Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het goud der gouden eeuw (1955)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het goud der gouden eeuw
Afbeelding van Het goud der gouden eeuwToon afbeelding van titelpagina van Het goud der gouden eeuw

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.01 MB)

Scans (9.08 MB)

XML (0.53 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

bloemlezing
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het goud der gouden eeuw

(1955)–Anton van Duinkerken–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 267]
[p. 267]

Lijst van beginregels

Aan de Amstel en aan 't IJ, daar doet zich heerlijk open 96
Adieu schoonheden preuts vol zachte toverijen 39
Ai, Rembrandt, maal Cornelis' stem 118
Al dat de minnaar doet, van Venus' zoon gekwollen 61
Al ligt de slaap, zo zacht geslopen 234
Almachtig Oppervoogd, o God stiert mijn gedachten 173
Aloud Stadhuis, verminkt Steêhuis 121
Als Jan Sijbrech zou belezen 264
Als Jola, de onberaden maagd 199
Als Laurens zich in 't Hout en op de zoete wegen 97
Als 't dikwijls binnenshuis al vreugde is naar ons wensen 141
Als u 't geluk toelacht 231
Amaril, de deken zacht 17
Amaril, had ik haar uit uw tuitje 18
Arend Pieter Gijzen, met Mieuwes, Jaap en Leen 256
Bedroefde moeder, staak uw derelijke klachten 89
Bedroeft u nu met recht, gij welgemoede Friezen! 80
Ben je dan aan mosselschelpen 263
Besteed de diere tijd 229
Brittanje, lust het u de zeeheld zelf te zien 123
Constantijntje, 't zalig kijntje 80
Cupido leert het spel, dat Holland heeft gevonden 61
Cupido vliegt omhoog, vasthoudend in zijn handen 62
Daar moet veel strijd gestreden zijn 245
Dag, die mij eens van zon versteken zult en dag 237
Dansen we, Gods naam ter ere 71
De blanke ochtend met haar blozend-rode kaken 210
De bomen die ik zie 225
De dingen die ons tegen staan 247
De dood heeft Hooft geveld. De steen bedekt het graf 118
Deez' schone omtrek, van de schilder mij gegeven 86
De felle Dood, die nu geen wit mag zien 81
De hemel, krijgens zat, erbarmt zich onzer kwalen 99
De Hooimaand schreef haar derde kruis 120
De leeuwerk klimt omhoog, en 't oog 220
De minne die in mijn hartje leit 21
De nacht, de moeder van de rust 145
De nacht die is voorbij, de zon begint te rijzen 143
De rijp gaat eerst gelijk een worm der aarde 240
De schoonheid van een zacht gemoed 244
De schoonste rode rozen groeien 183
De tong is tolk van 't hart, bij tegenwoordige oren 118
De waard In 't Schaak biechtte van harte devoot 258
Dewijle dat de nacht op allerhande dieren 63
De wijsheid gaan in 't onderzoeken 120
De zon kan rijzen en kan dalen 238
De zoon van Venus, zoete man 60
Die alles troost en laaft, verzucht, bezwijmt, ontverft! 188
Die langs het aardrijk zwierf om op wat buit te passen 193

[pagina 268]
[p. 268]

Diogenes, de wijze 254
Dit lichaam is geheel mismaakt 189
Doornageld, 't lijf gekruist, doorspiest, doorkroond van doren 174
Droom is 't leven, anders niet 229
Een groen en welig dier stond lestmaal om te paren 261
Een kort woord, snel en fel gesproken, heeft meer kracht 239
Een noorder boer was in de mei getrokken uit 258
Een spruitje heeft de Heer geplant 168
Een vrouw die niets als zingt en tuit 244
Een water als kristal, waarop geen koelte speelt 139
Emanuel is nu geboren 166
Eusebia, nu trek op Gods bazuinen 193
Frederik van Nassouwe 108
Galathea, ziet de dag komt aan 48
Gauwe Miertjes, kleine diertjes 223
Geboorteheilig' van de Fenix der poëten 203
Geboorteheilig', wonderwerker 201
Geeft mij, o grote Al en Schepper aller dingen 173
Geen armer wees op aarde zwerft 89
Gekruiste, zijt gegroet, mijn hoop, mijn hulp in pijn 186
Gelijk, als in een kolk een steentje valt te gronde 135
Gelijk de lichtbel zeer haastig wordt geboren 62
Gelijk de wrede wolf is op het schaap gebeten 98
Gelijk wanneer het ijs, aan 't kraken 126
Gelukkig mens, wie 't is gegeven 207
Geweld van wallen, dubbele gracht 104
Gezwinde grijsaard, die op wakkre wieken staag 51
Gij, die de ziekte kweekt en doet ze weer verdwijnen 160
Gij, die gewoon omhoog met uwe geest te zweven 191
Gij vraagt mij, of het boek dat gij hebt uitgegeven 264
Gij zegt wel, neef, dat ik uw erfgenaam zal wezen 266
Gij ziet hoe dik en hoog Soracte 226
Gij zijt een vriendelijk meisje, dat zien wij wel 262
Gij zijt zo schoon en zoet van wezen 21
Gisteren des avonds laat 65
G'lijk als door de baren 255
God heeft de wereld door onzichtbare klavieren 136
Godinne, die de naam van 't schip-rijk eiland voert 57
Gommer en Armijn te Hoof 99
Haarlemse droge harten nu 251
Haasje op het lopen stelde 33
Had hij Holland dan gedragen 102
Heemskerk, die dwars door 't ijs en 't ijzer dorst te streven 99
Heeroom en preekt maar altemet 258
Hein toont dat hij sterk van geloof is 264
Hemels Oge, wilt Gij dogen 146
Het beeld van die ik volg, is in mijn hart geschreven 63
Het licht is weg, de avond is gekomen 144
Het loze Venus-kind, gelijk de kinders plegen 61
Hier ligt ze die geen ding aan 't zwijgen konde krijgen 264
Hier sluimert Isabel le Blon 245

[pagina 269]
[p. 269]

Hier treurt het weeskind met geduld 89
Hier, waar de Rijn met radde waatren stroomt 127
Hij, die door stoffig zand, terwijl hij heeft geleefd 243
Hij is op aarde God gelijk 165
Hoe en werk je niet, leewerk? 222
Hoe komt het, dat de regen slag op slag 118
Hoelang, ach Heer 150
Hoewel ik ben ongelijk 58
Hoe wonderlijk verkeert des werelds vreugd! 230
Hoe zie ik 't aanzicht dus blijmoedig 196
Ik dacht: zou 't hart, bezet met zoveel zonden 191
Ik, de koning van de Britten 124
Ik denk 's daags of ik droomde; ik droom 's nachts of ik zag 244
Ik heb het, bij mijn zolen 262
Ik heb nu lange tijd, ja meer dan twintig jaren 96
Ik hoor trompetten klinken 153
Ik loos de zuchten, die mijn bange borst verstoppen 45
Ik mag nauw uw gelaat, die englentroon, belonken 21
Ik meende ook: de Godheid woonde verre 152
Ik offer vermiljoene rozen 218
Ik vrijde op een tijd een zoet Mennisten-zusje 259
Ik was vandaag al over honderd jaar 236
Ik zag de schoonheid en de zoetheid aller dingen 153
Ik zoek het hier, ik zoek het daar 241
Indien gij mij, gelijk ik u, beminde 28
Indien het klagen kan verzachten de ongenade 44
Indien ik waar Jupijn, ik zou mijn vrouw verklaren 23
In Slachtmaand van het Gulden Jaar 121
In 't oosten klaar laat blozen 142
In 't rijzen van de koele dag 31
In velerhande gratie 139
Jan gaf rekest aan de oovrigheid 261
Jezus, die in uw passieweek 174
'k Heb lang genoeg gewoeld in allerhande baren 243
Kom hier, o goelijk meisje 50
Kon ik eens recht bedwingen 23
Lauw en lieflijk westewindje 75
Leonoor, mijn lieve licht 56
Lieve lichte Leonoor 20
Maakt uw luiten en velen ree 195
Medea onbeweegd, in wier verwoede borst 45
Meent iemand deze boek te lang of groot te wezen 5
Men scheldt de tijd voor kort, zelf veel te snel van gang 237
Men zegt dat al de lust in vergelegen landen 151
Merkt toch hoe sterk nu in 't werk zich al stelt 105
Met wat snelle wakkre vlerken 218
Mevrouw, als met papier 57
Mijn dagen zijn verdwenen 164
Mijn dochter slaat de hoep, die door de stokslag dreit 235
Mijn Hartekenner, Die daar boven 158
Mijn Heer, zo nu misschien geen trommels u beletten 76

[pagina 270]
[p. 270]

Mijn lief, mijn lief, mijn lief, zo sprak mijn lief mij toe 50
Mijn min, die 't dokterschap, door lang bij mij te wonen 259
Mijn naam en vraagt mij niet: ontijdelijk geboren 165
Mijn wens behoede u onverrot 102
Mijn wijsheid, mijn verstand, is minder als twee ogen 63
Mijn zieltje schreit, dat zucht en weent 155
Mooi Aaltje is 't zo haast vergeten 41
Mouring, die de vrije schepen 106
Naardien het bitter gaat voor 't zoet 156
Nare nacht van benauwde drie jaren 54
Nijdige tijd, waarom is 't dat gij u versnelt 43
Nog eens September, en nog eens die vierde dag 235
Nog leeft, tot Hollands heil, de wachter van de tuin 112
Nu gaat de gladde ploeg 119
Nu gunt mij, lieve God, terwijl ik U verwachte 151
Nu zich de hemel open doet 213
Of droom ik, en is 't nacht, of is mijn Ster verdwenen? 84
O Friesland zo vol deugden als ik een landschap weet 95
O geldzucht, boze prije 180
O goede God, die te allen tijde 163
O haast gebluste vlam van mijne kaars! nu dat 237
O hand, o waarde rechterhand 187
O Heer, die daar des hemels tente spreidt 141
O heilig koor, dat van de mijnen 82
O, hoe zalig is 't te duiken 110
O Jezu, Koning zoet 190
O Jezus, rein van zeden 182
O jongen, verse vrucht, die uit het slaaprig leven 79
O Kerstenhart! Wat traagheid let u dan 189
O Kerstnacht, schoner dan de dagen 172
O lenteroos, hoe zijn uw bladen 59
O levendige God, eeuwig, goed en almachtig 159
O Nederland, let op uw zaak 93
Oneindelijk, drieënig Wezen 134
Ons beider harten, Amarant 28
Onttooit, of tooit gij u, Maria Magdalene 192
Oorzaak aller dingen 136
Opblijven noemden wij 't in onze kindse dagen 238
O pluim, waarin het duifke stak 87
Oranje heeft een kind; wat draagt het, broek of rok? 110
O Schepper van dag ende nacht 146
O wat zon is komen dalen 168
O zuiverlijke maagd, hoe kunt gij mij dus tomen 27
Pier vrijt ons buurwijf lange Lijs 263
Piet zocht een rijke meid; die, docht hem, kan best munt slaan 266
Prijst vrij de nachtegaal 116
Recht als een hert 148
Reden om met recht te klagen 40
Reinier is met zijn stramme leden 261
Rosel, Rosel, waar zijn mijn zinnen henen? 28
Rozemond, hoort gij spelen noch zingen? 70

[pagina 271]
[p. 271]

Ruisende winden 212
Rut had Sint Teunis' beeld geschilderd naar het leven 266
Schone eerbaar' maagd geprezen 25
Schoon nimfelijn 13
Schoon Prinsenoog, gewoon te flonkren 77
Schrik niet: ik wreek geen kwaad, maar dwing tot goed 230
's Lands hoofdstad derft haar Hoofd en troost, de goe gemeent' 108
's Lands treurspel weer verjaart: om wiens gedoemde trouwe 100
's Nachts rusten meest de dieren 47
's Ochtends, als het haantje kraait 30
Spitsbroeder, als gij naar uw wensen 128
Stofregen acht men niet; maar die er lang in treden 233
Stort nu een beek van tranen, o mijn ogen 86
Sukklende tijd met uw ontijdig luien 52
Teer bloemeke, zie, wat gij doet 215
Ten leed geen zeven jaar, of Palamedes' schaûw 103
't En zijn de Joden niet, Heer Jezu, die u kruisten 176
Ter bruiloft van het zuiver Lam 73
Terwijl Herodes' hof vast juicht in lofgeruchten 183
Terwijl Petrarca's geest omreist des aardrijks kimmen 239
't Is heden een dag vol vrolijkheid 246
Toen de gekroonde wolf de schaapkes nieuw-geboren 192
Toen Fillis in haar tuin kwam gaan 59
Trage ziel, die in mij slaapt 178
Treed zachtjes, wandelaar: neen, treed vrijmoedig aan 263
Trekt om 't Raadsheerlijk lijk geen droeve torenklok 108
Trijn Jans die had een hen heel ongemeen in 't leggen 248
't Wild vogelkijn dat zingt, daar 't onbeknipt is 113
Vaart wel, mijn lief, mijn leven 35
Van dat Aurora vroeg de dag begint te kippen 22
Verbiedt gij mij 't minnen? 32
Verheven grootse ziel, die 's werelds doen belacht 55
Vermeten stout penseel, hoe hebt gij durven naken 60
Vers geboren zag ik een kindling kleine 169
Vertrouw op jeugd, noch frisse leên 244
Vervager der dagen, zo stadig in 't jagen 46
Verwondert u niet, Klaas, dat gij, met loze trekken 240
Vluchtige nimf, waarheen zo snel 15
Voogdesse van mijn ziel, uitmuntend hoog sieraad 52
Vroeg in de dageraad de schone gaat ontbinden 13
Waar dat men zich al keert of wendt 93
Waarhenen, Amaril, waarhenen? 19
Waar werd oprechter trouw 69
Wanneer de hemel nog geen leven 234
Wanneer de vorst des lichts slaat aan de gulden tomen 51
Wanneer dit tijdlijk leven endt 84
Wanneer, door 's werelds Licht, de blindgeboren jongen 53
Wanneer een storm met ere 74
Wanneer gij klopt aan 't stenen hert 159
Wanneer het spade licht begint hem uit te spreien 135
Wat baat mij de drank waar ellek vreugd uit zuigt 38

[pagina 272]
[p. 272]

Wat dat de wereld is 232
Wat doet U, aan het IJ de beurs op 't water bouwen? 123
Wat is de Meester wijs en goed 216
Wat rode klonteren besmeuren deze gronden? 178
Wat treurt gij, hooggeleerde Vos 88
Wat vriendelijker schijn bij vijandlijker haat! 179
Wat wilde Jezus aan Zijn droeve moeder maken 187
Wat zei hij 't naar mijn zin een van de kloekste wijzen 239
Wat zong dat vrolijk vogelkijn 210
Wie dat ‘God helpe u’ zeit, zegt gij, heeft zond' bedreven 229
Wie gerust en stil 242
Wie hangt er zo deerlijk, geteisterd, geschonden 185
Wie in Cupido's perk begonnen heeft te jagen 62
Wie is het, die zo hoog gezeten 133
Wie rust en vrijheid wil genieten 211
Wij edelingen, blij van geest 170
Wij groeien vast in tal en last 90
Wijker Bijtje, die bij 't Beekje 209
Wilt dan deernis met mij hebben 161
Wilt heden nu treden voor God de Here 142
Windeken waar het bos af trilt 29
Wrange Amaril, zal min niet murwe meuken? 20
Zal nimmermeer gebeuren 33
Ziet hier deez' kloeke held zijn oude hals uitsteken 195
Ziet wat dik bier vermag 251
Zijn tranen klein bewijs van grote rouwe 115
Zo beeldt de tekenkunst de Witt af naar het leven 126
Zoet aangezicht, dat de god der liefde heeft overgoten 63
Zo 'k heb gemind en min, en ongetroost moet blijven 37
Zou het al zinken en vergaan 224
Zo ver als 't aardrijk sterkt, gij mensen altemale 176
Zo wie een schone vrouw van Griek of andere heiden 6
Zwaantje, die haar hartewee 33


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken