Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Waarom ik zo denk... (1948)

Informatie terzijde

Titelpagina van Waarom ik zo denk...
Afbeelding van Waarom ik zo denk...Toon afbeelding van titelpagina van Waarom ik zo denk...

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.67 MB)

Scans (28.08 MB)

XML (0.77 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/geschiedenis/tijdsbeeld(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Waarom ik zo denk...

(1948)–Anton van Duinkerken–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 364]
[p. 364]

Aantekeningen

Blz. 27. Verdediging van Carnaval

 

Tien jaar, nadat dit vlugschrift het licht zag, werd mij in een interview gevraagd, of ik het boekje nog zou willen schrijven, als het niet bestond. Ik heb daar bevestigend op geantwoord. Om duidelijk te maken wat ik met de uitgave van dit werkje bedoelde, kan ik niet beter doen dan aanhalen wat Just Havelaar in Juni 1928 in het maandblad De Stem schreef over ‘Het feest’. Deze bijdrage, gebundeld in zijn boek Zwerftochten hield blijkbaar geen verband met mijn brochure, maar tot in de woordkeuze toe is de spontane overeenkomst opvallend. ‘Een feest,’ aldus Just Havelaar, ‘is geen willekeurig maaksel, het is de organische uiting ener gemeenschap; het is een stuk leven, dat de gesloten gestalte kreeg ener geestelijke schepping... Heel de gemeenschap heeft er deel aan... In haar feesten viert de samenleving de vreugde van haar éénwording en van haar levens-affirmatie... De ware feesten, dat zijn de schone en blije ceremoniën, waardoor een gemeenschap haar innerlijke eenheid beleeft. En de ware gemeenschap bestaat eerst daar, waar zij, die niet door banden van bloedverwantschap of persoonlijke genegenheid verbonden zijn, zich éénvoelen. De ware gemeenschap wekt een zo verlossende vreugde, juist omdat degenen, die elkander vreemd zijn, één worden, één in de persoonlijke opgang naar de bovenpersoonlijke gevoelens. Er zijn dommen en verstandigen, eenvoudigen en begaafden, rijken en armen, maar alle verschillen worden opgeheven, want de ene idee overstraalt een ieder en schept de willekeurige menigte om tot een geestelijke gemeenschap. De vreugde dezer éénwording viert zich uit in de levensrhythme's van het feest. Feesten zijn levens-symbolen, zij zijn de uitbeelding in het leven zelf van een gezamenlijk idealisme. In het feest bekent en doorleeft een menigte de blijdschap der idee, die haar verenigt.’

Boven mijn boekje plaatste ik als motto het geloofspunt uit het christelijk Symbolon, dat over de verrijzenis des vleses en de eeuwigheid van het leven gewaagt. Sommigen hebben hier profanatie in gezien of jeugdige ondoordachtheid. Het was bedoeld als een welbewuste apologetische stelling. Het vlees onzer menselijkheid is een geheim van de schepping, dieper mysterieus geworden door zondeval en verlossing. Dit vlees is aangenomen door den Zaligmaker. Paul Claudel wijst er op in zijn verhandeling over de spaanse schilderkunst, hoe de verheerlijking van de lichaamsvormen in de plastiek gepaard gaat met een dieper doordringen van de geest in het mystieke leven. ‘On dirait que le monde spirituel est, sinon découvert, au moins

[pagina 365]
[p. 365]

reconnu et ouvert à notre désir sous les espèces de l'affection, en même temps que la grace s'étend au corps humain, qu'elle pénètre, sous les espèces de la beauté.’

Op 20 Februari 1596 verdedigde Johannes Bogerman als student te Genève onder voorzitting van Tossanus zijn Theses de Bacchanalibus et de Jejunio quadragesimali contra Bellarminum. Wie niet geloven kan, dat ik mijn verdediging van Carnaval ernstig bedoelde, zal er ten minste een pleidooi in kunnen zien voor een vorm van godsdienstigheid, die zich niet onderwerpt aan de verstijving en verzwaring van het levensbesef, zo vaak in ons vaderland met ware religie vereenzelvigd.

De kapitteltjes, aan de geschiedenis van het carnavalsbewustzijn gewijd, hangen samen als de strophen van een lyrisch gedicht; ze geven de stemming van enige historische momenten weer, doch vormen geen volledig overzicht. De stof verdraagt de zwaarwichtigheid van het volledige nauwelijks. Zal het tijdperk, aangebroken na de Tweede Wereldoorlog, gunstiger zijn voor de viering van oude, zinrijke feesten dan de door velerlei hypocrisie ontluisterde periode van daarvoor?

 

Blz. 73. De kunst van het bereikbare

 

Oorspronkelijk geschreven voor het maandblad De Gemeenschap, werd dit opstel reeds in 1930 herdrukt in de thans uitverkochte bundel Achter de vuurlijn. Het is in 1945 in zijn geheel herschreven, maar niet wezenlijk veranderd. Feiten, waarop destijds een zinspeling volstaan kon, werden nauwkeuriger gepreciseerd of uitvoeriger toegelicht; een onvolledig résumé van het historisch verloop werd door een beginselvaster beschouwing vervangen; de critiek op Kuyper's antithese en hiermede op het coalitiesysteem werd verduidelijkt; persoonlijke aanvallen of verwijten werden weggelaten. Maar wat dit artikel uit 1929 behelsde aan toekomstverwachtingen, is niet onder invloed der voltrokken gebeurtenissen gekleurd. Ik liet dit onveranderd, omdat het, juist in zijn oorspronkelijke vorm, kracht bijzetten kan aan de voornaamste stelling van heel dit hoofdstuk over de katholieke politiek, namelijk: dat deze nooit gedijen zal, wanneer zij zich afsnijdt van hetgeen er leeft en beweegt in de katholieke cultuur. Ook het volgende opstel Dichters in de staatskunst (blz. 88), werd op die wijze herschreven zonder te veranderen van strekking of toon.

 

Blz. 109. Groot-Nederland en wij

 

Deze brochure wordt hier ongewijzigd herdrukt op enkele kleine stijlverhelderingen na. Wie het behandelde vraagstuk uitsluitend kan

[pagina 366]
[p. 366]

bekijken als een kwestie van buitenlandse politiek en dus geen andere oplossing erkent of verwacht dan een uitbreiding van het nederlandse grondgebied met het stuk van België waar de nederlandse taal gesproken wordt, heeft zeker het recht niet aan zijn zijde, wanneer hij zulk een oplossing forceren wil. Hier is reden noch aanleiding toe. Maar ook het groot-nederlandse vraagstuk is er een, waarbij de voorrang van het beginsel boven de practijk en van de cultuur boven de politiek zich duidelijk laat gelden. Het woord van Maurice Barrès: ‘élargissons notre nationalisme’ behoeft niet staatkundig te worden vertaald in een voorwendsel tot imperialisme of usurpatiedrang, om toch voor alle bestanddelen van het nederlandse volk reden tot gelding te hebben. De redevoering over het streven naar een nederlands-nationale letterkunde werd uitgesproken, nadat de brochure Groot-Nederland en wij het licht had gezien. Ze verscheen als een aanhangsel bij dit werkje in het maandblad De Gemeenschap. Het was dus logisch, dat zij aan een herdruk van de tekst werd toegevoegd. Toen deze artikelen geschreven werden, doorworstelde het natiebegrip een crisis, die door de rechtvaardige vernietiging van het nationaal-socialisme in 1945 niet afdoend is opgelost. Wanneer wij in Nederland spreken over nationale cultuur, dienen wij ons bewust te blijven, dat het historische voorkomen van dit verschijnsel en hiermee zijn historische ontwikkeling slechts gedeeltelijk van onze staatkundige geschiedenis afhankelijk was.

 

Blz. 207. Rijksbisschop Ludwig Müller

 

Bij het bundelen handhaafde ik de data der besproken gebeurtenissen overeenkomstig de mededelingen der duitse pers, die ik bij het schrijven had geraadpleegd. Naar mij bleek, wijken enkele van deze data enigermate af van van de gegevens, welke men in later verschenen boekwerken over de duitse Kerkstrijd aantreft, maar deze vertonen geen onderlinge eensluidendheid en de afwijkingen zijn op zichelf zeer onaanzienlijk. Bij het ter perse gaan van deze bladzijden was het nog volslagen onmogelijk, geheel juiste gegevens uit Duitsland te krijgen. Toch heb ik niet de indruk, dat een eventueel nauwkeuriger opgave van data iets zal veranderen aan het beeld der tragi-comedie, die wij in 1934 nog op een gezegende afstand mochten waarnemen. Haar karakter wordt evenmin gewijzigd door het feit, dat de beoogde National-Kirche al spoedig in de kiem der oorlogsvoorbereidingen gesmoord is. In werkelijkheid bleef de Kerkstrijd het eerste grote europese échec van de nationaal-socialistische levensbeschouwing.

[pagina 367]
[p. 367]

Blz. 245. Schetsen uit rooms Nederland

 

Het woord ‘rooms’ lijkt mij onafscheidelijk van de katholieke letterkundige traditie in Nederland. Johannes Stalpart van der Wiele gebruikt het herhaaldelijk. Vondel noemde zelf een verrukkelijk deel zijner poëzie: ‘Rooms dicht’. En Jozef Alberdingk Thijm getuigde:

‘Ik wacht, noch hoop, noch bid voor mij den vrede
Dan met het lijkgewaad des Roomschen strijders om.’

Wanneer zo uitmuntende dichters dit woord gebruikten om er hun geloof mee aan te duiden, voel ik er weinig voor, het om wille van andermans vooroordeel uit onze taal te bannen. Men kan, en men zal ons wel eens ‘roomsen’ noemen om aan ons kerkgeloof het praedicaat der algemeenheid te ontzeggen, maar waar is dan de verzameling der gelovigen, die de traditionele katholiciteit van het Symbolon verzichtbaart? Vaak wordt ook in het woordje ‘rooms’ iets begrepen van het eigenaardige, waardoor wij ons, in enige opzichten wellicht ongunstig, van onze andersdenkende landgenoten onderscheiden. Het is echter de vraag, of het geheel dezer onderscheidende eigenschappen ons tot blaam strekt.

 

Blz. 263. Lachen om Egidius

 

Bij het schrijven van critische artikelen is het niet steeds mogelijk, persoonlijke inzichten of uitlatingen te ontzien. In deze critiek op de kanseltaal en de gelegenheidspoëzie vertegenwoordigen de aangevallen personen echter zo duidelijk een hele school, dat het verwijt hen zeker niet uitsluitend raakt.

 

Blz. 291. Voor de keuze

 

In dit, hier letterlijk herdrukte artikel, ben ik wellicht te pessimistisch geweest. Toch lijkt het mij niet overbodig, te herhalen, welke redenen ik voor zulk pessimisme ontwaarde, want ze gelden na 1945 opnieuw.

 

Blz. 320. Een tweede Spanje?

 

De eigenzinnige onderneming van generaal Franco werd in de nederlandse katholieke pers gewoonlijk voorgesteld als een verheven geestelijke kruisvaart tegen plat atheïstenmaterialisme. In werkelijkheid was het de krachtmeting van het nazidom, beproefd op een arm volk, voordat men de rijke volkeren er aan waagde. Dat binnenkort ook Nederland als proefkonijn zou dienen, lag duidelijk in de bedoeling. Mussert dreigde er de katholieken mee. Wij hebben op dit dreigement geantwoord en gelijk gekregen. Neen, wij geloofden niet in generaal

[pagina 368]
[p. 368]

Franco. Met name geloofden wij niet, dat zijn onderneming zo onbevangen godsdienstig was als zij heette. Het pronunciamento hield in, dat de staat de toon moet aangeven van de cultuur. Welnu: het is de cultuur, die de toon van het staatsleven bepalen moet. Om deze hiërarchie van waarden te kunnen schenden, werd Spanje voor een deel verwoest. De positieve zijde van ons verzet tegen de Franco-propaganda en tegen het fascisme in het algemeen, lag bij ons besef van de betekenis dier hiërarchie.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken