Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het oude Nederlandsche lied. Deel 2 (1905)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het oude Nederlandsche lied. Deel 2
Afbeelding van Het oude Nederlandsche lied. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Het oude Nederlandsche lied. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (26.25 MB)

XML (1.74 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het oude Nederlandsche lied. Deel 2

(1905)–Florimond van Duyse–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 1495]
[p. 1495]

402. Wie zit er in mijn torre?



illustratie

 
1.
 
‘Wie zit er in mijn torre?
 
Rom, rom, filium.’
 
 
 
2.
 
- ‘De schoonste maagd van Brugge,’ enz.
 
 
 
3.
 
- ‘Zou 'k ze niet mogen aanschouwen,’ enz.
 
 
 
4.
 
- ‘Al de muurtjes zijn toegenageld,’ enz.
 
 
 
5.
 
- ‘Zou 'k niet mogen een muurtje afzagen?
 
Rom, rom, filium.’

Tekst en melodie.

Lootens et Feys, Chants pop. flamands, 1879, nr. 160, bl. 252. - Bij dezen tekst sluit zich aan de variante uit St. Maartens-Laathem, medegedeeld door A. de Cock en Is. Teirlinck, Kinderspel en kinderlust in Zuid-Nederland, Gent, I, 1902, bl. 166.

 
‘Wie zit in dien diepen toren?
 
Ro-ro-figaro?’
 
- ‘'t Is de schoonste maagd van Brugge!
 
Ring-ring-bellering!’
 
- ‘Mag ik daar nen steen af weren?
 
Ro-ro-figaro!’
 
- ‘Eénen steen kan mij niet deren.
 
Ring-ring-bellering!’
 
- ‘Mag ik daar twee steenen af weren?
 
Ro-ro-figaro.’
 
- ‘Twee steenen,’ enz.
[pagina 1496]
[p. 1496]

Deze variante staat in verband, wat het ‘steenen afweren’ of ‘aftrekken’ betreft, met de lezing voorkomende bij J.W. Wolf, Wodana, Gent 1843, bl. 218: ‘Een meisje gaet op hare knien tegen eenen muer zitten, en heft den bovenrok met beide handen tot over het hoofd. Dan roepen de anderen:

 
Ons lieve vrouwken van boven.
 
Het meisje vraagt:
 
Wie staet er hier aen mynen toren?
 
Een van de anderen:
 
Mag ik er eenen steen aftrekken?
 
Het meisje:
 
Eene steen kan my niet letten.
 
De andere:
 
Mag ik er dan wel twee aftrekken?
 
Het meisje:
 
Twee is te veel; rydt er al met eenen door.

Dit wordt zoo lang herhaeld tot dat het meisje toestemt.’

Dezelfde tekst doet zich voor bij F.E. Delafaille, Gesch. van Mechelen, Mech. z.j. [1903], II, bl. 29, doch met de door de gezellinnen van het geknielde meisje gestelde aanvangsvraag:

 
Wie zit er onder den toren?

waarop het geknielde meisje antwoordt:

 
Onze liève Vrouw van boven.

Deze teksten zijn varianten van het ‘Spel van de koningsdochter’, waarvan een twaalftal lezingen uit Vlaamsch-België te vinden zijn bij A.d.C. en Is. T., t.a.p., bl. 160 vlg. Deze schrijvers leeren, dat dit spel mede bekend is in Noord-Nederland, in Duitschland, in Zwitserland en in Frankrijk. A. de Cock, Volkskunde, Gent, XV (1903), bl. 1 vlg., wijdt daarenboven aan dit onderwerp eene bijzondere studie. Volgens dezen geleerden folklorist komt dit spel hierop neer:

Al de meespelende kinderen, gewoonlijk meisjes, vormen een kring, waarbinnen een meisje zit neergeknield of neergehurkt, wier rokje zij met beide handen omhoogheffen om haar onzichtbaar te maken; buiten den kring is een kind, soms een jongen, althans een jongen verbeeldend, die steeds rondgaat. De kring stelt den toren voor, waarin het middelmeisje, de koningsdochter, opgesloten zit; het omgaande kind is een prins, waarschijnlijk een vrijer. Naar 's schrijvers meening, doet eene variante uit Nederl. Limburg, te vinden bij Dr. Van Vloten, Nederl. baker- en kinderrijmen, vierde druk [1894], bl. 115-6, het best den gang van het spel uitschijnen. Het geldt eene samenspraak tusschen den rondgaanden minnaar en het middelmeisje (het refrein wordt na elken regel herhaald):

 
‘Wie woont hier onder den toren?
 
Ting, tang, tillerom,
 
rose, rose, feliom.’
 
- ‘De schoonste maagd van hierboven. Ting, tang,’ enz.
 
- ‘Zou ik de schoone maagd eens mogen aanschouwen?’
[pagina 1497]
[p. 1497]
 
- ‘De steenen muren zijn te hoog gebouwen.’
 
- ‘Zou ik dan geen twee steenen mogen trekken?’
 
- ‘Twee steenen is te veel, maar eenen kan me niet letten.’

Daarop slaat de minnaar op de handen van een der omstaande meisjes, die het rokje der koningsdochter loslaat. De dialoog wordt hernomen, en telkens weer opnieuw, tot dat al de ‘steenen’ zijn afgeslagen en vernieuwd.

Nu wordt door A. de Cock hierop gewezen, hoe in de meeste Nederlandsche lezingen, de ‘steenen’ van den torenmuur, met verdwijning van alle beeldspraak zich vervormd hebben tot... kinderen.

