Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nazomer (1859)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nazomer
Afbeelding van NazomerToon afbeelding van titelpagina van Nazomer

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.69 MB)

ebook (2.92 MB)

XML (0.27 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nazomer

(1859)–Prudens van Duyse–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 109]
[p. 109]

Ver van het stadsgebruis.

I.

 
Ver van het stadsgebruis,
 
Te midden van 't gebloemte, omtrent des Heeren tempel,
 
Ligt daer het menschenpuin, waer hooger hand haer stempel
 
Op afdrukte, aen de voeten van een kruis.
 
 
 
Zie, met bebloosden wangen,
 
Die lieve kerkhofroos
 
Frisch over 't doodshoofd hangen,
 
Dat ik tot lesse koos.
 
Zij maent ook, nog bepeereld
 
Met droppeltjens, de weereld:
 
‘Staer op mijn troon mij aen!
 
Gij vindt, waer 'k stond te gloren,
 
Weldra alleen den doren:
 
Het schoonst is lichtst vergaen.’
 
 
 
O sterflik overschot van een onsterflik wezen,
 
O schedel van een mensch, mijn oud natuergenoot,
 
Waerom zoude ik u vreezen?
 
Wellicht verheven door zijn geest, zoo goed als groot,
 
Ontfing hij eens van God de gaef, om diep te lezen
 
In de aertsgeheimenis van leven en van dood.
[pagina 110]
[p. 110]
 
En zou dat machtig brein, waer 't misdrijf moest voor bukken,
 
Dat de aerde door zijn woord schiep tot een heiligdom, -
 
Dat, biddend, in het diepst der heemlen zalig klom, -
 
Dat de onschuld troostte, en haer daerheen ook mocht verrukken,
 
Verknaegd zijn door een worm?... Godsloochning, zwijg; verstom!
 
 
 
O heilig hoofd, u is uw lokkenkrans ontzonken;
 
Uw tong, der ziele een tolk, verdween;
 
Maer hooger kroon en schoon wierd u van God geschonken,
 
En dat vergaet niet, dat alleen.
 
Laet vrij de zichtbre weereld liegen;
 
Laet haer, wat gloriester verschiet',
 
Ons blindgeschitterd oog bedriegen,
 
't Onzichtbre alleen bedriegt ons niet.

II.

 
Hoe wonderlik ontsloot en sloot des Heeren vinger
 
Eens dat gezicht!.... Het heeft begoocheld of verkwikt,
 
Gespot met elken dwinger,
 
Of door zijn torenstrael de deugd een poos verschrikt...
 
Doch mooglik lonkten uit dien oogen
 
Lust, en verleiding, en verderf.
 
De scepter week voor hun vermogen,
 
En toch die schitterende logen
 
Zweeg, dood bij 't onverbidlik: ‘Sterf!’
 
 
 
Wie raedt een vroegren stand, als 't graf ons houdt gekluisterd?
 
Uwe aerdsche kroon, de kroon der menscheid, viel. Ontluisterd
 
Is elke peerel, die daerin te prijken stond.
 
Uwe echte of valsche glans en gloed bezweek, verduisterd
 
In d'opgespleten moedergrond.
[pagina 111]
[p. 111]
 
Scheelt hier de laegste slaef van grooten Alexander?
 
Verscheiden was hun lot, maer hunne ziel was éen.
 
Geen enkel brein gelijkt elkander,
 
't Zich zelf bewuste hart is elken mensch gemeen.
 
 
 
Uw aenblik koestert, of doet beven:
 
Verkwikking bij een graf, verschrikking bij een schat.
 
Wat lessen kunt ge, o doodshoofd, geven,
 
Als godlik kommentaer op 't Evangelieblad!
 
 
 
Hoe meenge Magdaleen verstond, bij 't handenvouwen,
 
De stem, u door den dood voor 't harte niet ontroofd,
 
En hief zich uit heur val, gezuiverd door 't berouwen,
 
Dat in een traen Gods bliksem dooft!
 
 
 
Gij, dien nog 's Heeren hand bewaerde,
 
Tot ge ook in stof vergaet, in naemloos stof, in niet,
 
Gij zijt de meester, ja, wien of ge ook siddring baerde,
 
Die hooger weereld mij verklaerde,
 
Als ik, van op een graf, den hemel tegenschiet'.

III.

 
Maer hoor 't weêrgalmend brons op gindschen toren spreken!
 
Wij tellen de uren slechts nadat zij ons ontweken, -
 
Ontweken voor altijd.
 
Hoe plechtig is die toon, gelijk uit hooger wooning
 
Gedaeld!.... Een uer voorbij, een stap weêr tot den koning
 
Der eeuwen nader. Mensch, grijp moed: kort is de strijd,
 
En eeuwig de belooning.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken