Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het oude Nederlandsche lied. Deel 3 (1907)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het oude Nederlandsche lied. Deel 3
Afbeelding van Het oude Nederlandsche lied. Deel 3Toon afbeelding van titelpagina van Het oude Nederlandsche lied. Deel 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (20.60 MB)

XML (1.76 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het oude Nederlandsche lied. Deel 3

(1907)–Florimond van Duyse–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 2318]
[p. 2318]

590. Ick minde eens conincx sone.



illustratie

 
1.
 
Ick minde eens conincx sone,
 
heer Iesus is sinen naem;
 
hoort, ghi ionge maechden,
 
vanden enghelen wort hi ghedient.
 
 
 
2.
 
Hi is soe schoon van formen
 
ende oock seer minnelijck;
 
inden hemel noch inder aerde
 
en vintmen niet sijns ghelijck.
 
 
 
3.
 
Die straten sijn vergulden,
 
si blincken ghelijc cristal;
 
die heylige suyver maechden,
 
och sij singen daer boven al.
 
 
 
4.
 
Sij dragen blinckende stolen
 
met peerlen so wel omset,
 
werwaert dat si treden
 
met soeten roke bespret.
 
 
 
5.
 
Sij dragen blinckende stolen
 
ende eenen crans so schoon,
 
sij liden doer den reye
 
al voer des conincx soon,
 
 
 
6.
 
Maria badt haren soon te schincken
 
den maechden nieuwen wijn:
 
‘nu drinct, mijn lieve kinderen,
 
ghi sult hier altoos sijn.’
 
 
 
7.
 
David met sijnder herpen
 
hi maect daer so groot ghescal,
 
dattet steden ende dorpen
 
moghen hooren over al.
 
 
 
8.
 
Hi roert sijn soete snaren
 
als hi te doene plach;
 
och hondert duysent iaren
 
en schinen daer niet eenen dach.
 
 
 
9.
 
Daer sullen wij iubileren
 
met hemelscher melodie,
 
met Christo, onsen Heere,
 
ende die engelsche ierarchie.
 
 
 
10.
 
Daer sullen wij sonder trueren
 
aenscouwen Gods claer aenscijn
 
in eewigen ghedueren,
 
sonder druck oft sonder pijn.
[pagina 2319]
[p. 2319]
 
11.
 
Daer en sal ons niet raken
 
vaders noch moeders druck;
 
al waert dat si inder hellen saten,
 
sij en beletten niet ons gheluc.
 
 
 
12.
 
Salige herten, die God minnen,
 
hebt dit altijt voer oghen,
 
want die werlt verstroyt de sinnen;
 
diese mint, is int leste bedrogen.

4 en 5, 1. stolen = kleederen. - 5, 3. De zin is: zij (de maagden) treden door den rei der engelen. - 9, 1. Eene meer krachtige dan liefdevolle voorstelling van het onverstoorbare der hemelsche zaligheid (Dr. Acquoy).

Tekst.

Een dev. en̄ prof. boecxken, Antw. 1539, nr. 87, uitg. D.F. Scheurleer, bl. 169; - Dr. J.G.R. Acquoy, Het geest. lied in de Nederl. vóór de Hervorming, 1886, bl. 101, die de verwantschap van den tekst doet opmerken met ‘Al dat leeft opter aerden’, in Een dev. en pr. b., nr. 27, bl. 48, en ‘Al datter is op eerden’, in Het hofken der geest. liedekens, Loven 1577, bl. 207, deze laatste tekst gedeeltelijk uitgegeven door W. Moll, Johannes Brugman, Amst. 1854, II, bl. 202; - Dr. Acquoy, Middeleeuwsche geest. liederen en leisen, 1888, nr. 13, bl. 26.

Melodie.

Een dev., t.a.p.; - Dr. Acquoy, Mid. geest. ldr. en leisen, t.a.p. - Dezelfde melodie doet zich voor als ‘Tonsatz’ (bewerking) van Jobst of Jodocus vom Brant in Forster's meerstemmige Frische Teutsche Liedlein, V (1556), nr. 14, en wordt aldus weergegeven door Erk u. Böhme, Deutscher Liederhort, III, nr. 1435, bl. 296:



illustratie

 
Es wollt ein Jä-ger ja - gen,
 
ja - gen vor jo - nem Wald;
 
was be-geg-net ihm auf der Hei - - - - den?
 
Drei Fräu - lein, die wa-ren stolz.

Dit laatste lied gaf aanleiding tot de Duitsche vergeestelijking: ‘Es wollt gut Jäger jagen, / wollt jagen in Himmelsthron’, voorgedragen op dezelfde melodie. Zie E.u.B., t.a.p., nr. 1925, bl. 633, en W. Bäumker, Das kath. deutsche Kirchenlied, I (1886), nr. 18, bl. 260. De Duitsche lezingen zijn jonger en ook wel minder fraai dan de Nederlandsche van 1539.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Anoniem Devoot ende profitelyck boecxken, Een


lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank