Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het oude Nederlandsche lied. Deel 3 (1907)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het oude Nederlandsche lied. Deel 3
Afbeelding van Het oude Nederlandsche lied. Deel 3Toon afbeelding van titelpagina van Het oude Nederlandsche lied. Deel 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (20.60 MB)

XML (1.76 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het oude Nederlandsche lied. Deel 3

(1907)–Florimond van Duyse–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 2305]
[p. 2305]

585. Verlangen, verlangen doet mijnre herten pine.

A.



illustratie

 
1.
 
Verlangen, verlangen doet mijnre herten pine,
 
tot dat ick come al in die hoochste vruecht;
 
ic en wete gheen beter, gheen beter medecine
 
dan altijt te dencken, te dencken op die duecht.
 
Aylacy, aylacy, aylacy, aymijn,
 
sal ick noch langhe van God ghesceyden sijn?
 
 
 
2.
 
Ic heb een liefken lief vernomen
 
al binnen al inder sielen van mi;
 
sal God sijn werc in ons becomen,
 
so moet nature verwonnen sijn.
 
Aylacy, enz.
[pagina 2306]
[p. 2306]
 
3.
 
Om Ihesum wil ic leven ende sterven,
 
hi is mijn troost in alder stont,
 
ick soude soe gaerne sijn ionste verwerven,
 
ick woude dat hy hadde mijnre herten gront.
 
Aylacy, enz.
 
 
 
4.
 
Mijn herte is soe seer bevanghen
 
hoet tusscen hem ende mi mach staen,
 
sijn liefde houdt mi hier bevanghen
 
met menigen liden onderdaen.
 
Aylacy, enz.
 
 
 
5.
 
Mer ic en willes niet beclaghen:
 
dat liden maect die siel so schoon;
 
een yegelijc moet sijn cruce dragen,
 
het is den slotel vanden throon.
 
Aylacy, enz.
 
 
 
6.
 
Int cruyce wil ic mi verbliden,
 
wanthi die gerne te salven pleech,
 
die sijn cruys met bitter liden
 
al sonder salve ghedragen heeft.
 
Aylacy, enz.
 
 
 
7.
 
Och Iesus salve die is so soete,
 
mer si en mach hem werden niet
 
die anderen troost van buyten soecken,
 
die dragen het cruyce al met verdriet.
 
Aylacy, enz.
 
 
 
8.
 
Och woude hem die mensche van sonden keeren
 
ende bidden God om sijn gracie soet,
 
so souden wi met onsen Heere
 
verbliden in sijn glorie soet.
 
Aylacy, enz.
 
 
 
9.
 
Hi sal ons moeten presenteren
 
als wi voer den rechter staen,
 
ende hi ons sal examineren
 
van al dat wij hebben misdaen.
 
Aylacy, enz.
 
 
 
10.
 
Nu laet ons dit in tijts besluten,
 
die costelike meester weetet al
 
dat int hemelrijcke schuylet,
 
dwelc hi int openbaer condigen sal.
 
Aylacy, enz.
[pagina 2307]
[p. 2307]
 
11.
 
Hi sal ooc wel hebben onthouwen
 
ons druc, ons liden int ghetal,
 
als elc van ons in groter vruechden
 
sijn pelgrimagie offeren sal.
 
Aylacy, enz.

1, 3. t.: medecijn. - 5, 1. t.: wils. - 5, 4. throon = hemel, naar Matth. V, 34. - 7, 1. t.: soet. - 7, 2. Maar zij is niet bestemd voor hen die. - 10, 3. t.: schuylt. - 11, 3. t.: vruecht.

B.

 
1.
 
Verlanghen, verlanghen du doeste mijnre jongher hartje pyne,
 
al om te weten, o vader, die wille dijn;
 
mijn herte is vervremt, vervremt soo veer van dy,
 
mijn rede der consciencie die knaghet dikwijl mij.
 
Ay laes, ay laes, ay lacij, vader mijn,
 
u claerheyt is boven gaende der sonne cristallijn.
 
 
 
2.
 
Begheren, begheren, doet mij mijn cracht verteren,
 
al om, al om te weten, Jhesus, die liefste mijn;
 
sel ic sijn troest, sijn troest niet schier verwerven,
 
van rou soe moet, soe moet ic umer sterven.
 
Ay laes, ay laes, ay lacij, mijn hert dat screit,
 
och vader, wilt mij vertroesten, verdrijft mijns herten leit.
 
 
 
3.
 
Duchten ende vresen, dat doet mijn hert versaghen;
 
och vader, wilt mi verlichten met uwen soeten aenschijn.
 
Och mocht, och mocht ic, o vader, u behaghen,
 
dat waer, dat waer, die wille mijn.
 
Ay laes, ay laes, ay lacij, vader mijn,
 
Cherubin ende Seraphin ghebruken u soete aenschijn.
 
 
 
4.
 
Och vader ontsteect, ontsteect dat herte mijn:
 
ic begheer, o vader, die wille dijn.
 
Die natuer der sinnen die hinderen dicwijl my,
 
die toekeer der creatueren bevlecken die siele mijn.
 
Ay laes, ay laes, ay lacij, vader mijn,
 
een blic van uwen beelde verclaert die siele mijn.
 
 
 
5.
 
Die werelt, die werelt wil ic of gaen;
 
och vader, wilt my helpen, in u cracht wil my om bevaen;
 
och licht der lichten, wilt myn liden doer schinen,
[pagina 2308]
[p. 2308]
 
o heylighe geest, ontsteeckt dat herte mijn.
 
Ay laes, ay laes, ay lacij, vader mijn,
 
mocht ic u altijt loven, dat waer die wille mijn.
 
 
 
6.
 
Die dit liedeken in een, in een heeft ghedicht,
 
een maecht begheert te wesen, te wesen seer ghesticht.
 
Een maghet behoert te wesen ootmoedich ende reyn;
 
och Ihesus, wilt haer helpen, haer crachten sijn so cleyn.
 
Ay laes, ay laes, ay lacij, vader mijn,
 
een voencjen uwer minnen ontstect in dat herte mijn.

1, 1. t.: Voerlanghen, voerlanghen. - 1, 2. t.: om tee. - 1, 4. t.: knaghen; de zin is: de rede mijner consciencie knaagt, enz. - 2, 1. t.: doet mij, mij, enz. - 3, 1. vlg. In het Hs. zijn de regelen van deze strophe in hun rangschikking gestoord. - 3, 6. t.: Cherubin ende Seraphin neemt ghebruken, enz. - Str. 4. Volgens het Hs. worden de laatste twee regelen van deze strophe herhaald. - Str. 5. Volgens het Hs. wordt de regel 5 na regel 6 herhaald. - 5, 4. t.: o heylighe geest o mijn ontsteeckt, enz. - 6, 6. in bijgev. - Na regel 6 leest men de woorden: ‘Voerlanghen du doeste’.

Tekst.

A. Een dev. en̄ pr. boecxken, Antw. 1539, nr. 135, uitg. D.F. Scheurleer, bl. 166 en aant. bl. 343; - B. Dit is een schoon suyverlijck boecxken (geest. goedk. Antw. 1570), Amst. Corn. Claesz., z.j., bl. 55 ro.

Melodie.

Een dev. en̄ pr. boecxken, t.a.p.: ‘Dit is de wise alst beghint’, waardoor wordt aangeduid de zangwijs van het wereldlijk lied: ‘Verlanghen, ghi doet mijnder herte pijn’, waarvan het bovenstaande eene vergeestelijking is; zie hiervoren I, nr. 93, bl. 397.

B. Hs. nr. 1042 van Meerman, na 1525, thans nr. 2631 der K. Brusselsche Bibliotheek, bl. 3 vo, met opschrift: ‘Dijt is verlanghen int gheestelijck, ende beghint aldus, ende is een hemels lyedekijn’. Het lied werd natuurlijk voorgedragen op dezelfde melodie als de voorgaande tekst A. - Het lied: ‘Mijn hartge dat wil ic Gode opgeven’, variante van: ‘Gode wil ic mijn hertien op gheven’ (zie hierna), wordt volgens hetzelfde Hs., bl. 35, gezongen op de wijs: ‘Verlanghen’, enz.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Anoniem Devoot ende profitelyck boecxken, Een


lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank