Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schetsen en verhalen (1835-1836)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schetsen en verhalen
Afbeelding van Schetsen en verhalenToon afbeelding van titelpagina van Schetsen en verhalen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.85 MB)

ebook (3.19 MB)

XML (0.72 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen en verhalen

(1835-1836)–Aernout Drost–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 477]
[p. 477]

Besluit.

 
Ghij dan, of leest het niet, of leest het altemael.
 
cats.

Op een' schoonen zomeravond van 1626 verwijlde een aanzienlijk gezelschap, uit de meest geliefde gasten van pieter corneliszoon hooft bestaande, in een digt belommerd priëel van den Huize te Muiden. De roode stralen der naar het westen neigende zonne verhoogden de pracht van leliën en rozen om de hooge lindenstammen aan den ingang geslingerd; maar schoon constantijn huijgens tot den kring behoorde, om de kunstelooze tafel geschaard, geene lofspraak over zijn lievelingsgeboomte kwam over zijne lippen. In eene kristallen vaas staken heerlijke blaauwe pruimen voortreffelijk af onder hare volrijpe gele naamgenooten; echter was het de donkere kleur der eerste, noch het liefelijk gele waas der laatste, dat leonora hellemans, eene bloeijende jonkvrouw, dat tesselschade roemers, eene gelukkige gade, er zoo gaarne verwijlen deed. Cats, krombalg, vondel en baak hadden om strijd den geurigen muskaatwijn geprezen, in de hooge roe-

[pagina 478]
[p. 478]

mers vonkelende, en toch vermaande de gastheer hen dikwerf vergeefs den beker te ledigen; allen luisterden, als hij, met gespannen aandacht naar een verhaal van casparus barleus: het was de geschiedenis van aelbrecht en hechtje.

‘Passchier de fijne,’ dus eindigde de vertrouwde vriend van den Drossaard, ‘passchier zegende hunnen echt in; zoo geene zware krankte camphuizen aan zijn bedde gekluisterd hield, hij ware overgekomen.’

‘Ik benijde u de vreugde Schout de bondt te hebben zien verschalken,’ viel vondel in; ‘fij! dat ge beloofdet te zwijgen; ik hoorde nooit schooner stoffe voor een kamerspel, en der hekelpenne...’

‘Laat het bij het lied van reintjen blijven, Vriend het deert mij, dat gij geenes dings eerder moede schijnt te worden, dan der ruste,’ sprak hooft ernstig, en vervolgde, zich tot barleus wendende: ‘Driedubbelen dank hebt, belusar! voor de treffelijke historij, eerstens in den zoeten name dezer beide vrouwen, wier laauwe traantjes in een koel rozenblad verdienden te worden opgevangen, om er paarlen voor Venus van te maken, en lestens in den mijnen, wien het lief was op nieuw te leeren, dat God het dan eenig arts het vergif tot geneesmiddel gebruiken kan!’

Leonora hellemans wist niet, waarom de lofspraak van hooft haar blozen deed, en toch kleurde zij nog hooger, toen hooft, geëindigd hebbende, haar op nieuw aanzag.

‘Mij heugt zekeren aelbrecht jansz. in het

[pagina 479]
[p. 479]

Cabinet des Prinsen te hebben ontmoet,’ vervolgde huygens, ‘en schoon menigte en afstand de kennis van velen, en ook van hem, mij uit het gezigt droegen, zoude 't mij lusten, hem weder te zien; want voorwaar, van den vondel! hij mogt met dij uitroepen:

 
Zijn Bruid t' omhelzen in een beemt, bezaaid met toozen,
 
Of in het zachte dons, is geen bewijs van trou:

De rimpels, door hoofts vriendschappelijke teregtwijzing, op het gelaat des Dichters zigtbaar, verdwenen bij de heusche toespraak van den Heere van zuylichem. Met eenen glimlach voor die hoffelijkheid dankende, keerde vondel zich tot barleus, die het eerst van allen scheen te bemerken, dat het buiten koeler werd. ‘Ge hebt het paar in den echt verbonden, en daarmede teregt uw verhaal geëindigd, geleerde barleus! vergeef mij, zoo ik eenig belang in de oude guitenziel van harmen de doodt stelle, leeft hij nog?’

‘In den laatsten winter bevroos hij van koude; met de handen om de hengsels der houten kist geklemd, welker inhoud ik u opgaf, vond men zijn lijk.’

‘Sijmen quist heeft, naar ik hope, de verdiende straffe ontvangen?’ vraagde cats.

‘Hij werd aan de paleije gegeeseld, Heer Pensionaris! Nu is hij een dienaar van God en de Heilige Justitie geworden, zoo als de boef zegt, dat, in onze sprake overgezet, beuls handlanger heet. Schout de bondt wilde hem eerst diefleijer maken, “want” sprak hij, “zoo wijts zich den wilden zeeroover aantrekt, mag ik het mij den eer-

[pagina 480]
[p. 480]

loozen fielt doen: het ligt in ons beider officies;” maar de boeven maakten het den guit zóó loof, dat hij zijne toevlugt bij de galg zocht.’

Cats vraagde niet verder; maar tesselschade aan barleus den mantel aanbiedende, dien zij hem tot pand, dat hij zijn verhaal eindigen zoude, ontnomen had, sprak schertsende:

‘Onhoffelijke Mannen! geen uwer vroeg naar de merkwaardigste vrouw uit de gansche historie. Waar is entje-moêr, Hooggeleerde? Zoo ge mij 't antwoord schuldig blijft, zal uw mantel mij tot een huik dienen, al blies de grimmige Boreas over gindsche golven, in stede van den adem Zephyri.’

‘Tesseltjens geest leve!’ riep hooft, ‘die achternicht mijner penta, zonder schepter of kroone en van haren hoogen zetel vervallen, dwaalt zij nog in de duinen om?’

‘Eerst den mantel,’ bad barleus; ‘want, lacij! mijne mare is luttel voldoende. Toen de rakkers van bondt de vrouw wilden opligten, vonden zij de hut in brand: de heks was verdwenen!’

‘Het zoude mij deren, dat ge verkleumdet,’ sprak tesselschade, hem den mantel toewerpende; ‘willen wij niet huiswaarts keeren, Heer hooft?’ De Gastheer voldeed gaarne aan de heusche bede, en toen zij de hooge en rijk verlichte zaal van het Slot binnen traden, glansde vrolijke vreugde op het gelaat aller gasten; want hooft had leonora hellemans geleid, en van liefde gesproken; baak krombalg vergezeld, en de han-

[pagina 481]
[p. 481]

del leverde hun stoffe tot een geliefkoosd onderwerp; van baerle was tusschen vondel en huijgens naar binnen gesneld; drie geesten, als de hunne, hadden te zamen eene eeuw kunnen doorbrengen, zonder zich om de buitenwereld te bekommeren. En cats? Roemer visschers dochter had haren zachten arm op den zijnen gelegd; en toen de fijngevoelende vrouw, om zijne verstoorde luim te bedaren, over hechtjes minne sprak, en hem zijne eigene regels:

 
De liefde is als de klim; zij weet het al te grijpen,
 
Zij weet aan alle kant haar ranken in te nijpen;
 
Het zij een houte schut of wel een harde want,
 
Waer iet maar open is, daar hecht zich aan die plant,

uit het geheugen opzegde, was hij zoo gelukkig, als ooit een zanger, in het zoete schemeruur, onder het statig geboomte des Drossaards heeten mogt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken