en kerkleertwist, op de planken gevoerd, in het midden, en wie voor Rome niet genegen was, was tegen Spanje; terwijl wie voor Rome niet streed, als vijand van Philips II door Alva werd aangezien.
Op al het voorgaande nu steunende, komen wij tot de slotsom, dat, als bewerkers van een zedelijk kunstelement dat zij op hunne kunstwijze verstonden, de poëtische en wettelijke rederijkers den nederlandschen godsdienstige, ook deels in zijne vrijzinnige strekking, hebben weêrgegeven. In dien zin heeft de factors-literatuur vooral hare historische waarde. De inspraak van 't goede bestond; de uitdrukking van 't schoone ontbrak te dikwijls.
Wat op den eersten oogslag ons voor die vrome kunstliefhebbers gunstig inneemt, en bij het dieper onderzoek hunner poogingen en lotgevallen, verwondert, ja verbaast, is het inderdaad groote schouwspel dat zij aan de wereld der volksbeschaving gegeven hebben, en dat in de geschiedenis der zich door hen ontwikkelde natie eenig is: het schouwspel namelijk van burgergenootschappen, eerst uit godsdienstig gevoel als broederschappen tot stand gekomen, dan uit bijkomende liefde voor eene wetenschap, onder den naam van kunst van rhetorijke half verbloemd, tot verstandelijke corporatien ingericht; vervolgens van de hoogste steden tot mindere steden, ja tot de kleinste dorpen, vooral in België, eene enkele verstandsketen uitmakend. Deze allen, kleinen en grooten, zien wij eeuwen lang, boven al andere genietingen, boven alle andere macht, het woord stellen, en heden nog, wanneer bij de Walen, even als bij de Franschen, alle dergelijke volksinstellingen al lang wortelings uitgeroeid zijn, bij de Nederlanders gezegend voortbloeien, in Vlaanderen als tooneel- en lettermaatschappijen, en in Holland als reciteerkamers, en dus ijverig ter bewaring der nederlandsche kunstzelfstandigheid voortwerken.
Wij meenen dus nog heden, met algemeene toepassing op Nederland, nagenoeg de woorden te mogen herhalen, door den vernuftigen Cornelissen in 1812 bij de herstelling der gentsche Fonteinisten uitgesproken: ‘De toutes les institutions, dont s'honore l'ancienne Flandre, les sociétés qui recĚŁurent le nom de