij het bejagen zijner inzichten steunde hij altijd op het medewerken der omstandigheden, welke hij, alsnog in de jaren der hoop zijnde, zich niet slechts gunstig afschilderde, maar ook doorgaans met een behendigheid, de grootste staatkundige waardig, ten zijnen voordele wist aan te grijpen (dl. II pag. 59-60) etc. etc.
Op pag. 93-98 krijgen we nog eens uitvoerige uiteenzettingen, die weliswaar niet bepaald diepgaand zijn, maar toch een zekere eenheid van visie geven op het optreden van Arkel.
Willem IV blijft slechts aan de periferie van de eigenlijke romanhandeling en daardoor was het tamelijk eenvoudig om onwaarschijnlijkheden te vermijden. Over het algemeen slaagt Van Lennep daarin dan ook wel, totdat zijn bekende lust tot ‘moppigheid’ hem toch wel parten speelt bij de beschrijving van de overtocht van de Hollandse vloot naar Friesland (dl. II pag. 301). De schippers geven in verband met een naderende storm allerlei bevelen:
‘Naar binnen, Graaf!’ riep de schipper die aan 't roer stond hem toe, ‘alle man op het dek! Bergt de zeilen!’
‘Mij dunkt,’ zeide Willem, de vermaning des schippers volgende, ‘dat ons gezag nu geheel naar de maan is. Straks praatte ik nog van gelijkheid; maar nu zie ik wel, dat de Keizer zelf geen baas zou zijn als hij zich aan boord bevond.’
En als zijn prachtig paviljoen losslaat en over boord gaat:
‘Daar gaat onze heerlijkheid naar de vissen’ zeide de Graaf met een gedwongen lach (pag. 302).

voetnoot32
We citeren en verwijzen naar: mr. J. van Lennep, De Lotgevallen van Ferdinand Huyck (uitg. P. Meijer Warnars, Amsterdam 1840).

voetnoot33
Al deze typen hebben bepaalde eigenaardigheden, die hen onmiddellijk herkenbaar maken. Simon kent men aan zijn uitspraak en zijn kruiperig gedrag.
‘Dheurstekers! - messen! - scharen! - brillen! - photloodjes! - khoop wat, Meneer! gheen deit rijk, zowaar God leeft.’ (...) ‘Laat ik wat an jou verdienen’, vervolgde Simon hem bij de mantel trekkende: ‘halmenakkies! snijfdozen! Thraktaatjes hover de pholetiek van de dag!’ etc. (dl. I, pag. 33-34).
Kapitein Pulver is opvallend door zijn enorme omvang, zijn brede verhaaltrant en vooral de toepasselijke uitdrukkingen van volkshumor, waarmee hij het vertelde kruidt. - Santje kent geen groter genoegen, dan Ferdinand te plagen, maar ze is gek op hem en zelf geheel terneergeslagen als het Ferdinand tegenloopt. - Tante Letje is een kwezel, maar haar goed hart en werkelijk christelijke zin maken haar tale Kanaäns verdraaglijk. - De heer Van Baalen klaagt in het gesprek altijd, dat alles hem tegenzit, en dat deze of gene onaangenaamheid nu juist hèm weer moest overkomen. Het is opmerkelijk, dat Van Lennep hier zelf als het ware demonstreert, dat een type een geïnkarneerde gewoonte is, want hij zegt, dat Van Baaien op zijn kantoor geheel anders was: ‘in de wereld speelde hij een rol’ (dl. I pag. 376), wat volgens Ferdinand voortkwam uit zijn tegenzin tegen het verkeren in gezelschap. (Overigens ziet men hier óók, dat Muir gelijk heeft, als hij stelt (The Structure of the Novel, pag. 145,) dat de ontmaskering van het type verlies van zijn charme betekent.) - De drost Doedes praat steeds mompelend in afgebroken zinnen en is een onverstoorbaar kampioen voor de privileges van Terschelling. We zouden deze opsomming kunnen voortzetten, maar het zou overdaad worden.

voetnoot34
Cf. W.J.A. Jonckbloet, Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde (Groningen 1886), 18e en 19e eeuw, dl. II, pag. 158.
voetnoot35
Slechts een enkele maal vinden we een nadere aanduiding, zoals bij de scène voor de herberg in Soest, waar Ferdinand het gerucht rondstrooit, dat de vreemdeling de tsaar is (dl. I pag. 39):
Het verdichtsel vond des te meer geloof, omdat de Tsaar, weinige jaren geleden, insgelijks zonder gevolg en incognito naar Amsterdam gereisd was(...).
voetnoot36
Op pag. 231, dl. I, b.v. vindt men de twee tantes van Ferdinand tegenover elkaar gesteld, de wat kwezelachtige Letje en de meer werelds-gezinde tante Van Bempden:
Tante Letje, in haar effen violetkleurig taffen gewaad, met haar stijve neepmuts zonder enig sieraad, dan haar prachtige kerkbijbel met schildpadden band en gouden sloten: en tante Van Bempden met haar fontanges, Brusselse kanten, en honderden van linten en kwikken(...).
Of de drost Doedes (dl. II, pag. 321):
Ook was hij niet in 't duffel en baai gekleed, gelijk de overige dorpelingen: en zijn rok en hoed, hoewel van ouderwets fatsoen, kenmerkten meer de dracht van de vaste wal of een nabootsing daarvan.
voetnoot37
B.v. dl. I, pag. 70-71, een beschrijving van de kleding van Lodewijk Blaek:
Zijn kleding was rijker en meer nieuwmodisch dan die van zijn vader ofschoon insgelijks die van een buitenman; maar zijn rok was van groen laken, als bezaaid met een onnoemelijk getal kleine ronde knoopjes, en met wingerdranken van groen vlaszijde om de zakken en op de naden geborduurd. Zijn broek, waarboven een driedubbele gouden horlogeketting bungelde, was van geel leder: zijn gerolde bovenkousen van gele zijde, en de onderkousen van geweven touwwerk: van onder een oude hoed, die hij zeker inderhaast had opgezet, golfde een fraaie pruik van kastanjebruin haar in sierlijke krullen naar beneden, en deelde zich op de nek in twee zogenaamde marteaux, waarvan slechts de ene zijn weg over de rug vervolgde, terwijl de andere, naar de toen heersende smaak over de linkerschouder naar voren was gebracht. Hij droeg degen noch jachtmes; maar een klein hondezweepje met een gouden fluitje aan de steel stak hem onder de arm uit, terwijl ook zijn hand zo als die zijns vaders gewapend was met een regenscherm; het zijne echter was van rood taf met gele rand, bloemen en gewerkte franje: dat van zijn vader van grof linnen en meer ouderwetse vorm.
voetnoot38
Hij geeft b.v. een uiteenzetting over de positie van de brooddichters, die afhankelijk waren van het Amsterdamse patriciaat (dl. I, pag. 72-75), en toont bij verschillende gelegenheden een waardig vertegenwoordiger van deze poëten, Lucas Helding, in aktie. In dl. I, pag. 45-48, vinden we een uitgebreide beschrijving van een bij een buitenplaats behorende koepel. Op pag. 211-212 van dl. I worden we ingelicht over de organisatie van de politie, etc. etc.
voetnoot39
Het mooiste voorbeeld hiervan is wel het negentiende hoofdstuk, waarin een bijeenkomst van het dichtgenootschap, waarvan Helding deel uitmaakt, wordt beschreven. Men kan verder o.m. nog wijzen op de herbergscène in Soest, met de uitnodiging tot het bekkensnijden, op de moeilijkheden, waarmede het bergen van een scheepslading op Terschelling gepaard gaat, etc. etc.
voetnoot40
Zo geeft hij op pag. 264, dl. I, de volgende aantekening:
De titel van mijn Heer werd in die dagen alleen aan aanzienlijken gegeven: deftige leden uit de burgerstand heetten Sinjeur: en men zeide Monsieur tegen de zodanige, voor wie bovenstaande benamingen nog te verheven waren. Met Mevrouw, Mejuffrouw en Mademoiselle was het ongeveer hetzelfde.

voetnoot41
We citeren en verwijzen naar J. van den Hage (pseudoniem van Oltmans), Het Slot Loevestein in 1570 (uitg. J.M.E. Meijer, Amsterdam 1834).

voetnoot42
Cf. beneden, pag. 90, noot 49.

voetnoot43
Later vertelt Velasquez aan Alva, wat hij van verschillende inwoners van Gorkum omtrent de geheimzinnige ruiter heeft vernomen; hieruit en uit het gebeurde in de ruïne besluit hij, dat de ruiter een bovennatuurlijk wezen is geweest. Alva deelt zijn bijgeloof, De Vargas niet!

voetnoot44
Het lijkt ons niet onwaarschijnlijk, dat Oltmans is uitgegaan van het zesde boek van Hooft's Historiën; men treft daar ook de naam van Lorenzo Perea aan. We vinden daar evenwel niet het sneuvelen van deze hopman, want dat vond pas plaats bij het beleg van Haarlem.
voetnoot45
De heroïsche vriendschap tussen de Boodschapper en Velasquez vinden we beschreven op pag. 167-168 van dl. II:
‘Mijnheer!’ zeide de Boodschapper het staal, dat de Spanjaard hem aanbood, terugwijzende, ‘uw gevangenschap kan ons niet helpen, en ofschoon gij als tegenpartij zeer gevaarlijk zijt, zo is het toch goed om een man van eer onder zijn vijanden te tellen’(...)
‘Mijn voornemen was om te sterven’, hernam Velasquez, ‘Uw edelmoedigheid doet mij van gedachten veranderen, en niettegenstaande gij mijn vlag draagt [die hadden de geuzen veroverd], zo geeft mij de hand, gij zijt Diego de Velasquez waardig, laat ons vrienden zijn.’
voetnoot46
De moord op de vader van Anna de Manilla.

voetnoot47
Een goed voorbeeld hiervan is de Snijder, één der verdedigers van Loevestein. Terwijl de andere geuzen bij verschillende gelegenheden ridderlijk optreden, is hij er slechts op uit zo veel mogelijk Spanjaarden te doden. Hij is zo verbitterd, omdat zijn zoon enkel om het zingen van een geuzenliedje ter dood was gebracht.
De zuivere avonturiers onder de geuzen heeft Oltmans belichaamd in de figuur van Dirk Duyvel (cf. dl. I, hfdst. 10).
voetnoot48
Oltmans plaatst de hertog tegenover De Vargas, die zich minachtend heeft uitgelaten over de Boodschapper:
‘En ik zeg,’ hernam de Hertog, met zijn hand op de tafel slaande, ‘dat menig groot veldheer zo niet gestorven is als de Emisario; zijn leven moge laag geweest zijn, maar zijn dood is groot...’ (dl. II pag. 319).
Even later doet De Vargas het voorstel, de door Perea begenadigde geus toch terecht te stellen en Velasquez protesteert hevig.
‘Waarlijk’, antwoordde de Hertog grimlachende, die insgelijks met verwondering het voorstel gehoord had, ‘indien de Senor voorzitter al met recht de naam verdient van iemand te zijn, die zeer geschikt is om een gerechtszaak, hoe zij ook sta op het schavot te doen uitlopen, zo zullen wij hem echter in dit geval niet tot wegwijzer nemen. Op mijn eer! hij schijnt slecht bekend te zijn met de eer van een krijgsman. Wees dus gerust, Velasquez! ik zelf zal nader over deze zaak beslissen’ (dl. II pag. 352-353).
Aan het eind van het boek blijkt evenwel, dat De Vargas toch zijn zin heeft gekregen! De motivering, waarom Alva de Vargas, die hij wilde laten terechtstellen, toch handhaaft, n.l. omdat hij geen vervanger zou kunnen vinden, doet na het voorafgaande wel heel wonderlijk aan. Het is niet zo moeilijk om de inkonsekwentie te verklaren; we vinden hier n.l. hetzelfde, wat we ook bij Van Lennep signaleerden (boven, pag. 67 noot 19): aanpassing van de uitingen der personen aan de situatie, met het doel die spannender en treffender te maken. Daaraan worden zowel eenheid van karakter als waarschijnlijkheid geheel opgeofferd, zo deze tenminste een punt van overweging vormden!
Dezelfde inkonsekwentie, met dezelfde oorzaak, ziet men in de tekening van Perea. Anna de Manilla weigert Perea's aanzoek en zegt, dat ook haar vader een huwelijk met hem niet gewenst had:
‘Dat was vóór zijn ongelukkig vertrek’, hervatte Perea, die door het noemen van zijns slachtoffers naam in het geheel niet ontsteld was (...) ‘en ik vertrouw, Anna! dat, indien gij zo gelukkig geweest waart, om zijn laatste woorden te horen, hij u nog stervende zou bevolen hebben, om mij te trouwen(...) etc. (dl. I pag. 143).
Maar op pagina 217 van dl. II, als Perea na de verovering van het slot D'Avilar's lijk heeft gevonden:
‘Vervloekt zij het ogenblik’, zeide hij somber, ‘waarin ik haar zag, die mij tot schelm gemaakt heeft; door haar ben ik de naam van edelman onwaardig geworden’ etc.
voetnoot49
Op pag. 352 van dl. II, nadat Velasquez heeft verteld, dat Perea een der geuzen beloofd had hem te zullen sparen:
‘Signor Perea heeft hem op zijn eer beloofd, dat hij niet opgeknoopt zou worden met zijn makkers, en toen de ongelukkige nog meer zekerheid verlangde, heeft hij gezegd, dat hij op hem kon vertrouwen.’ ‘Gij hebt dus gelijk, Senor!’ zei De Vargas schielijk, ‘Het zou dus onrecht zijn, om hem op te hangen; maar om het recht niet op te houden en het woord van de Capitan niet te breken, kan hij geradbraakt worden, wij rechtsgeleerden weten overal raad voor.’ Moeite hebbende een vergenoegde grimlach te verbergen, ging hij zitten en wreef zijn handen.
Nadat hij zelf gekropen heeft voor zijn eigen leven, is zijn eerste zorg, als hij weer veilig is, de vervolging van anderen.

voetnoot50
Vooral bij de inzet van het verhaal is dit al heel duidelijk:
Het was op een der avonden van de maand augustus des jaars 1570, dat een jonkman, op een fraai zwart paard gezeten, stapvoets door Heusden reed (...) Zijn mantel, welke in sierlijke plooien langs zijn schouders afhing, belette zijn kleding te zien; doch hetgeen men ervan kon opmerken, kenschetste de welgegoede burger of edelman. De schede van een lange degen stak onder zijn mantel uit; de holsters bevatten pistolen, hetgeen in die dagen van burgeroorlog niet vreemd was; een grote, vilten hoed rustte bevallig op zijn schoon zwart haar, dat op zijn schouders nederhing, en twee gitzwarte knevels gaven aan zijn edel gelaat een krijgshaftig voorkomen (dl. I pag. 1-2).
Deze beschrijving is één der meest uitgebreide in haar soort; ook aan hopman Ruykhaver (dl. I pag. 16) en Alva (dl. II pag. 316) worden tamelijk uitvoerige beschrijvingen gewijd.
voetnoot51
Dergelijke gesprekken vinden we op de verschillende geuzenbijeenkomsten (b.v. hoofdstukken 3, 4 en 10 van deel I) en in het reeds meermalen genoemde gesprek van Alva met De Vargas.

voetnoot52
We citeren en verwijzen naar J. van den Hage, De Schaapherder (uitg. J.M.E. Meijer, Amsterdam, 1838).

voetnoot53
Frank blijkt niet in staat te zijn zelfs dit monster Perrol weerloos neer te stoten. Van Schaffelaar spaart de door hem overwonnen Perrol, omdat hij diens schildknaap niet tegelijk met hem wil doden.
voetnoot54
Frank brengt er na zijn nederlaag bij Utrecht het leven af, omdat het de bedoeling was, hem in de stad dood te martelen. Onderweg daarheen ontstaat er dan nog vertraging, doordat de bendeleden, die hem vervoeren, eerst nog onder valse voorwendsels van Van Schaffelaar een losgeld willen loskrijgen. Dat alles geeft de Schaapherder de tijd om in te grijpen. Perrol laat Van Schaffelaar, die hem heeft overwonnen, niet vergiftigen, omdat hij hem uit wraak openlijk wil vernederen.

voetnoot55
‘Ik herken u niet meer, Frank!’ zeide Van Schaffelaar ernstig, ‘welnu, dewijl gij die naam van herdersjongen verkiest aan te nemen, wordt die jongen geen man? Is het niet een mens, ofschoon zijn vader geen ridder of edelman was? Heeft de Heer zelf niet een herdersknaap opgezocht, om over zijn volk als koning te bevelen?’ (dl. IV, pag. 23-24).
voetnoot56
Maria, na Perrol's eerste aanslag in het klooster gebracht, is onrustig door de woorden van Perrol, dat zij Van Schaffelaar niet wezenlijk bemint (dl. II, pag. 340), zonder dat ze weet in welk opzicht dit waar is. Ze deelt haar onrust en de reden ervan aan Van Schaffelaar mede, die haar nog gerust weet te stellen:
‘Maria!’ fluisterde hij zacht, ‘de kalmte die in uw binnenste heerst, is een bewijs uwer deugd, en de reinheid onzer liefde zal ons gelukkig maken; want zij is gelijk aan het water der Veluwse beken, dat des zomers zacht murmelend langs de met bloemen bedekte oevers vliet, en niet aan de bruisende vloed, die heulen en dammen vernielt, als hij in het najaar de oevers verwoest, welke te voren zich zo schoon in hem spiegelden’ (dl. II, pag. 380).
voetnoot57
Een voorbeeld van Perrol's optreden is het doden, in een duel, van een jong Utrechts edelman, geen portuur voor hem, met wie hij aan een banket in twist is geraakt. Perrol is verre superieur en voegt zijn tegenstander laaghartige beledigingen toe, voor hij hem doorsteekt.
Geen woord of zucht ontsnapte aan de borst van de zo vroeg aan deze wereld ontvallen Van Baerbergh, en zijn armen zonken naast hem neder, ofschoon de wapens nog in de verstijfde vuisten geklemd bleven; maar nog stond hij half overeind, het staal, dat hem vermoordde, ondersteunde hem. Met een vreselijke lach op het gelaat, zag Perrol, voorovergebogen, op zijn slachtoffer; zijn oog, dat van bloeddorst schitterde, wachtte met ongeduld, of zijn vijand ook nog de ogen zou openen, welke hij gesloten had, toen het koude staal in zijn borst drong. Met een wreedaardige oplettendheid luisterde hij of de ongelukkige ook nog iets stamelde, ten einde hem nog een nieuwe verguizing tot in de dood als het ware in het oor te schreeuwen (...) ‘Per moio! Ik ben te driftig geweest; mijn hand heeft hem, evenals een onhandig soldenier, in het hart getroffen, en hij is gestorven zonder het te weten’ (dl. II, pag. 155).
voetnoot58
De auteur verontschuldigt zich zelf voor zijn opsomming van haar schoonheden! (dl. I, pag. 27.)
voetnoot59
Frank heeft haar voor zich op zijn paard:
Het is moeilijk te beschrijven, hetgeen er in het hart van Maria omging; zij gevoelde zich door een macht medegesleept, tegen welke zij zich niet verzetten, of zelfs haar zwakke stem verheffen kon, en evenwel lag er iets in haar toestand, dat haar gelukkig maakte. Zij gevoelde de koude niet meer, hetzij de mantel haar verwarmde, door haar lichaam al deszelfs natuurlijke warmte te doen behouden, hetzij de koorts, welke haar had bevangen een andere gedaante had aangenomen. Haar gelaat gloeide, het was alsof de borst van de ruiter, tegen wie haar hoofd rustte, de gloed, welke in hem was, aan haar mededeelde, en als zij nu en dan het hoofd een weinig oplichtte, vloog de gure wind, welke zij met de snelheid des bliksems doorkliefden, evenals een weldadige koele zomeravondwind over haar wangen. De beweging van het paard wiegde haar bijna in slaap, en als enige ongelijkheid van de weg voor een ogenblik de zachte gevoelloosheid verbrak, waarin zij gedompeld was, ontwaakte zij altijd aan de borst van de ruiter, en zijn krachtige arm, die haar vast, doch met behoedzaamheid omvat hield, veroorzaakte, dat zij zich opnieuw weder vol vertrouwen aan de betovering overgaf, welke zich van haar had meester gemaakt (dl. III, pag. 317-318).
voetnoot60
Afwijkend van het gedrag van de gewone avonturenroman-held is b.v., dat Frank zich, uit angst voor zijn terechtstelling, vastklampt aan Ralph de schaapherder, die hem komt bezoeken (dl. IV, pag. 412).
voetnoot61
Hoezeer geheel alleen, en misschien anders genoodzaakt om het leed, dat zijn hart verscheurde, te verkroppen, trachtte hij door woorden hetgeen hij gevoelde uit te drukken. Terwijl zijn paard uit eigen beweging de weg in de heide vervolgde, en Frank zijn blik zonder bepaald doel over dezelve liet gaan, zong hij:
 
Het bloempje, dat mijn hart bemint,
 
Is door een ander uitverkoren;
 
Dat bloempje, waar ik lust in vind,
 
Voor eeuwig heb ik het verloren.
Hij zong met een diepe mansstem en vol gevoel; men kon horen, dat de woorden hem uit het hart kwamen; het scheen geen lied, door een ander vervaardigd, en dat hij, als op hem toepasselijk, gekozen had, neen, de woorden en de zangwijze schenen de tonen te zijn, waarmede hij aan zijn hart trachtte lucht te verschaffen. Bij het eindigen van het laatste vers, bedekte hij zijn gelaat met zijn rechter handschoen (dl. I pag. 94).
voetnoot62
(dl. III pag. 322-323) ‘Kende zij de liefde? Beminde zij de man of alleen zijn deugden? Was het liefde of achting en vertrouwen, dat haar hart gevoelde? (...) Neen, dwaas! zo bemint Maria niet (...) De wereld lag voor hem open (...), zijn paard was nog sterk en niet vermoeid.’
(Zo overpeinst Frank tijdens de snelle rit, of Maria werkelijk Van Schaffelaar bemint, dan wel hèm zou kunnen liefhebben.)
voetnoot63
Wouter vertelt over een bestelling van Perrol:
‘Een beste heer’ (...) maar onderwijl moet ik u nog zeggen, heer Van Schaffelaar! dat hij een goed oog heeft op uw meisje.’
‘Hij Perrol met de Rode hand, bij de zaligheid mijns vaders! ik hoop, dat het anders wezen moge’, riep Van Schaffelaar driftig.
‘Nu, nu, het heeft immers niets te beduiden’, zeide Wouter, ‘wie ziet niet gaarne een knappe meid; ik zie al Maria heeft niet gaarne, dat ik het vertel, maar waarom niet?’
‘Wouter! Wouter! ik bid u laat ons toch gaan eten’, riep Martha verlegen, ‘ziet gij niet, dat gij het kind bedroefd maakt?’
‘Ha, ha! bedroefd,’ hernam de smid, luid lachende, ‘waarom zal een jonge deern zich al niet bedroeven, en dat om een enkele kus.’ etc. (dl. I, pag. 39-40).
Op de avond waarop Perrol de ‘minnedrank’ wil toedienen:
‘Goedenavond, Messire!’ riep hij, toen Perrol binnentrad, ‘ik wacht u reeds, en had ook de pater gevraagd; maar die beste heer is reeds zo hoog bejaard. Nu wij verliezen niet veel aan hem; want hij drinkt als een muis.’ etc. (dl. II, pag. 302).
voetnoot64
We zien Henri in woordenstrijd met Perrol's luitenant, die hem vraagt of de ruiters der Zwarte Bende ‘dit gedrocht’ (dus Henri zelf) hebben willen doorlaten.
‘Indien gij iets weten wilt, akelige roodkop!’ schreeuwde Henri driftig, ‘zo vraag het aan uw knaap, indien gij nog iemand hebt kunnen vinden, die zulk een verlopen Engelsman, als gij, dienen wil, gij zijt mijn heer niet!’ (dl. I pag. 213).
Over het algemeen spreekt hij zeer deftig, al vanaf het begin:
‘Ik ben namelijk van zins om het ellendig leven van een staljongen te verlaten en in de oorlog mijn geluk te zoeken’.
(dit als hij Van Schaffelaar vraagt, of deze hem als schildknaap wil aannemen) (dl. I pag. 13).
voetnoot65
Dl. IV, pag. 408: De bisschop wil, dat Frank een grote carrière tegemoet zal gaan:
het streelde zijn hart, om Frank verheven te zien, en de liefde tot zijn [Ralph's] kleinzoon overwon bijna geheel zijn vrees en zijn weerzin tegen het voorstel van de Bisschop.

voetnoot66
We zullen trachten van de uitvoerige en levendige schildering door twee fragmenten een indruk te geven. Het eerste speelt, nadat Van Schaffelaar's ruiters, de Schaffelaars, aan de ene zijde het dorp zijn binnengedrongen en de eerste grote beslissing in hun voordeel is uitgevallen:
Was het gevecht aan de verschansingen op het kerkhof, en met het voetvolk hevig en moorddadig geweest, hetgeen nu gebeurde, was niet minder verschrikkelijk en hartverscheurend. Zij, die van alle zijden door de oprukkende vleugels van het Hollandse leger aangevallen wordende, niet langer een schuilplaats in hun huizen, in het begin van het dorp, konden vinden, waren gevlucht, om zich verderop te bergen. Tot nog toe had men alleen dorpelingen en krijgslieden, en allen gewapend en vol strijdlust gezien; maar nu wemelde de vluchtende hoop van vrouwen en kinderen, en een hartverscheurend gejammer ging er op, toen de rijzigers [d.w.z. zwaargewapende ruiters] in volle draf naderden. Onderlangs de dijk was de doorgang reeds overkropt met mensen, daar nog velen enige goederen meevoerden, in de hoop van dezelve te redden, en het geloei van het vee, dat in de stallen stond, of zich op de dijk bevond, mengde zich met het angstig geroep der menigte van oud en jong, die vergeefs alle heiligen tot bijstand, en om hulp aanriepen (...) (dl. III, pag. 88-89).
(...) want al de werken aan deze zijde van het dorp waren sterker, dan die aan het andere einde van Eemnes. Het lossen der roeren, het gelui der klok, de bijzondere veldkreten, het geblaas der trompetters, het slaan van de stormmars, zowel als het scherp geluid der Duitse fluitspelers, gaf een grote levendigheid aan het gevecht, dat door het schijnsel der vlammen verlicht werd.
Zodra de vluchtende Zwarte Ruiters [het gaat hier om een zeer klein groepje] gewaar werden, dat men hen verstaan had, en men zich ter verdediging gereed maakte, dwongen zij, als het ware door een gelijktijdig voornemen bezield, hun reeds vermoeide paarden stil te houden, en zich naar de vervolgende vijand te keren. Zij wilden niet vluchtende op hun eigen makkers geworpen worden, en hun laatste krachten besteden om de ruiters en Van Schaffelaar, al ware het maar één ogenblik in hun vaart te stuiten. ‘Perrol! Perrol! hoezee de Zwarte Bende!’ riepen zij somber, terwijl zij zich als bezetenen op hun vervolgers wierpen.
De bisschoppelijke ruiters namen de moeite niet, om hun geroep te beantwoorden; ook zag men bijna niet, dat deze aanval enig oponthoud in hun rit teweegbracht; men zag de zwaarden flikkeren, en de slagen vielen luid klinkende neder(...)
Een eind wegs van de slagboom en tussen de huizen, die hier weder aan beide zijden stonden, hadden de Zwarte Ruiters post gevat; een dichte muur van pieken, stak ver buiten het eerste gelid uit, de piekeniers stonden drie mannen hoog, en achter hen de kolfroerschutters, terwijl bezijden de dijk, de overige ruiterknechten met de vuurwapens en met de voetbogen, de vleugels uitmaakten. etc. (dl. III, pag. 123-124).
voetnoot67
Aan het begin van een hoofdstuk, dat een aktie beschrijft, vinden we vaak een korte inleiding, die vertelt hoe die aktie in het historische gebeuren past. Cf. b.v. dl. I pag. 1-4, pag. 91-92, pag. 243-250; dl. IV pag. 1-5, etc.
voetnoot68
We kiezen een willekeurig voorbeeld, niet eens extreem lang, van kledingbeschrijving; we geven daarvan ongeveer één derde deel; Perrol wordt beschreven in zijn legerplaats:
Perrol zelf was niet in zijn paveljoen, maar bevond zich enige schreden voor hetzelve; onder een boom, welke hem tegen de stralen der zon beschutte, lag hij op een veldbed, dat hij aan de voet van dezelve had laten nederzetten. Het stuk laken, dat over hetzelve was heengespreid, zowel als de hoes van het kussen, waarop hij met de arm rustte, was van rood scharlaken. Hij droeg voor kleding een eng, sluitend, wit, hertslederen kleed, waaruit aan de opening voor de hals een strook linnen van het hemd te voorschijn kwam. De hozen of kousen liepen van de punt zijner voeten tot boven onder de gordel, waar dezelve waren vastgemaakt; het wambuis of jak, dat men toen misschien nog een Jakeboenhomme en nu een borstrok zou genoemd hebben, bedekte zijn bovenlijf van de handen af, en eindigde insgelijks onder de gordel, zodat het scheen, alsof dit lederen pak uit één stuk bestond(...) (dl. I, pag. 189-190).
Ter vergelijking van de lengte der beschrijvingen diene, dat de strijd om Eemnes ruim 30 pagina's beslaat, die om de toren 70!

voetnoot69
Cf. dl. III, pag. 326-328.

voetnoot70
Andere werken van Schut zijn: Lotgevallen van mijnheer Ezechiël, getrokken uit deszelfs secrete memoriën (1834), Jodoka, de Kaartlegster (1835), Aleida van Poelgeest (1836) (c.f. Brinkman's Catalogus). Jonckbloet, Ned. Lettk. VI, pag. 131, zegt dat Schut vijf werken schreef.
voetnoot71
We citeren naar: J.E. Schut, Galama, of de bevrijding van Vriesland (uitg. J.C. v. Kesteren, Amsterdam 1833).
voetnoot72
Cf. Kritische Studiën, dl. I, pag. 1-47. Potgieter's bezwaren gelden overigens voor een groot deel ook voor de historische avonturenroman in het algemeen. De eisen die hij aan een goede historische roman stelt zijn zo hoog, dat ook het werk van Scott daaraan niet voldoet. Op de wijze, waarop hij hier kritiseert, zou er b.v. ook op de Ivanhoe heel wat zijn af te dingen.
voetnoot73
Potgieter merkt hierbij op, dat Schut het daardoor zichzelf op de hals haalt, dat men zijn roman gaat vergelijken met werken als Tales of my Landlord van Scott of Der Jesuit van Spindler.
Spindler was een gevierd auteur van historische werken, van wie in ons land zeer veel in vertaling uitkwam. Hij leefde van 1796 tot 1885 en schreef een groot aantal, in de trant van Scott gehouden, romans en novellen. Kosch (Deutsches Literatur Lexikon, Halle 1930) noemt hem ‘Meister in der Wiedergabe kulturhistorischer Einzelheiten, in der Erfindung packender Menschenschicksale und ihrer poëtischen Gestaltung.’ De romans uit zijn vroegste periode zijn het belangrijkst, o.a. Der Bastard (1826; Ned. vert. De Bastaard, een zedekundig tafereel uit het eind van de 15e eeuw, 1828); Der Jude (1827, Ned. vert. De Jood, zedekundig tafereel uit het begin van de 15e eeuw, 1829); Der Jesuit (1829; Ned. vert De Jezuit, zedekundig tafereel uit de aanvang der 18e eeuw, 1829) etc. Van Abkoude, Naamlijst en Brinkmans Catalogus geven tot 1849 niet minder dan 19 uitgaven van vertalingen!

voetnoot74
Potgieter wijst er nog speciaal op, dat de figuur van Robles, die in Galama voorkomt, een navolging is uit het roversdrama Abällino. Hiermede doelt hij op de toneelbewerking van Zschokke's roversroman Abällino, welke laatste in 1795 verscheen. (Zie boven, pag. 56, noot 16.)

voetnoot75
We citeren uit J. Krabbendam, Eleonora van Lichtevelde of De Blinde uit den Bouwval (uitg. J.A.M.W. Le Sage Ten Broek, Alkmaar 1834).
voetnoot76
We lezen daar verder o.a. ‘K. voelde zich aangetrokken door de geschiedenis des vaderlands en daaruit putte hij stof voor zijn talrijke romans, die door de kritiek niet gespaard werden maar nochtans talrijke lezers vonden.’ Vóór de Eleonora v. Lichtevelde schreef hij Vier dagen op reis of de zevende October (1832) en Lectuur voor blijmoedigen (1834). Daarna o.m. Katharina Rembrandts of het beleg van Alkmaar (1835), Willem Berkveld of de kleine bedelaar (1835) etc. etc., in totaal 19 romàns, meest spelend in de 17e eeuw.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over De pleegzoon (2 delen)

  • over De roos van Dekama

  • over De lotgevallen van Ferdinand Huyck

  • over Het slot Loevestein in 1570 (2 delen) (onder ps. J. van den Hage)

  • over De schaapherder


auteurs

  • over Jan Ernst Schut

  • over Jan Krabbendam