'De eer des Vaderlands gebiedt, dat men streng zij'
(2004)–Aernout Drost– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
3.10 Kritiek van het Tijdschrift de Vaderlandsche Letteroefeningenaant.,1Kritiek van het Tijdschrift de Vaderlandsche Letteroefeningen door ALETOPHILUS, No 1. Te 2Zwolle, bij J.L. ZEEHUIZEN, 1834. 32 Bladz. in gr. 8o. Prijs f 0,50. 3 4ΈΛεεινοϛ μεν παντων ό ἅδικοϛ καὶ ό τὰ κακὰ 5ἕχων, έΛεειν τὸν μὲν ίάσιμα ἕχοντα ἕγχωρε ι 6καὶ ανεὶργοντα τον θυμον πραύνειν καὶ μη 7άκροχολο̑υντα γυναικείωϛ πικραινὸμενον 8δ ιατελε̑ιν. τ̑ω δε άκράτωϛ καὶ άπαραμυθηήτωϛ 9πλημμελε̑ι και κακ̑ῳ έΦιέναι δε̑ι τὴν όρνὴν. 10 11PLATO. 12 13Menschen, gevoelens en boeken ontleenen veeltijds, hunne eenige waarde van den tijd 14waarin zij in het licht treden. Derzelver toevallig zamentreffen met de publieke opinie is 15oorzaak dat sommigen, bovenmate verheven, over anderen onverdiend eene schaduw 16werpen, welke eerst na lang tijdsverloop voor het licht der waarheid verdwijnt. Even als 17het kind eener omwenteling, eerst op de wieken der volksgunst ten hoogsten trap van | |
[pagina 104]
| |
18aanzien opgevoerd, wederkeerig zijne magt misbruikt, om de menigte aan zijne willekeur 19te boeijen, even zoo verkrijgt in de letterkunde die partij, welke, of uit de algemeene 20denkwijze haren oorsprong genomen heeft, of zich schrander aan dezelve wist aan te 21sluiten, op de letterkundige strekking zijner eeuw zeker overwigt. Dit is het zwaard van 22het Journalismus. In een tijdschrift, waarin de volksgevoelens zich, om het even of het 23goede of kwade zijn, als het ware verpersoonlijken, zwaait eindelijk de redactie zijnen 24ijzeren schepter over het gemeenebest der letteren, en sluit iederen tegenstander met zijn: 25Nul n'aura de l'esprit hors nous et nos amis, als hailing buiten. 26Zonder te willen beweren, dat de beste en wijste menschen altoos tot de tegenpartij 27behooren, vertrouw ik echter voor's hands van de menschelijke zwakheid, dat in den 28geest van iedere eeuw zelden de evenaar van het goede en kwade zeer sterk naar gene 29zijde overhangt. Hoe het er in onze eeuw mede gelegen zij, zal ik u zeggen, wanneer ik 30dezelve overleefd heb. Thans is mijn gezigteinder te beperkt, mijn verstand te 31bevooroordeeld en γηρασκω δ ´ ά ι ε ι πολλα δ ι δασκομενοϛ. Gaarne wil ik echter 32bekennen, dat er in de heerschende denkwijze veel is, dat ik, in overeenstemming met 33betere denkers en schranderder beoordelaars dan ik ben, niet kan billijken, en dat mijn 34smaak dikwijls geen behagen schept in hetgeen de voorproevers, ergo ook het groote 35publiek, lekker vinden. Met dringend verlangen zie ik dikwijls naar een geregeld 36Oppositions-schrift uit, en wat ik daarvan verlang en mij voorstel volge hier als een 37uittreksel uit mijne verzameling van pia vota. 38Ten eerste hebbe het oppositie-Tijdschrift eene algemeene strekking: de menschelijke 39geest, en dus ook de geest der eeuw in concreto, ontwikkelt zich in zekeren 40harmonischen zamenhang. Wel neigt zij zich meer naar den eenen of anderen kant, doch 41zeker is het, dat de overhellende zijde de zwakkere met zich sleept, maar nimmer achter 42zich laat. Mijn oppositie-schrift zal dus niet ééne wetenschap, niet ééne denkwijze, niet 43ééne rigting van den geest uitsluitend vervolgen; dit is geene eerlijke oppositie, maar de 44handelwijze van vervolgzieke revolutionnairen. Alles, zoo veel mogelijk, in deszelfs 45zamenhang omvattende zal het wel het overwegende en hoofdzakelijke zoeken te 46ontleden, in de overtuiging dat daar het meeste en magtigste kwaad schuilt, maar ook in 47de overige gedeelten het verkeerde niet onaangeroerd laten. Het zal vooral onbewezene, 48maar algemeen aangenomene gevoelens aan deszelfs kritiek onderwerpen, overtuigd, dat 49onder zulke vormen meestal de vooroordeelen verscholen waren. Ten tweede wenschte 50 ik, dat het Oppositie-schrift de organen der openbare meening wel van de openbare 51meening zelve onderscheidde. Geen Schrijver, geen Redacteur is zoo populair, of zelfs de 52openbare meening zal iets in hem berispen. Wanneer het Oppositie-schrift hem van deze 53zijde aanvalt, wordt het hatelijk, en verzekert zich eene gemakkelijke, maar onedele, 54overwinning. Het gaat het publiek dan als den Romeinen bij het lijk van CAESAR, in 55SHAKESPEARE's Treurspel. Heeft BRUTUS gesproken, dan roept het volk: CAESAR 56was a tyrant, we are bless'd, that Rome is rid of him; treedt ANTONIUS op, dan is het: we'll 57mutiny, we'll burn the house of BRUTUS. Het arme publiek oordeelt er weinig bij, maar 58wordt tusschen de persoonlijke veeten der Schrijvers heen en weder geslingerd. Waar de 59toongevers eene verkeerde denkwijze hebben, waarmede het publiek niet instemt, daar 60zwijge de tegenpartij gerust, overtuigd dat de denkwijze van een' enkelen het geheel niet | |
[pagina 105]
| |
61zal schaden. Zulks eischt deszelfs doel en bovenal de Christelijke liefde. Ten derde zal het 62Oppositie-schrift apropos moeten zijn: niet het oude en verjaarde ophalen, maar gedurig 63zich aan het nieuwe hechten; geene verwijtingen doen over dwalingen waarvan men 64terug gekomen is, en steeds in gedachten houden, dat de man te niet doet hetgeen eens 65kinds was. Zulke verwijtingen mogen althans niet aan het orgaan van het heerschend 66gevoelen gedaan worden. Niets is meer inconsequent, dan de mensch in verschillende 67leeftijden en omstandigheden, en juist dit is de steun en de hoop van iederen tegenstand. 68 69[regelnummer]
Il tourne au moindre vent, il tombe au moindre choc,
70[regelnummer]
Aujourd'hui sous un casque et demain dans un froc.
71 72Voorts zal het Oppositie-blad alle vereischten van ieder ander goed geschrift moeten 73hebben; bescheidenheid, gematigdheid, grondigheid, voorzigtigheid en eindelijk grootere 74duidelijkheid, en beter stijl dan tot dusverre deze recensie. 75Onder de Tijdschriften, die min of meer, beurtelings als het orgaan, beurtelings als het 76orakel der volksmeening hebben gegolden, behooren de Vaderlandsche Letteroefeningen 77voorzeker gerangschikt te worden. Of zij van derzelver invloed altoos een regtmatig en 78bescheiden gebruik gemaakt hebben betwijfelen wij, en de Vriend des Vaderlands vond 79gelegenheid, dezelve van tijd tot tijd tegen te spreken. Dat dezelve dus den eersten reus 80moest verstrekken die een Oppositie-blad zou moeten bestrijden, was langen tijd onze 81meening, en het verwonderde ons dus geenszins dat een Tijdschrift, onder den titel van 82Kritiek van het Tijdschrift de Vaderlandsche Letteroefeningen het licht zag, ofschoon ons de titel 83Recensent ook der Recensenten, om deszelfs onpartijdigheid veel meer bevalt. Wij willen 84echter thans dit eerste nommer toetsen aan onze voorstelling van een goed Oppositie- 85schrift. 86I. Algemeenheid. De aanleiding tot het Tijdschrift dat wij beoordeelen, lag niet in de 87aanvallen der Vaderlandsche Letteroefeningen tegen de Hervormde leer, tegen mannen als 88VAN 's GRAVENWEERT, WISELIUS, LULOFS, en, mogen wij er bijvoegen, 89BILDERDIJK en VAN LENNEP gerigt, neen, ‘de opzienbarende mishandeling VAN 90SENDEN aangedaan,’ gaf er aanleiding toe. Als Inhoud wordt opgegeven de 91beantwoording der vraag: ‘waarom verdedigt Ds. G.H. VAN SENDEN zich niet tegen 92den aanval, door de Vaderlandsche Letteroefeningen op hem ondernomen.’ Want, zegt de 93Schrijver, sommigen zullen verwacht hebben, dat Ds. VAN SENDEN zich opgewekt zou 94vinden, om zich tegen denzelven te verdedigen. Wij kunnen ALETOPHILUS, (die zich, 95tusschen beide gezegd, PHILALETHES had moeten noemen) verzekeren, dat wij die 96verwachting nimmer hebben hooren uiten: het publiek sloeg weinig acht op den twist, en 97zoo zich iemand bevreemdde, dan was het, omdat Ds. NIJHOFF aan VAN SENDEN op 98deszelfs laatste geschrift niet had geantwoord. Wanneer N. schreef, ‘ik zelf, meende tot 99hiertoe iedereen, moet zwijgen,’ zijn wij zeer verre van aan 's mans woorden, die 100hatelijke uitlegging te geven, waardoor de Schrijver der Kritiek dezelve verklaart. Neen 101iedereen meende dat Ds. NIJHOFF zwijgen moest, omdat het den Christenleeraar niet 102paste, den ergelijken twist, zoo als BROES denzelven in het Christelijk Maandschrift teregt 103noemde, voort te zetten. Maar nu vraag ik, is het niet antwoorden van Ds. VAN | |
[pagina 106]
| |
104SENDEN eene zaak van zoo algemeen belang, dat het publiek daarom alleen aan een 105Oppositie-schrift behoefte had? VAN SENDEN, zegt de Schrijver, bl. 17, rekent zich de 106aanvallen der Letteroefeningen tot eer. Waarlijk ALETOPHILUS bewijst zijn' vriend eene 107slechte dienst, door zoo de Letteroefeningen te vervolgen, en daardoor Ds. VAN SENDEN, 108die zeker nog wel eenige Leerredenen zal uitgeven, van de gelegenheid te berooven, om 109meer dergelijke eer in te oogsten. 110II. Onderscheidt de Schrijver der Kritiek overal wel de Letteroefeningen, als orgaan der 111algemeene meening van die meening zelve? Wij meenen neen. Bladz. 11 en vervolgens 112beklaagt de Schrijver zich over de Doopsgezinde denkwijze der Letteroefenaars, 113kennelijk, volgens de voorrede, vijandig zijnde tegen den Doop der kinderen, ‘die toch 114met uitzondering van eenige weinige zoogenaamde (?) Doopsgezinden, allen Christenen 115heilig is.’ Is dit laatste waar, dan lijdt zeker het publiek weinig schade bij deze strekking 116der Letteroefeningen, en wil dit Maandwerk zijne populariteit behouden, dan zal het, 117volgens ALETOPHILUS zelven, deze strekking eerlang moeten opgeven, daar het hierin, 118op weinige uitzonderingen na, de meening van het grootste deel der Christenen tegen 119zich heeft. 120ALETOPHILUS tracht, bladz. 22, het te doen voorkomen, alsof Ds. NIJHOFF Schrijver 121ware der meergemelde recensie in de Letteroefeningen. Is dit zoo, schoon wij het voor eene 122vijandige aantijging van ALETOPHILUS houden, dan is zeker zijn aanval noch tegen een 123orgaan der openbare meening, noch tegen deze gerigt. Want dat Ds. NIJHOFF niet 124doorgaande Godgeleerde recensiën in dat Tijdschrift stelt, bewijst 1o. de strekking tegen 125de Hervormde leer, die ALETOPHILUS als doorgaand in hetzelve onderstelt, 2.o de 126daadzaak, dat Ds. NIJHOFF, VAN SENDEN's Leerrede niet in de Letteroefeningen, maar 127in de Godgeleerde Bijdragen heeft beoordeeld. Evenmin is de Redacteur der Letteroefeningen, 128onzes inziens, voor de stukken, in zijn Tijdschrift opgenomen, altoos aansprakelijk, als wij 129dien Redacteur gaarne voor het orgaan en orakel der heerschende meening zouden 130houden. De stellers toch van over het geheel goede recensiën laten hem niet altijd de 131vrijheid, om hunne bijzondere gevoelens, wanneer deze met zijne of de algemeene 132denkwijze niet overeen komen, door te halen. Wat er van het weigeren van VAN 133SENDENS ingezonden brief zij, roeren wij liefst niet aan. ALETOPHILUS deelt bladz 13420 den brief van IJNTEMA aan VAN SENDEN, waarvan hij kopij heeft weten te verkrijgen, 135mede. Geschiedt zulks met VAN SENDEN's medewerken, of buiten hetzelve? In het 136eerste geval is ons de vraag niet opgelost, waarom Ds. VAN SENDEN aan de 137Letteroefeningen niet antwoordt, want dan geldt, quod quis per alium facit ipse fecisse censendus 138est. Is het andere geval waar, dan zwijgen wij, omdat wij dien man niet willen 139beoordeelen, die het in het geheim geschrevene openbaar maakt, of het vertrouwen der 140vriendschap misbruikt. 141III. Doorgaande verwijt ALETOPHILUS aan de Letteroefeningen derzelver 142inconsequentie, waartoe hij, gedurende eene reeks van jaren, bijdragen heeft verzameld. Wij 143vinden het niet edelmoedig de tegenwoordige medewerkers aan dit Tijdschrift 144aansprakelijk te maken voor de verschillende denkwijze van vroegere Recensenten. Wij 145vinden het onwaardig, de welligt reeds ten grave gedaalde beoordeelaars van GREVE, 146REGENBOGEN en anderen, in hunne rust te storen. Maar dit daar gelaten, kan de steen | |
[pagina 107]
| |
147op de staatkundige weifelingen der Letteroefeningen sedert 1795-1834, alleen door hem 148geworpen worden, die zich zelven in dit belangrijk tijdvak van zoodanige 149onstandvastigheid vrijkent. Moeijelijk laat zich met deze beschuldiging rijmen, dat de 150onverbeterlijkheid van dit Tijdschrift duurzaam is, zie voorrede en bladz. 16. De Schrijver 151bewijst zelf het tegendeel. Volgens hem, bladz. 8, zochten de Letteroefenaren de schim 152van REGENBOGEN te verzoenen, zoo hij ooit door hen beleedigd was. Volgens bladz. 2 en 1533 zijn de Letteroefenaars van vijanden van het Vorstelijk Huis in vrienden, van vrienden 154van NAPOLEON in vijanden van den dwingeland veranderd. Hoe kan men dan zulk 155een Tijdschrift van onverbeterlijkheid beschuldigen? Dikwijls zelfs geschiedt die verbetering 156al zeer spoedig. No. IV van dezen jaargang b.v. eindigt zijne boekbeoordeeling met een 157niet onaardig, maar echter vinnig versje tegen den geruchtmakenden DE COCK, No. V 158daarentegen vangt aan met eene uitmuntende, echt Christelijke beoordeeling van twee 159werken van dien man. Wie twijfelt nu nog, of de Letteroefeningen zich kunnen verbeteren? 160Hoogst liefdeloos komt het ons voor, dat deze Kritiek zijn bestaan en bloei tracht te 161grondvesten op de onverbeterlijkheid van anderen. Even zoo wint hij die de zaligheid van 162brave Heidenen betwist, bij de vreugd over zijne eventueele zegenpraal, slechts eene 163droevige overtuiging over het lot van zijn' naasten; doch blijkens noot 31, is 164ALETOPHILUS in de leer der liefde weinig gevorderd. 165De uitgever twijfelt niet, of een Tijdschrift van dezen aard zal algemeen welkom zijn. Bij 166ons had het tegendeel plaats. Is Ds. VAN SENDEN de vredelievende man, dien 167ALETOPHILUS ons bladz. 17, schildert, dan zal hij voorzeker zijnen voorbarigen riend 168bidden, geen tweede Nommer dezer Kritiek in het licht te zenden. Wij treden geenszins 169als verdedigers der Letteroefeningen op, zoo min in de zaak van Ds. VAN SENDEN als in 170vele andere. Maar de onbeschofte aanval van ALETOPHILUS noodzaakte ons, partij te 171kiezen. Wij hopen niet, dat de Letteroefeningen met gelijke wapenen den aanval zullen 172afweren; dan toch zal het publiek grimlagchende eene poos den strijd aanzien, maar de 173verstandige zich afkeeren met de woorden van Prof. GREVE, bladz. 29 aangehaald, ‘dat 174zijn de vischwijven in het Gemeenebest der Letteren.’ |
|