Te Lommel bijv. vormen de meisjes een kring (den toren of burcht verbeeldend): te midden zit eene medespeelster, de ‘moeder’; buiten den kring gaat een meisje (de ‘minnaar’ of ‘prins’) rond. Tusschen dezen laatste en de moeder heeft de volgende samenspraak plaats:

 
- ‘Wie zit er in dien hoogen toren?’
 
- ‘Twee schoone koningsdochters!’
 
- ‘Van wie zijn het de kinders?’
 
- ‘Van mij!’
 
- ‘Mag ik er eene van nemen?’
 
- ‘Neen!’
 
- ‘Mag ik er eene van stelen?’
 
- ‘Neen!’
 
- ‘Dan zal ik driemaal rond den toren gaan,
 
den dienaar zijnen kop afslaan,
 
en de juffrouw zal met mij gaan!
 
Pif, poef, paf!
 
Den kop af!’

De minnaar slaat nu op den rug van eene speelster en loopt onder de armen der andere meisjes door, achtervolgd door de eerste; dit naloopen duurt totdat deze den minnaar heeft gegrepen of zijn spoor is kwijtgeraakt.

Te Hasselt hoort men:

 
‘Wie zit er in dien toren!’
 
- ‘Onze-lieve-Vrouw van Babeloren.’
 
- ‘Van wie zijn al die kinderen,’ enz.

Te Denderleeuw houden de ‘ronde’ (het koor) en de ‘moeder’ deze samenspraak:



illustratie

[pagina 1498]
[p. 1498]


illustratie

 
‘Wij (Wie) zit er on -der dijn (dien) hoo-gen to - ren?’
 
- ‘Ons Lie - ve Vra-ken van Bar - be - ra.’
 
- ‘Wijns kin - dren zijn dad - de?’
 
- ‘De mijn!’
 
- ‘Mag ze'k ne - men?’
 
- ‘Nee!’
 
- ‘Mag ze'k ste - len?’
 
- ‘Nee!’
 
- ‘'k Za t'ou-vend bij Ka - trien-tje goun.
 
'k Za ze doen de' kop af-sloun.
 
De - ze zal ik ne -men!
 
Pe - tat - ter- zak!
 
Pe - tat - ter - zak!
 
Pe - tat - ter-zak!’

Eene enkele maal, te Assche, wordt de toren herschapen in een ‘troon’ van ‘O.-L.-Vrouw van Barbara’.

Het ‘brouwketel-spelen’ is eene variante van het spel van de koningsdochter. Kinderen heffen omhoog het bovenkleed van een te midden van hen zittend kind; aldus vormt het kind eene soort van ketel. Een buiten den kring staand kind gaat rond al zingend:



illustratie

 
’Wie zit er in den brou-wers-ke - tel!
 
Die kan naai - en, die kan spin-nen,
 
die kan al - le pop -jes win-nen!
 
Haas! daas!
 
Laat maar ee - nen poot los.

Op de woorden: ‘Haas! daas!’, slaat het rondgaande kind op de hand van een kind, dat het kleed los laat. Het spel wordt herhaald tot al de ‘pooten’ (handen) los zijn. Het middelste kind loopt dan achter de andere en wie gepakt wordt, is op hare beurt ‘brouwketel’.

Het ‘muurtje afzagen’, ‘steenen afweren’ of ‘afbreken’, ‘den dienaar zijnen kop afslaan’, zijn de geweldige middelen, die gebruikt worden om de koningsdochter te verlossen. Voor de Duitsche en Fransche aanverwante lezingen, zie Böhme, Deutsches Kinderlied, bl. 457 vlg. en Vieilles chansons pour les petits enfants, Paris, E. Plon, Nourrit et Cie., z.j., bl. 22: ‘La Tour, prends garde’; zie mede Weckerlin, Chansons pop. du pays de France, Paris 1903, II, bl. 236.

[pagina 1499]
[p. 1499]

In de ingemuurde koningsdochter heeft men beurtelings willen zien eene gedurende den winter gevangen en met de aankomende lente verloste godin Holda, en eene herinnering aan ‘ein Märchen von Jungfer Maleen und einer vermauerten Prinzessin’; zie Böhme t.a.p. - G.J. Boekenoogen, Onze rijmen, bl. 20, is de eerste meening toegedaan. A. de Cock is echter van gevoelen, dat men in het hier besproken spel eenvoudig een met geweld gepleegden vrouwenroof heeft te zien; eene schaking met goedkeuring van het meisje en met een huwelijk gevolgd. Hij herinnert aan de van ouds bekende sprookjes (zooals het verhaal van Floris en Blancefleur, zie hiervoren nr. 45, bl. 249: ‘Een stuk van liefde moet ik u verhalen’), waarin een vorst zijne dochter in een burcht of toren opsluit, om haar aan een gehaten minnaar of aan allen omgang met mannen te onttrekken. De schrijver komt tot de slotsom, dat - evenals het spel van ‘Kanonneke’ (zie nr. 400, bl. 1484, hiervoren) - het spel ‘van de koningsdochter’, ook genoemd: ‘van de schoone maagd van Brugge’ of ‘het O.-L.-Vrouwken van Barbara’ of ‘van Babyloren’, deel uitmaakt van de reeks kinderspelen, ronde- en reidansen behoorend tot hetgeen de Duitschers noemen de ‘Brautwerbung’, de bruidwerving.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank