Grammatica van het dialect van Bree
(2014)–Jozef Dupont– Auteursrechtelijk beschermdTweede Hoofdstuk
|
[143] | ||||
(26) | 26. | De Umlaut speelt in het dialect van Bree ongeveer dezelfde rol als in het Hgd. Men moet, zoals daar, twee perioden onderscheiden: die van den primairen en die van den secundairen umlaut. De vormen, welke in de tweede periode umlaut aannamen, bleven er in de Ndl. schrijftaal en de dialecten waaruit deze ontstond meestal vrij van: zij zijn eene der dialectische eigenaardigheden van het Limburgsch. | ||
De volgende tabel geeft, in overzicht, de ontwikkeling der umlaut-vocalen. | ||||
Over den Umlaut in het algemeen vergelijke men Wilmanns I § 191 volg. | ||||
1o Korte vocalen. |
Primaire Umlaut | Secondaire Umlaut | |
---|---|---|
α) Onfra. a, dial. a | é (é2) §7. A.
Somtijds i (ì) § 10. 2o a) |
è §6.A. |
β) Onfra. u | i (ì) §10, 5o I
Wanneer na uitval der umlautbewerkende i, j nog een Brechungs-vocaal volgde, staat hier é (é) §7. D. I |
|
γ) Onfra. u, o, dial. ó | i (ì) §10, 5o II
Prim. en Second. Umlaut zijn niet te onderscheiden |
|
δ) Onfra. u, o, dial. ò | é (é2) §7 D.
II |
|
ε) Onfra. ë, dial. è | é (é2) §7 C |
[150] | ||||
(27) | Aanmerking 1. Bij β) is voor Onfra. u geen dialect-vocaal aangegeven die er de voortzetting van is: De woorden met umlaut hebben geene nauw verwante vormen zonder umlaut naast zich: bij de onzekerheid, welke heerscht in de ontwikkeling van Onfra. u, o dial. ó, ò kan men zelfs niet vermoeden welke de huidige voortzetting van Onfra. u zonder umlaut in deze gevallen zijn zou. | |||
Zooals bij β) uit den aard der zaak geen secundaire umlaut kon ontstaan, zoo kon evenmin bij δ) van primären umlaut spraak zijn. | ||||
Aanmerking 2. Onfra. ë kon uit het Urgerm. alleen vóór Brechungs-vocaal overgeërfd zijn: vóór volgende i, j was idg. ë in i overgegaan. In het Onfra. kon dan echter ë door analogie, verwisseling van uitgangen of door suffix-afleiding weer voor i, j komen te staan. In deze gevallen werd Onfra. ë in het dialect tot é, overal elders werd zij è. In navolging van het algemeen gebruik bij den umlaut van Wgerm. a werd deze latere inwerking van i, j op Wgerm. ë in §7. G. ‘secondaire i-umlaut van ë’ genoemd. Haar resultaat is identisch met dat van den primairen umlaut van a, zoowel in gerekten als in ongerekten vorm. (cf. §7 A, G, §8, 6o, A en G). Daar het ontstaan van Germ. i uit idg. ë door i-umlaut - de umlaut dien men, vergeleken met den hier secundair genoemden, als primairen i-umlaut van ë kan opvatten - buiten het raam deze studie valt, wordt hij niet opgegeven. Met de korte é vergelijke men de gerekte ḕ, íi. uit Onfra. ë gevolgd door i, j (verder 2o). | ||||
[151] | ||||
(27) | 2o Gerekte Vocalen. |
Primaire umlaut | Secundaire umlaut | |
---|---|---|
α) Onfra. a
dial. ā, ā. |
Met stoottoon ḕ §8, 5o A
Met sleeptoon íi. §9, 6o A Somtijds ḗ zoowel met stoot- als met sleeptoon (§11, 2o a) |
ḕ §8, 3o
Stoot- en sleeptoon zijn identisch |
β) Onfra. u, o
dial. ṑ, úu |
Met stoottoon ḕ §8, 6o D
Met sleeptoon íi. §9, 6o D |
ḕ §8, 5o
cf. §8, 5o Aanm. 1. In enkele gevallen íi. cf. §9, 6o D.α. Aanm. 2 |
γ) Onfra. ë
dial. ḕ, ḕ. |
Met stoottoon ḕ §8, 6o C
Met sleeptoon íi. §9, 6o C |
Aanmerk. Voor den second.-umlaut van Onfra. ë geldt hetgeen bij de korte vocalen gezegd is (zie hooger 1o Aanm.) | ||||
3o Lange Vocalen en Diphthongen |
α) Onfra. â, dial. ṑ, úu. | Primair-Umlaut íi
§9, 2o Somtijds ḗ §11, 2o b |
Second.-Umlaut ḕ §8,
2o |
β) Onfra. ô,
dial. úu uit Wgerm. au |
Umlaut: íi §9, 4o | |
γ) Onfra. û, dial. uú | Umlaut: íi §19, 3o b | |
δ) Onfra. uo, uit Wgerm. ô, dial. ṓ | Umlaut: ḗ §11, 5o | |
ε) Onfra. au, ou, dial. oú | Umlaut: éí §18, 6o | |
ζ) Onfra. âw,
dial. aú |
Umlaut: èí §17, 2o en 1o Aanm. |
Aanmerking. Afwijkend van het Hgd. kent het dialect twee verschillende perioden van umlaut van â. De second.-umlaut heeft hier echter weiniger veld gewonnen dan bij de korte vocalen; cf. §9, 2o Aanm.1. en zie §8, 4o. | ||||
[152] |
II. De Brechung
(28) | 28. | Van het verschijnsel bekend onder den naam van Brechung (overgang van i in ë, van u in o vóór de Brechungsvocalen a, e, o) kent het dialect van Bree twee latere varianten. In aansluiting aan de benamingen ‘primaire’ en ‘secondaire’ Umlaut werd hieraan in §7B en §7D.I. de naam ‘secondaire Brechung’ gegeven. Zij vertoont zich het klaarst bij de Onfra. i, minder klaar bij den umlaut van Onfra. u. | ||
Zoo wordt Onfra. i gevolgd door i, j steeds i, ì daarentegen Onfra. i gevolgd door a, e, o, u steeds é, é2. | ||||
Umlaut van Onfra. u gevolgd door i, j wordt i, ì (ontrond uit *ǘ), umlaut van Onfra. u gevolgd door i, j + donkeren vocaal wordt é, é2 (ontrond uit *ǜ). | ||||
Bij de rekking van Onfra. i blijft het verschil zooals bij de ongerekte voortzetting van i: | ||||
Gerekte i voor volgende i wordt ḗ; | ||||
Gerekte i voor a, e, o, u wordt ḕ met stoottoon, íi. met sleeptoon. | ||||
Gerekte umlaut van Onfra. u laat geen invloed van Brechungsvocalen zien. | ||||
Aanmerk. Als Brechungsvocaal geldt ook - afwijkend van de oude Brechung - de voortzetting van Wgerm. u, cf. §7 B.a. Aanm. 6. | ||||
De volgende tabel vergelijkt de ontwikkeling van Onfra. i en umlaut van Onfra. u met en zonder secondaire Brechung: |
1o Korte i en *ü | |
Onfra. i gevolgd door i, j wordt i, ì §10, 1o | Onfra. i gevolgd door a, e, o, u wordt é, é2 §7. B |
Onfra. *ü (umlaut van u) gevolgd door i, j wordt i, ì §10, 5o | Onfra. *ü gevolgd door i, j + a, e, o, u wordt é, é2 §7, D.I |
2o Gerekte i | |
Rekking van Onfra. i gevolgd door i, j wordt ḗ §11, 1o | Rekking van Onfra. i gevolgd door a, e, o, u wordt stoottonig ḕ §8, 6o B; sleeptonig íi. §9, 6o B |
[153] |
III. De Verkorting
(29) | 29. | De verkorting in den gebruikelijken zin - namelijk het ontstaan van korte klinkers uit lange of uit tweeklanken - speelt in het dialect eene zeer geringe rol. Verre van geheele seriën van woorden te treffen als in het Aalstersch (cf Colinet § 1), het Leuvensch (cf Goemans §30) en Tongersch (cf Grootaers §4), komt zij bijna enkel sporadisch voor (cf. beneden 1o). | ||
Daarentegen kent het Breesch een verschil van lengte, bij de korte en lange vocalen en bij de diphthongen, dat van het accent afhangt: onder stoottoon zijn deze korter dan onder sleeptoon. | ||||
Dit verschijnsel dat in Hoofdstuk IV uitvoerig behandeld wordt gaat voor een aantal gerekte vocalen met eene verdere eigenaardigheid gepaard: de stoottonige vocaal wordt opener, de sleeptonige wordt geslotener, zóó dat zij, van een eerst te vermoeden mid-vocaal uitgegaan, respect. low- en high-vocalen werden. Van deze qualitatief verschillende ontwikkeling, die klaarblijkelijk haren grond in het quantitatief verschil heeft, wordt in den 2o een overzicht gegeven. | ||||
1o Het ontstaan van korte klinkers uit lange klinkers of tweeklanken: | ||||
a) In alleenstaande woorden |
Onfra. | ê (> Wgerm. ai) | Verkort tot | è | in èɧt | adj. echt | §6.E. |
Onfra. | ai | Verkort tot | é (é2) | bv. vé2t | Ndl. vet | §7.E. |
Umlaut van Onfra. | au | Verkort tot | é (é2) | bv. héṭen | hoofdje | §7.E. |
Onfra. | io, ia | Verkort tot | i (ì) | bv. ì.lik | elk | §10. 3o |
Onfra. | î | Verkort tot | i (ì) | bv. diɧt | adj. dicht | §10.4oa |
Onfra. | iu | Verkort tot | i (ì) | bv. slìts | 2e pers. sg. van sluiten | §10.4ob |
[154] | ||||
29. | ||||
Umlaut van Onfra. | û | verkort tot | i (ì) | bijv. kriṭen | kruidje | §10.4ob |
Onfra. | â | verkort tot | ò | bijv. brómbíir | braambezie | §12.5o |
verkort tot | ó | bijv. mò.l | maal (keer) | §14.6o | ||
Onfra. | uo | verkort tot | ò | tòt | tot | §14.3o |
verkort tot | ó | bóg2et | boekweit | §12.2o | ||
Onfra. | au | verkort tot | ò | kòɦt | kocht | §14.4o |
verkort tot | ó | bó.ŋird | boomgaard | §12.3o | ||
Onfra. | û | verkort tot | ò | vòɦtiɦ | vochtig | §14.5o |
verkort tot | ó | sókir | suiker | §12.4o |
b) In bepaalde vormen: | ||||
α) Onfra. â wordt steeds verkort wanneer w of j volgde: | ||||
Bijv. *blâw- Ndl. blauw dial. blaw2 §12.1o | ||||
*mâian Ndl. maaien dial. mèȷen §17.1o | ||||
β) De volgende verba, wier stam op t uitgaat, hebben steeds verkorting in den 2. en 3. p. enkelv. indic. praes: | ||||
I) | biít.ten bijten, smií.ten smijten enz: bìts, bìṭ enz. cf §10.4o α | |||
Van deze verba heeft bovendien de 2.p. meerv. verkorting: gḕ.biṭ gij bijt | ||||
II) | ṣḗten schieten gḗten gieten sluú.ten sluiten en spruú.ten bijv.: ṣìts, ṣìṭ, slìts, sliṭ §10.4ob. | |||
Hier blijft de 2.p. meerv. onverkort: gḕ.ṣḗṭ gij schiet gḕ.sluú.t gij sluit | ||||
III) | héí.ten heeten zwéí.ten zweeten fléí.ten fluiten wíi.ten weten. Bijv. héíts héṭ van héí.ten heeten wé2ts weṭ van wíi.ten weten. §7.E. | |||
Van deze verba heeft bovendien de 2p. meerv. verkorting zoals de 3p. enkelv. Bijv. gḕ. héṭ gij heet (gḕ. wéṭ gij weet) | ||||
Naast den analogischen 3p. enkelv. hḕ. wéṭ hij weet staat ook de voortzetting van het oude *weit: hḕ. wéít Ook in het zwak praet. en het zwak partic.:praes. van zwéí.ten, fléít.en, héí.ten wordt éí tot é verkort: bij: zwéṭḍen, gezwéṭḍ. Naast héṭḍen gehéṭḍ van heeten staan de sterke vormen hṓ.t gehéíten | ||||
[155] | ||||
(29) | γ) De sterke verba der Vo klas wier stam op k of t uitgaat hebben in den 2. en 3.p. enkelv. en den 2p. meerv.praes.indic. korten vocaal tegenover den gerekten der Ndl. schrijftaal. Daar dit verschijnsel ook in het Mndl. en Middellimburgsch voorkomt (cf van Helten Mndl. spr. §184 en Kern, Sermoenen §206) kan men twijfelen tusschen behoud van oorspronkelijk korten vocaal (door syncope van de volgende e) en latere verkorting van reeds gerekten vocaal. | |||
Bijv. briks brikt 2.3.p.enkelv. van brḕ.ken breken ìts iṭ van ḕ.ten eten cf §10.1ob. De 2.p. meerv. luidt brèkt of brékt van brḕ.ken breken, evenzoo èṭ of éṭ van ḕ.ten eten enz. | ||||
Daarvan kan men brèkt opvatten als de voortzetting van *brëkd > *brëkad met vroege syncope; brékt enz. als latere verkorting van de ook voorkomende vormen brḕ.kt > *brëkad enz. cf. §6B.b. Aanm. | ||||
2o. De qualitatieve verandering der klinkers onder den invloed van den stoottoon en den sleeptoon. | ||||
In het dialect van vandaag zijn nog slechts vier parallelvormen voorhanden: stoottonige ḕ tegenover sleeptonige íi. en stootonige ṑ tegenover sleeptonige úu. Daarvan kunnen de twee eerste vocalen eenen viervoudigen de twee laatste eenen tweevoudigen oorsprong hebben: | ||||
(x) De niet-ontrondende dorpen in de omstreken van Bree (bijv. Bocholt op 4 ½ kilom. ten N-W) kennen nog zes vormen: ḕ:ìi.; ȫ̀:ǖ́; ṑ:úu. Het Maastrichtsch kent bovendien nog: ā̀:ā. (beide uit gerekte ă) ei:ī. (Wgerm.î) ṓ:ū. (Wgerm. ô) ou:ū. (Wgerm. û) Daarentegen heeft het slechts ē:ē. (uit gerekten umlaut van ă en gerekten sec-umlaut van ë) tegenover breesch ḕ:íi. cf. Houben, Het dialect van Maastricht §49;116.8;126.b;130.1.;60;70. | ||||
[156] | ||||
(29) |
Met stoottoon | Met sleeptoon | |
---|---|---|
Rekking van Onfra e als prim.
umlaut van ă geeft |
ḕ §8.6oA | íi. §9.6oA |
Rekking van Onfra i gevolgd
door Brech-vocaal |
ḕ §8.6oB | íi. §9.6oB |
Rekking van Onfra ë gevolgd
door i |
ḕ §8.6°C | íi. §9.6°C |
Rekking van Onfra u gevolgd door i,j | ḕ §8.6oD | íi. §9.6oD |
Rekking van Onfra u of o | ṑ §15.3o | úu. §16.3o |
Onfra. lange â | ṑ §15.1o | úu. §16.1o |
Aanmerking. Zoals bij den umlaut (waar zij alleen twee perioden onderscheidt) neemt ook hier de Wgerm. â een bijzondere plaats in. De andere lange vocalen blijven onder stoottoon en sleeptoon qualitatief identisch. |
IV. De Samentrekking
(30) 30 | ||||
Samentrekking ontstaat regelmatig in de verbinding voc.+d+voc., somtijds in die van voc.+g+voc., en sporadisch bij voc. + w,h + voc. | ||||
1o De verbinding voc.+ d + voc. kan hare d en den volgenden toonlozen vocaal verliezen zonder meer: | ||||
āde | wordt | ā | bijv. | zāl | zadel | § 5.1o b | |
ḕde | wordt | ḕ | bijv. | vḕr | veder | § 8.1o A.b. | |
de | wordt | e | bijv. | k | edik | § 8.6o A.b | |
ḕde | wordt | ḕ | bijv. | vrḕ | vrede | § 8.6o B.b. | |
ḕde | wordt | ḕ | bijv. | prḕken | prediken | § 8.6o C.b. | |
íide | wordt | íi | bijv. | díi | deed | § 9.2o infine | |
uit *dâdi; naast | díi | ook | díij | ||||
íide | uit *dâdi; naast | íi | bijv. | blíi | bleu | § 9.4o a. | |
uit *blôdi hgd blöde | |||||||
verder alleen nog ṣríir kleermaker Mndl. scrooder | |||||||
íide | verder alleen nog | íi | bijv. | ì.nvaíi.men | invademen | §9.6oA.b. | |
íide | verder alleen nog | íi | bijv. | líi.ɧ | ledig | §9.6o B.b e id. C.b. | |
[157] | |||||||
(30) | |||||||
ḗde | wordt | ḗ | bijv. | wḗr | weer Hgd. wieder | §11.1ob | |
ḗde | wordt | ḗ | bijv. | flḗr | vlier Hgd. flieder | §11.3o | |
ṓde | wordt | ṓ | bijv. | vṓr | voeder met ṓ naar | §13.1o | |
Verder nog mṓr moer (wijfje); gṓnsdiɧ | |||||||
Woensdag; rṓr roer Hgd. Ruder; brṓr broeder | |||||||
ṑde | wordt | ṑ | bijv. | ṑr | ader met ṑ naar | §15.1o | |
Verder nog blṑr blaar Hgd. Blatter | |||||||
úude | wordt | úu | bijv. | dúuren | dooren Hgd. Dotter | §16.3ob |
2o De verbinding vocaal + d + voc. kan overgaan in voc. + j. + voc.; De verbinding voc. + d. + eind-e kan overgaan in voc. + j. | ||||
Dit is de algemeene regel. Voor voorbeelden zij verwezen naar §24oa B,D,F,H,I,K,L,M. | ||||
De verbindingen *èíȷ (uit èíde) *éíȷ (uit éíde) *iíȷ (uit iíde) worden vereenvoudigd tot èȷ (§17.2ob) éȷ (§18.2o) iȷ (§19.4o) | ||||
Aanmerking:In hèȷ conjunctief van hé2ben hebben Hgd. hätte is oude korte vocaal met d (> dd) tot een diphthong versmolten. Een paar woorden voor welke men dezelfde ontwikkeling kan vermoeden vindt men §17. 2od. Aanm. | ||||
3o De verbindingen aúd- en oúd- voor niet auslautenden vocaal worden aw2, ow2 evenals aúde en oúde in auslaut cf. §21.5o §22.5o | ||||
Aanmerking: In haw2 praet. indic. van van hé2ben hebben is oude korte vocaal met d (>dd) tot een diphthong versmolten. (cf. echter ook §31 Aanm.) | ||||
4o Samentrekking van voc. + g. + voc. speelt in het dialect dezelfde rol als in het Ndl. ómhéínen Ndl. omheinen; éí.selik Ndl. ijselijk enz cf. §18.3o | ||||
[158] | ||||
(30) | ||||
Aanmerking: Voor vormen als hḕ. hḕt, zḕt hij heeft, zegt, kan men in het dialect niet van samentrekking der twee vocalen spreken evenmin als bijv. voor te vergḕs Ndl. te vergeefs. | ||||
Deze vormen hebben na regelmatige syncope van den onbetoonden vocaal hunnen stam-auslautenden medeklinker voor de t,s van den uitgang vereloren. | ||||
5o Behalve de oude syncope van h,w besproken in §9.1ob, en gevallen als stṑl staal (fra. acier) Ohd. stahal (§15.1o) komen enkel nog samentrekkingen voor als: líinen Ndl. leenen Ohd. lêhanên; sníi sneeuw Ohd. snêo riȷen rijgen Ohd. rîhan; spiȷen spuwen Ohd. spîwan nhd speien; sniȷen sneeuwen Ohd. snîwan mhgd schneien; géihó:ŋer geeuwhonger Ohd. gâhi-: | ||||
In deze vormen heeft de uitval van h,w geen wijzigenden invloed op de vocalen uitgeoefend. Jonge syncopen van j,w die o.a. in het Leuvensch plaats vinden (Goemans §31.3o en 4o) kent het dialect niet. |
V. Vocalisering van Medeklinkers
(31) | 31. | |||
Behalve de vocalisering van de d,g welke steeds met samentrekking gepaard gaat kent het dialect ook die van l in de verbindingen onfra. ald; old; uld; (waaruit aúd en oúd ontstaan zijn cf §21.oa, §22.3oa) verder die van l in de verbindingen -alk -alf -alm -olk -olg -olf -olp -ols; die van n,m in een klein aantal woorden met -an, -am, -on, -un (cf § 21. 2ob en 3o §22.3ob en 4o) eindelijk die van ḷ in het woord téȷir teljoor hgd Teller | ||||
Aanmerking: In de aanmerk. op §30.3o wordt | ||||
[159] | ||||
(31) | ||||
haw > hadde Ndl. had verklaard als ontstaan uit een vroegeren vorm *hade met vocalisering der d. In §21.4o daarentegen als samentrekking van *haúde (zoals bijv. kaw2 subst. > *kaúde Ndl. koude) dat zelf uit *hadda > habda onstaan was. | ||||
Daar de tweede verklaring alleen paralellen heeft, is zij wellicht de goede: zekerheid is hier wel niet te verkrijgen. | ||||
(32) | 32 |
VI. Wijziging der klinkers voor r
1o Qualitatieve veranderingen die niet met rekking gepaard gaan: | ||||
Vroegere opene e wordt a voor rt, rs, rr | ||||
bijv. varsen meerv. verzenen Os. fërsna cf. §4.3o | ||||
Vroegere geslotene e wordt ṑ voor rs, rt, rd | ||||
bijv. vṑrst vorst Ohd. first cf. §14.2o | ||||
Aanmerking: Bij de a uit openen e laten de voorbeelden toe met zekerheid rt, rs, rr als wijzigende verbindingen aan te zetten. Bij de ò uit geslotene e zijn de verhoudingen minder klaar: voor volgende rs zijn er zes voorbeelden, voor volgende -rr geene en voor -rt alleen smòren, indien dit woord zich tot het oude smërtan verhoudt zoals in § 6.B.a. Aanm 3 vermoed wordt. | ||||
Daarenboven zijn er twee voorbeelden van ò uit gesloten e voor -rd: dòrde derde en bòrd bord. Zij zijn uitzonderingen op den regel der rekking voor rd (cf beneden 2o) | ||||
Vroegere ú (> Wgerm. î, iu of umlaut van û) wordt ḗ voor r | ||||
bijv. dḗr adj. duur; mḗrken muurtje cf §11.4o | ||||
Vroegere uú (Wgerm. û) wordt ṓ voor r | ||||
bijv. bṓr boer; dṓren verb. duren cf § 13.3o | ||||
Vroegere a, o worden è, é2 voor r + conson. uitgenomen dentaal | ||||
[160] | ||||
(32) | Bijv. è.rem adj. arm cf. §6.A. α. β; zé2rig(e) zorg cf §7.D.II α. β. | |||
2o Qualitatieve wijzigingen gepaard met rekking: | ||||
a) In woorden van germaanschen oorsprong wordt korte vocaal gerekt voor r + stemhebbende dentaal (d,n,l,z) | ||||
Vroegere a wordt ā | ||||
bijv. vā.rt vaart Os. fard cf. §5.1od | ||||
Vroegere ë wordt ḕ | ||||
bijv. ḕrd(e) aarde Ohd. ërda cf. §8.1od | ||||
Vroegere ẹ wordt stoottonige ḕ of sleeptonige íi | ||||
bijv. gḕrd(e) roede Ohd. gẹrta, gartia | ||||
cf. §8.6o A.d. id. B.d. id. C.d. id. D. b en d | ||||
bijv. gewíird geweerd partic. van weren | ||||
cf. §9.6o A.d. id. D.d. | ||||
Vroegere u (dial. ó) wordt ṓ | ||||
bijv. wṓ.ren Ndl. werden Ohd. wurdum | ||||
cf. §13. 2o | ||||
Vroegere i (dial. i) wordt ḗ | ||||
bijv. hḕ. wḗ.r(d)t hij wordt Ohd. wirdit | ||||
cf. §11.1od | ||||
Vroegere u,o (dial. ò) wordt stootonige ṑ of sleeptonige úu. | ||||
bijv. vermṑren vermoorden Hgd. morden | ||||
cf. §15.3od | ||||
bijv. múu.rd moord Ohd. mord | ||||
cf. § 16.3od | ||||
Aanmerking: Het eenige geval van rekking voor r + stemloozen dentaal is bā.rs baars. Dit woord vormt echter een sterk meervoud bārz(e), spreek bārz met stemh. medeklinker in auslaut, daar dit meervoud ook als collectief dienst doet evenals het enkelv. [bijv. dṑ. ziṭ bā.rs | ||||
(enkelv.) dṑ. zìten bārz(e) (meerv.) dṑ. ziṭ bārz(e) (collectief) - daar zit baars bijv. in dien vijver] kan men vermoeden dat de ā uit bārz(e) analogisch in het enkelv. bā.rs gedrongen is. | ||||
[161] | ||||
(32) | b) In woorden van romaanschen oorsprong wordt korte vocaal gerekt voor r + stemh. dentaal en meestal ook voor r + stemlozen dent. | |||
Vroegere a wordt ā: | ||||
bijv. kā.rt kaart; kwā.rt kwart; pā.rt part; tā.rt taart; véiārts veearts ā.r(t)s- Ndl. aarts- (voorvoegsel) cf § 5.1 od | ||||
Vroegere ë wordt ḕ: | ||||
bijv. pḕ.rs paars adj. Lat. persus cf § 8.1od | ||||
Vroegere o wordt úu: | ||||
bijv. súu.rt soort cf §16.3od | ||||
Aanmerking: Zoals Dr. Goemans (§32) ook voor het Leuvensch opmerkt toonen de woorden van romaanschen oorsprong meer neiging tot rekking dan die van germaanschen oorsprong. Het dialect van Bree laat toe eene nog strengere scheiding te maken. Een enkel romaansch woord heeft - zoals de germaansche woorden - ongerekte o behouden voor -rt: pòrt Ndl. poort Lat. porta. Onzeker is kòrs koorts, Mndl. cortse |
VII. Wijziging der klinkers voor andere consonanten
(33) 33. | ||||
1o Voor alle gemouilleerde medeklinkers en voor alle gutturalen ligt de articulatie der korte vocalen een weinig hoger dan voor de andere medeklinkers, en neigt bovendien naar mixed. Bij i en ì, é en é2 is het verschil groot genoeg om het gebruik van afzonderlijke tekens te wettigen; bij de andere klinkers is het daarentegen zoo gering dat het onnoodig scheen de lectuur hierdoor te vermoeilijken. | ||||
[162] | ||||
(33) | 2o Het tweede bestanddeel der diphthongen aú, oú, uú dat in het algemeen slechts gedeeltelijke ronding heeft verliest deze bijna geheel voor ḍ, ṭ (gemouilleerde d,t) |
Bijv: | knaúṭ | knauwt | 3.p.enkelv. | tegenover | aúd | oud | ||
hoúṭ | houwt | 3.p.enkelv. | tegenover | hout | hout | |||
benuúḍ | benieuwd | tegenover | uút | uit |
3o Het laatste bestanddeel der triphthongen úuȷ, uúȷ, íiȷ valt weg voor ḍ,ṭ (gemouilleerde d t) |
Bijv: | gúuṭ | Ndl. gooit | 2.p. enkelv.Ga naar voetnoot11 | tegenover | gúuȷ | 1.p.enk. |
Aanmerking: Waarschijnlijk moeten hier ook vermeld worden úuts núuts Ndl. ooit, nooit. Voor uúȷ, íiȷ bestaan geene zeker bewijzende voorbeelden. Men kan vermoeden dat de vormen luúṭ, níiṭ 3.p. enkelv. van luú.ȷen luiden níiȷen *nooden (d.i. uitnodigen) uit *luúȷt *níiȷt > *luúdet, *níidet ontstaan zijn. |
VIII. Rekking in gesloten lettergreep naar analogie van verbogen vormen en door zinphonetiek
34.34. | Deze rekking, welke eene eigenaardigheid van het Limburgsch is (cf. Grootaers, Inleiding. Leuv. Bijdr. VIII bl 106) vertoont zich: | |||
1o In verbogen vormen van substantieven en adjectieven: |
Bijv: | dā.k | dak | cf | §5.1°C | ||
wḕ.ɧ | weg subst | §8.1°C | ||||
bíi.r | bes | §9.6oA.c | ||||
smíi.d | smid | §9.6o B.c | ||||
bríi.d | berd. Hgd. Brett | §9.6o C.c | ||||
díi.r | deur | §9.6o D.c | ||||
stḗ.l | steel | §11.1o c | ||||
kúu.t | kot | §16.3o c | ||||
(Voor grṑ.f grof | cf | §15.3o c) |
[163] | ||||
(34) | Aanmerking: Uitzonderingen op deze rekking vindt men in §5 1°C Aanm. 2; §8 1°C Aanm 2 en §16 3°C Aanm.2., over de sleeptonige rekking in díi.r deur stḗ.l steel cf §46 C II α Aanm. | |||
2o In het praet. enkelv. der sterke verba IV en V bijv. iɧ kā.m ik kwam, iɧ gā.f ik gaf | ||||
Aanmerking: In §5.1°C Aanm. 3 werd er op gewezen dat de hypothese der rekking naar verbogen vormen voor deze praeterita alleen, dan reden van bestaan heeft, wanneer de meervoudsvormen kā.men gā.ven oud zijn. Indien dit niet het geval zou zijn, kunnen deze vormen door zinphonetiek verklaard worden. Zie verder hierover en over het pron. wā.t naast wat Ndl. wat §5.1°C Aanm. 3. De rol der zinphonetiek moet in 't algemeen wel van groot gewicht zijn geweest en men kan vermoeden dat zij, ook bij subst. en adj., den aanstoot gaf tot het algemeener verschijnsel der rekking door analogie. |
IX. De svarabhakti
35. 35 | ||||
De svarabhakti speelt in het Breesch ongeveer dezelfde rol als in het Tongersch (cf Grootaers §46) De ingeschoven vocaal is i voor gutturalen, e voor de andere | ||||
consonanten. Svarabhakti ontstaat: | ||||
1o Tusschen l of r en consonant behalve t,d,s,z,ṭ ḍ | ||||
a) In eenlettergrepige woorden met stoottoon of sleeptoon wè.rem warm stè.rik sterk ha.lef half èeriɧ erg wèrem(e) warme halev(e) halve stèrev(e) ik sterf è.rig(e) erge | ||||
Aanmerking: Het snellere tempo van den stoottoon maakt de svarabakhti-vocaal onmerkbaar korter, doch het onderscheid is zoo klein dat er een afzonderlijk teeken niet voor noodig scheen. | ||||
b) In tweelettergrepige woorden is de verhouding | ||||
[164] | ||||
35. | dezelfde als in eenlettergrepige: hier komen echter ook steeds vormen zonder svarabhakti voor. Bijv: wṑ.liken of wṑ.lken Ndl. wolken hè.lepen of hè.lpen Ndl. helpen; èrger of èriger Ndl. erger; é2.rigel of é2.rgel Ndl. orgel; wé2.riken of wé2.rken Ndl. werken wèremen of wèrmen Ndl. warmen | |||
c) In meerlettergrepige woorden schijnt regelmatig geen svarabhakti te ontstaan gé2.rgelen Ndl. gorgelen; bòrgeméi.ster Ndl. burgemeester; hèrmeniȷ harmonie; zì.lversmíid zilversmid | ||||
Men hoort in deze vormen toch wel somtijds svarabhakti, maar alleen bij traagsprekende personen. | ||||
2o Voor het diminutief-suffix -ken staat slechtst sporadisch svarabhakti-vocaal: enkel twee voorbeelden zijn mij bekend: mèniken naast mènken Ndl. mannetje diminutief van man en Janiken naast Jè.ṇṭen diminutief van Jan JeanGa naar voetnoot12 | ||||
3o Svarabhakti-vocaal staat ook voor het suffix -lik Ndl. -lijk en het suffix -nìs Ndl. -nis Bijv: gevḗɧelik gevoegelijk Ohd. gafuoglîh wií.selik wijselijk Ohd. wîslih; géí.stelik geestelijk Os. gêstlîc; drḗfenès droefenis Ohd. gitruobnessi; begèŋkenìs begankenis (alleen met de beteekenis van zielmis die eenige dagen na de begrafenis plaats heeft; synoniem is uútvā.rt uitvaart) | ||||
4o Svarabhakti in den anlaut is mij alleen bekend in het woord geliȷ adj. gloeiend | ||||
[165] |
- voetnoot11
- Zo in het ms.; vrijwel zeker fout voor 3.p. enkelv. of 2.p. meerv.
- voetnoot12
- Opmerking langs de paragraaf: verkeerd is rest van bindvocaal.