Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nazomer (1859)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nazomer
Afbeelding van NazomerToon afbeelding van titelpagina van Nazomer

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.69 MB)

ebook (2.92 MB)

XML (0.27 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nazomer

(1859)–Prudens van Duyse–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 156]
[p. 156]

Geloofsbelydenis.

I.

 
‘Waer blinkt ge, o zielenzon, o waerheid,
 
Weêrschemering van Gods gelaet?
 
Wanneer volgt eenmael op die naerheid
 
Der twijfelnacht uw dageraed?
 
Zal ik, ten minste, u zien verschijnen,
 
Als star, waer neevlen voor verdwijnen?
 
Blinkt ge eenmael op mijn jammerbaen,
 
Als 't wonderlicht, dat de Oosterwijzen
 
Met dankbren oogen zagen rijzen,
 
Om Bethlehemme toe te gaen?
 
 
 
Of bergt ge u steeds in stelselwolken,
 
Tot de ure slaet, wier majesteit
 
Mij in het ende iets zal vertolken
 
Van 's Heeren ondoorgrondlikheid?
 
Zal dan eerst, dàn me uw zon bestralen,
 
Als 't aerderijk voor mij zal dalen
 
En zinken in een doodsche nacht?
 
Straelt gij, tot zalving mijner wonde,
 
Eerst dan op mijn verrukte sponde,
 
Als de ijzren slaep mij 't oog verkracht?’
[pagina 157]
[p. 157]

II.

 
Niet verder, mensch!... Gij zult niet dolen,
 
Als de afgetobde pellegrim:
 
Gods liefde houdt zich nooit verscholen,
 
Al waek' geen star ook aen de kim.
 
Vóor hij u 't oog nog had ontsloten,
 
Had hij den strael reeds uitgeschoten,
 
Die eens uw ziel met licht vervult,
 
Ten dageraed en dag ontloken,
 
Wat logen u will' tegenspooken,
 
Met valschen flikkerglans omhuld.
 
 
 
Hij zou geen God zijn, geen algoede,
 
Geen vaderlike menschenvrind,
 
Zoo niet zijn hand dien mensch behoedde
 
Voor twijfelangst, die hem bemint.
 
Schoon onmacht de Almacht niet omvadem',
 
Uw borst, bezield met zijnen adem,
 
Gevoelt, hoe groot en goed hij is;
 
En, voor zijn scepter diepgebogen,
 
Kent ge in uw niet zelv' uw vermogen,
 
O mensch, des Eeuwgen beeldtenis!
 
 
 
Wat zijt ge? Een drop, op 't blad aen 't blinken;
 
Maer 't opperlicht doorglanst dien drop.
 
Geen kennis doe uw nacht verzinken,
 
Het kind lost u elk raedsel op.
 
Het bidt, de handekens te samen:
 
‘God! onze vader!’ en uw: ‘Amen!’
[pagina 158]
[p. 158]
 
Bekroont de bede van het kind.
 
Stort gij voor hem op uwe kniën,
 
Wat zijt ge? Een riet vol melodiën,
 
Dat hymnen ook in 't onweêr vindt.

III.

 
Weg met den stelselen der wijzen,
 
Als stof verstuivend in d'orkaen!
 
't Geloof, dat mij, als mensch, doet rijzen
 
Tot God, is uit hem zelv' ontstaen.
 
't Verlevendigt me een rein herdenken,
 
Door leed, noch tijd, noch graf te krenken;
 
't Biedt mij den schat die niet vergaet,
 
Aen mot, noch worme buit gegeven,
 
En baert me een zweem van 't hooger leven,
 
Bij zijner schoonheid dageraed.
 
 
 
Al wat geen menschenhulde bedelt,
 
Als inspraek van een vrij gemoed, -
 
Al wat een Irus zelv' veredelt,
 
Belijde ik luid, als waer en goed;
 
Maer wat ons zelfgepeins vernedert,
 
De zucht voor 't reine en groote ontvedert,
 
Ons wroeten doet in draf en slijk,
 
En vóor 't altaer den haet wil zaeien,
 
Waer liefde 't wierookvat moet zwaeien,
 
Dàt koomt niet van des Heeren rijk.
 
 
 
Onwaerdig uwer voorgeslachten,
 
Zult gij, wie voor den Baäl kniel',
 
Uw korten adem hooger achten
 
Dan uwe onsterfelike ziel?
[pagina 159]
[p. 159]
 
Zult gij God zelv' in haer miskennen, -
 
Uw goddelike waerde schennen,
 
Voor wat een ijdle weereld roemt?
 
Neen, dat veeleer ons 't bloed verstokke
 
In de aedren, dan ons 't denkbeeld schokke:
 
Ik heb me op aerde reeds gedoemd.

IV.

 
Geen nacht kan mijn geloof verzwelgen,
 
Geen storm ontankeren mijn hoop,
 
Geen dood mijn liefdevlam verdelgen,
 
Schoon hij mijn leemen hutte sloop';
 
Geen kluister kan mijn vaert beteugelen:
 
De erkentnis leent me vrije vleugelen,
 
En 'k stijg tot God, als Godes kind,
 
Aen stof en sterflikheid ontrezen:
 
De liefde moet onsterflik wezen,
 
Als zij den Eeuwige bemint.
 
 
 
O Vader in de vreugd en smarte,
 
Ik vond u niet met mijn verstand;
 
Ik vond u enkel met een harte,
 
Dat allen twijfel stout verbant.
 
Ja, in uw schoonheid, Ongeboren,
 
In uw bermhartigheid verloren,
 
Versmelt ik in gebed en lof,
 
En stappe, los van menschenketen,
 
Met uwer wet in mijn geweten,
 
En boven 't hoofd uw starrenhof.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken