Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verhandeling over den drievoudigen invloed der rederijkkameren, voorafgegaan door een overzicht harer geschiedenis (1861)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verhandeling over den drievoudigen invloed der rederijkkameren, voorafgegaan door een overzicht harer geschiedenis
Afbeelding van Verhandeling over den drievoudigen invloed der rederijkkameren, voorafgegaan door een overzicht harer geschiedenisToon afbeelding van titelpagina van Verhandeling over den drievoudigen invloed der rederijkkameren, voorafgegaan door een overzicht harer geschiedenis

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.94 MB)

ebook (2.88 MB)

XML (0.37 MB)

tekstbestand






Genre

proza
sec - letterkunde

Subgenre

traktaat


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verhandeling over den drievoudigen invloed der rederijkkameren, voorafgegaan door een overzicht harer geschiedenis

(1861)–Prudens van Duyse–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige
[pagina 171]
[p. 171]

Slotrede.

Wij zijn ten einde onzer ingewikkelde taak gekomen. Werpen wij thands een overzienden blik op de vier eeuwen, gedurende welke wij beknoptelijk de lotgevallen, en meer opzettelijk de oefeningen en strekking der rederijkers hebben nagegaan: spreken wij over den driedubbelen invloed derzelve, hoofdonderwerp dezer verhandeling.

Kunstinvloed. Deze was dubbel: ten opzichte van den goeden smaak was hij eeuwen lang nadeelig. De nieuwe gezellen ontleenden alles uit den vreemde: die slaafsche navolging deed hen, als vroeger de wegkwijnende school van Alexandrië, met den kunstvorm dweepen, en verbasterde hun gevoel voor 't oneindig ware, dat vader Maerlant bezield had. De rhetorisijnen zonken zoo diep, dat zij ter pijniging des verstands zich in 't nevelige kunstspoor der allegorische wezens sleepten. Men sloofde zich dus niet alleen op den dooden vorm af; men martelde zich het brein of spitsvondigheden; men zocht daarin met vele moeite wat men aan der hand zelve had, wat men in de poëzy, in de uiting van het zuivere zielsgevoel en de daarmede overeenstemmende verbeelding kon vinden. Het faalde aan de zijde des kunstinvloeds van de kameristen.

Van eenen anderen kant was deze gelukkig: zij koesterden, uit volkselementen samengesteld, eene wonderlijke zucht tot voortgang des volks: even als bij Maerlant, steunde die zucht op de wetenschap; even als hij, gebruikten zij daartoe het rechte werktuig, de moedertaal. Zij toch onderhielden in de harten der Nederlanderen de liefde voor de taal, en de er mede verzusterde vaderlandsliefde. Dit dubbel godsdienstig gevoel, aan hunne wieg

[pagina 172]
[p. 172]

reeds eigen, heeft hun in vlaamsch België die oud germaansche standvastigheid en moed bijgesteld die, vroeg of laat, de hinderpalen verwint, omdat zij op een altijd stellig zelfloon rekent. Dit dubbel godsdienstig gevoel was hun tot standert, zoo wel onder 't burgondische als onder 't spaansche hof, als onder de sanculotten der fransche overspoeling, als onder de gegaloneerde prefecten des keizerrijks, welke laatsten zulke heelbloedsche Vlamingen op zijn best voor onbeschaafbare menschen aanzagen.

In het onverfranschbare Holland was die worsteling voor de behoudenis der taalarke onder de fransche overheersching min geducht. De kamers ontstonden er later en vergingen er in de zeventiende eeuw, in de achttiende door rijmcollegien vervangen; deze werden, op hunne beurt, door geletterde genootschappen opgevolgd, die in onze dagen naast de vlaamsche kamers opdaagden, en deels in 1830 verdwenen.

Ziedaar de nadeelige zijde van dien kunstinvloed. Gaan wij over tot deszelfs gunstiger zijde.

De rederijkkunst, na omtrent eene eeuw omtastingen en deels gegronde miskenning van wege de getabberde geleerden, begon nauwelijks wat goeds te voorspellen, toen Alva den kameristen 't pas afsneed. De Moloch sloeg weinig acht op hunne autos sacramentales, en handelde algemeen met de kameren gelijk zijn krijgsvolk met de al of niet vijandlijke, al of niet overwonnen steden handelde: anders ware het dien steeds ijverigen taalgenooten vergund geweest eerlang de vaderlandsche letterkunde na de klassieke letterkunde te doen optreden. Huydekoper getuigt dat zij der tale tot eere zouden gestrekt hebben. Aldus werden in dien kerk-en staatsorkaan vele stam- en kunstgenooten uiteen gesmeten. De kamergezinden Stevin, Willem van den Nieuwelandt en verscheidene andere dichters ontweken, de eene wat vroeger, de andere wat later, de spaansche Nederlanden; Holland daarentegen bekwam niet alleen eenen geschiedschrijver in Hooft, maar eenen dichter in Vondel, die anders aan de Vlamingen zou toebehoord hebben, maar die lang voor hen verloren was, zoo als nagenoeg gantsch de hollandsche wedergeborene letterkunde: want de spaansche Argus zag in iederen hollandschen boek eenen

[pagina 173]
[p. 173]

doodsvijand. Zijn politiek leide ook in België de drukpers aan banden, en dit was doeltreffender gehandeld dan ook de goede hollandsche boeken, gelijk vroeger de menschen, in België te verbranden. Goede boeken zijn fenixen.

De kunstinvloed op het tooneel is veelbeduidend. De rederijkers zetten het christelijk tooneel der vorige eeuwen in de middeleeuwen en ja tot in onze tijden voort: aan de spelen van sinne, reeds in Hrosvikus eeuw bestaande, gaven zij alle mogelijke uitbreiding, ook met vermengeling van levende persoonen. Vóór Alva mocht Belgie ten minste op den Homulus roem dragen; na hem vindt men niets meer dan enkele vinnige refereinen en eenige spotliedekens die verdienen bewaard te blijven, doch dikwijls meer om hunne historische dan om hunne esthetieke waarde.

Hollands pooging om een deftig tooneel te stichten werd door den rederijker-dichter Van Hoogendorp bijgestaan, terwijl Abraham de Coninc, uit Braband naar Amsterdam geweken, aan dit tooneel een romantieke, d.i. niet stijf klassieke tint wilde bijzetten. Bredero was van dezelfde gedachte, toen hij berijmde dramata en realistische comedien schreef. Deze vernuftige man was, voor alles, een in opvatting en beschouwing oorspronkelijke kluchtschrijver: hij was in de tooneel-tafereelen die hij naar lageren stand weêrgaf, kunstig photographist, mag ik 't zeggen, maar oog even onzedig als de dichters der oudste sotternien en kluiten. Ogier komt achter hem, maar verre achter hem.

Maar wij mogen ook de proza niet vergeten. Vooral met Spieghel en Coornhert ging de taalinvloed der kamers te dien opzichte van de oud-amsterdamsche kamer uit: het waren kundige en keurige stijlisten.

Zedelijke invloed. Deze verschilt veel volgens tijd en plaats. In Holland was de vrijheidszin daaraan niet bestendig gunstig: koortsig geworden, sloeg hij zelfs tot allerlei baldadigheden over, die aan geestelijke en wereldlijke overheid veel spels opleverden.

In België, het dogmatische vraagpunt ter zijde gesteld, was, over het algemeen, die invloed wezenlijk. Gelukkig waren verscheidene kunstgezellen, waaronder de Audenaerdsche Pax vobianen en de antwerpsche Violieren, stellig gedurende het tijdstip

[pagina 174]
[p. 174]

der nederlandsche onlusten, de uitdrukking der kerk-getrouwe geloovigen; maar Alva wist van geen onderscheid: vlaamsche psalmgezangen en vlaamsche tooneelen of refereynen waren hem even hatelijk, en al wat rederijkende was kwam den Spaanjaard schuldig, ten minste sterk verdacht voor.

Men beoordeele dien zedelijken invloed dus niet meer naar Alvaas sententiën, dan naar sommige onreine kluchten, dan naar sommige losbandige refereinen. Men geve acht op hunnen godsdienstigen oorsprong en godsdienstige voortleving door alle tijden heen; op den bijbelschen vromen zin en toon die, algemeen, in de oude spelen van sinne heerscht, en die door het tooneel, dat krachtigste aller lettermiddelen, verspreid werd. Belemmerd door gekunstelde vormen, spreekt niet te min uit die wel talrijke maar niet vruchtbare factors-literatuur diep en innig de aloude godvruchtige ziel, als de vrolijke geest en het vrijheidminnende gemoed der Nederlanderen. Met een woord, zij geeft het geestelijke kunstleven der vaderen volmaakt weder.

Men heeft de groote prijskampen der rederijkers bij de olympische spelen vergeleken; doch buiten den toevloed uit verscheidene steden, die daarbij plaats greep, hadden de landjuweelen daar weinig mede gemeens. Men stroomde daar ook uit steden en dorpen henen: de verbroedering daaruit ontstaan, zoo wel tusschen de steden als tusschen de Walen en Vlamingen, wordt des te belangrijker, als men inziet dat dit gebeurde toen er van stad tot stad al te dikwijls twist en tweedracht bestonden.

Politieke invloed. De kameristen ontbraken evenmin aan de kerkprocessiën als aan de inhuldigingen van 's lands vorsten: doch dit was de bloote politiek des vermaaks; met de zestiende eeuw gaan zij tot de politiek der theologie over. Van de Kerk uitgegaan, als rederijkers tot zeker punt met den Bijbel bekend, geloofden zij zich te eener tijde poëten en propheten, misschien wel staatkundigen. Luther had zich tegen de Kerk met den Bijbel gewapend; de oud katholieke confreriebroeders begonnen dien, al of niet daartoe wetenschappelijk voorbereid, voortaan meer te lezen, dan er episoden uit te vertoonen: enkele factors droegen begrippen voor die tegen Rome waren, anderen lieten de geloofs-

[pagina 175]
[p. 175]

en kerkleertwist, op de planken gevoerd, in het midden, en wie voor Rome niet genegen was, was tegen Spanje; terwijl wie voor Rome niet streed, als vijand van Philips II door Alva werd aangezien.

Op al het voorgaande nu steunende, komen wij tot de slotsom, dat, als bewerkers van een zedelijk kunstelement dat zij op hunne kunstwijze verstonden, de poëtische en wettelijke rederijkers den nederlandschen godsdienstige, ook deels in zijne vrijzinnige strekking, hebben weêrgegeven. In dien zin heeft de factors-literatuur vooral hare historische waarde. De inspraak van 't goede bestond; de uitdrukking van 't schoone ontbrak te dikwijls.

Wat op den eersten oogslag ons voor die vrome kunstliefhebbers gunstig inneemt, en bij het dieper onderzoek hunner poogingen en lotgevallen, verwondert, ja verbaast, is het inderdaad groote schouwspel dat zij aan de wereld der volksbeschaving gegeven hebben, en dat in de geschiedenis der zich door hen ontwikkelde natie eenig is: het schouwspel namelijk van burgergenootschappen, eerst uit godsdienstig gevoel als broederschappen tot stand gekomen, dan uit bijkomende liefde voor eene wetenschap, onder den naam van kunst van rhetorijke half verbloemd, tot verstandelijke corporatien ingericht; vervolgens van de hoogste steden tot mindere steden, ja tot de kleinste dorpen, vooral in België, eene enkele verstandsketen uitmakend. Deze allen, kleinen en grooten, zien wij eeuwen lang, boven al andere genietingen, boven alle andere macht, het woord stellen, en heden nog, wanneer bij de Walen, even als bij de Franschen, alle dergelijke volksinstellingen al lang wortelings uitgeroeid zijn, bij de Nederlanders gezegend voortbloeien, in Vlaanderen als tooneel- en lettermaatschappijen, en in Holland als reciteerkamers, en dus ijverig ter bewaring der nederlandsche kunstzelfstandigheid voortwerken.

Wij meenen dus nog heden, met algemeene toepassing op Nederland, nagenoeg de woorden te mogen herhalen, door den vernuftigen Cornelissen in 1812 bij de herstelling der gentsche Fonteinisten uitgesproken: ‘De toutes les institutions, dont s'honore l'ancienne Flandre, les sociétés qui recĚŁurent le nom de

[pagina 176]
[p. 176]

chambres de rhétorique furent les plus utiles et les plus célèbres. Créées dans ces siècles reculés qui touchent de si près au moyen-âge de l'histoire moderne, elles contribuèrent, de toute leur influence, à préparer la renaissance des arts, à avancer les progrès de la raison et de l'esprit humain, à une époque où la rouille de la barbarie couvrait une partie de l'Europe:’ dat is nagenoeg ‘onder al de instellingen waar 't oude Vlaanderen roem op draagt, waren de genootschappen, bestempeld met den naam van rederijkkamers, de nuttigste. Zij kwamen tot stand en ontwikkelden zich in die tijden die aan de middeleeuwen raken: en oefenden eenen merkwaardigen invloed om de wedergeboorte der kunsten voor te bereiden en den voortgang der menschenrede en des menschengeestes door te zetten, terwijl de barbaarscheid nog een deel van Europa met nevelen overdekte.’ Met één woord, de rederijkkamers waren de heiligdommen des voortgangs, die de Voorzienigheid sedert de ontdekking der drukkunst in de Nederlanden heeft bevorderd.

 

EINDE.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken