Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De broeders (1894)

Informatie terzijde

Titelpagina van De broeders
Afbeelding van De broedersToon afbeelding van titelpagina van De broeders

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.63 MB)

ebook (2.98 MB)

XML (0.22 MB)

tekstbestand






Genre

drama

Subgenre

tragedie/treurspel
toneeltekst (modern)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De broeders

(1894)–Frederik van Eeden–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 170]
[p. 170]

11e Acte.

 
Een kerkercel. Eudoxia alleen.
 
Eudoxia.
 
- ‘Het is een zwaar ding, maar ik draag het niet
 
als 't wel behoorde. Zijn er niet heel veel
 
zwakker dan ik, en van maar klein verstand
 
die tot zich nemen, zielstevreden, 't leed
 
de haat, het onrecht, de vereenzaming,
 
zooals een schaap het gras graast, hier en daar
 
nog 'n extra blaadje⁀of twijgje langs den weg,
 
niet kwaad, niet raadloos, maar bedrijvig stil
[pagina 171]
[p. 171]
 
omdat het leed is voedsel voor hun ziel?
 
Ik weet dat óók wel. En ik voel ook nooit
 
lust tot oproerig schelde' en lamenteeren,
 
maar wel die bitt'rë en krankzinn'ge dorst
 
nog méér, nog al maar méér leed te verzwelgen. -
 
 
 
Ik zou 't ze willen wijzen: hier en hier
 
sloeg je nog niet, zóo doet het nóg meer pijn. -
 
 
 
Dom van ze. Alsof pijnen kunnen halen
 
wat ik niet wil vertellen, uit mijn mond.
 
Wie haalt nu splinters met een hamer uit?
 
 
 
't Gaat alles dieper, vaster. Tot ik zweef
 
in een heet-witte nevelsfeer van pijn,
 
licht en tevreden, vroolijk dat ik val
 
in al maar ziedender gebied van pijn,
 
vallend, vallend, als in een grooten regen
 
roosbloemen van geschulpt wit-gloeiend staal
 
en langgerekte snoeren flikk'rend vuur.
 
Dan schroeit mijn ziel dicht en geniet verwoed. -
 
 
 
Maar dat is leelijk, leelijk, - slecht en ziek. -
[pagina 172]
[p. 172]
 
Pijn moet als pijn gevoeld zijn. Niet als lust. -
 
En dat verlangen trekt vast naar de hel
 
waar 't óók zoo gloeit. Want 't is als dronkenschap. -
 
 
 
Kijk me die handen. 't Is wat moois. Dat blijven
 
onbruikb're dingen Worden nooit meer goed. -
 
 
 
Ik heb zooveel gedienstige gedachten
 
dat de benarde rechte daad verdrinkt
 
door overmaat van redders.
 
't Is niet goed
 
te haten en te kermen. Maar geduld
 
tergt een kwaad mensch nog meer. Om zijnent wil
 
mag ik hem toch niet tergen tot méér kwaad?
 
Moet ik mij dan gaan weren en hem schelden? -
 
 
 
De rechte weg heet duid'lijk en eenvoudig,
 
maar als men denkt is hij zoo simpel niet. -
 
 
 
Dit 's niet voorzien, Heer God, dit 's niet voorzien!
 
Volgdeillustratiek Uw Wet, en dacht niet, regelrecht
 
ging 'k naar de hel. Gij leert te dragen 't kruis
 
lijdsaam en stil, de dulders hebt Gij lief,
 
Gij prijst ook wie voor and'ren 't leven laat.
[pagina 173]
[p. 173]
 
Maar als ik draag het kruis lijdsaam en stil
 
voel ik verzading van een slechte lust,
 
een booze, zinnelijke dorst naar pijn,
 
die groeit en zwelgt in smarten en verderf.
 
En als ik zoo stil duld, en nimmer klaag,
 
weet 'k hem tot machtelooze drift te prikk'len
 
en 'k voel iets streelends, iets fluweelig wreeds,
 
zachtzinnig, maar toch harder dan zijn hardheid.
 
Mijn medelijdend kijken grieft veel meer
 
den trotschen dan zijn foltertangen mij.
 
En mij te dooden, opdat 'k Iwan niet
 
verrade⁀in slaap of in krankzinnigheid,
 
dat lijkt mij nu zóó zoet - wonne zóó groot,
 
dat ik des Satans tooverij daar vrees.
 
Die steeds zoo lokt. Want 't is als dronkenschap.
 
 
 
Moet ik dan, of 'k al liever 't goede deed,
 
doen wat ik kwaad weet, wijl dit God zoo zegt
 
en er geen uitweg is?
 
Jezus, mijn Heer!
 
verklaar mij dit toch, wat zoo leelijk schijnt
 
in wat ik streng'lijk naar uw voorbeeld doe.
 
Gij ziet toch wel, ik meen het goed, en mijd
 
volstrekt geen moeite⁀of leed, U te behagen.
[pagina 174]
[p. 174]
 
Hoe lijkt dan wat voor zóó vroom geldt, mij slecht?
 
Het sterven voor een ander, het verlust'gen
 
in lijfsgemartel, in der pijnen weelde?
 
Hoe lijkt mij deernis met den hater wreed?
 
 
 
Is het mijn zwakheid, is mijn ziel soms ziek-
 
geworden, daar zij te veel onderstond?
 
Is het mijn oneenvoudig samenstel?
 
 
 
Dan wil ik 't wel verheelen voor de menschen,
 
zooals 't bij zwakte⁀en zieklijkheid betaamt,
 
maar 'k dacht, den Allerhoogsten mag een mensch
 
zijn zonden en zijn wonden wel vertoonen
 
en om zijn zwakheid zich beklagen, wat
 
anders niet voegt, uit schaamte⁀en waardigheid.
 
Satan.
 
Gij zijt een slim kind, en hebt met verstand
 
het kwaad der hoogste chariteit ontdekt.
 
Erken, hoe haat en liefde staan gelijk
 
hatend elkaar, elk met een eigen recht,
 
d'een wreeder niet dan d'ander, noch infamer.
 
Maar wacht gij van den God der Liefde heil?
[pagina 175]
[p. 175]
 
Uw kwaal is ook de Zijne. Goede wil
 
brengt geen genezing waar de kracht ontbreekt.
 
Eudoxia.
 
Wiens stem is dat? Heer Jezus, ik riep U.
 
Jezus.
 
Heb moed, mijn kind, ik heb u wel gehoord.
 
Ik zie uw goeden wil wel. Niet ontgaat
 
mij van uw blanke ziel de matte vlucht.
 
Heb moed, nog streeft zij recht, schoon vlak langs randen
 
van 't eeuwige verderf scherp'lijk gejaagd.
 
Eudoxia.
 
Heer, maar ik zie geen dóórtocht! Wat is goed?
 
Satan.
 
Plaag toch den armen God niet. Als hij kon
 
zou hij wel helpen. Zijt gij niet zijn kind?
 
Gij doet als 't stervend kind dat moeder vraagt:
[pagina 176]
[p. 176]
 
‘Moeder, maak mij toch beter, moet ik nog
 
langer zoo ziek zijn? was ik niet gehoorzaam?
 
wat moet ik dàn doen? 'k werd zoo graag gezond.’
 
Zoo wreed zijn al uw vragen voor uw God.
 
Er is geen dóórtocht. Streeft gij nóg zoo recht,
 
gij stuit op kwaad. Waar kracht faalt, volgt verderf.
 
Wees zeker dat nog scherper jagen kan
 
't noodlot dat nooit consideratie kende.
 
Eudoxia.
 
Ik riep om U, - Heer Jezus!
 
Jezus.
 
Schoon 't lot de gangen, ja! de daden dwingt
 
de vonk der kennis dwingt het niet. Gij kent! -
 
Aan hand en voet door band des lots verlamd
 
redt u de blik, getrouw naar mij gericht.’ -
 
Dan is lang de geplaagde stil, en wacht
 
zooals bij komend onweer, op den akker
 
de boekweit wacht, diep-ernstig, en vol hoop.
[pagina 177]
[p. 177]
 
Uren vergaan.
 
Een kerkerwachter komt.
 
Ontsluit de zware deur. Brengt brood en kruik.
 
Eudoxia.
 
- ‘Dank Dmitri. Zal 'k den Tsar nog zien vandaag?
 
De kerkerwachter (Iwan).
 
Men noemt mij Iwan. En gij ziet den Tsar.
 
Eudoxia.
 
Weg! Weg! Blijf van mij weg! Wat kom je hier?
 
Iwan.
 
Wees niet bang, ik ben veilig en breng redding.
 
Eudoxia.
 
Ik wil niet redding. Laat m' alleen -, ga weg!
[pagina 178]
[p. 178]
 
Iwan.
 
Hij foltert je, dat je mij zult verraden.
 
Ik weet. Ik heb hier vrienden. Spreek en 'k maak
 
de poorten open, brand dit moordhuis neer,
 
binnen het uur, eer nog de moorder komt.
 
Eudoxia.
 
Ik wil niet, Iwan, 'k heb het hier heel goed.
 
'k Word niet gepijnigd. En ik zweer bij 't kruis
 
dat ik je nimmer zal verraden. Ga!
 
maar gauw dan! gauw dan! keer nooit, als je niet
 
mij kwaad wilt maken en je haten doen.
 
Iwan.
 
't Lijkt mooi! maar 't is toch dolheid, slaafsch en slecht.
 
Vrouwen doen alles zonder rede⁀of maat.
 
Roekloos verliefd op edelaardig doen
 
offren zij zich door dik en dun, als werd
 
de schoonheid van elk offer niet gemeten
 
naar 't waardig doel. In blinde hartstocht tooien
 
ze domheid met versierselen van deugd.
[pagina 179]
[p. 179]
 
Eudoxia.
 
Zoo spreken mannen altijd als 't gevalt
 
dat 't offer hen niet, maar een ander geldt.
 
Iwan.
 
Is het dien ander dienstig dat j'm brengt
 
tot aldoor dieper diepten van gemeenheid?
 
Is dit een reed'lijk, offerwaardig doel?
 
Eudoxia.
 
Verdacht is rede, die voor zelfzucht pleit.
 
Iwan.
 
O arme wijsheid, die een zieke deugd
 
maar achterna moet hinken. Die niet mag
 
zeggen wat zij toch weet, daar d'enge ziel
 
van alle leering dit alleen onthield:
 
dat niemand voor zich zelven zorgen mag.
 
Eudoxia.
 
Ga, man, en doe niets onnut. Ieder bindt
[pagina 180]
[p. 180]
 
zijn zielebloem vast aan een eigen staaf.
 
Brak die zoo viel ik en verwelkte gansch.
 
Want die kan niet vervangen. 't Rudiment
 
van trouw weerhoudt më. In mijn deugdbegrip
 
is 't een sluitsteen. Met dien viel zóó volkomen
 
't gebouw ineen, dat ik toch van dat puin
 
geen nieuw structuur mijns levens maken kon.
 
Iwan.
 
Trouw aan een duivel is een vreemd soort deugd.
 
Eudoxia.
 
Hij is geen ander dan wien 'k mij verbond.
 
Wat doet het tot zijn grootheid dat hij mij
 
telt bij de velen die zijn wil weerstaan?
 
Mijn deugd is immers noodzaak, geen beleid.
 
Iwan.
 
Goed dan, ik ga. Maar weet: ik blijf cipier.
 
Ik zal hem openen die deur, maar waken
 
dat hij zijn zonden niet vermeert. Eén kreet
 
van smart door u, brengt vast zijn dood. Vaarwel!’ -
[pagina 181]
[p. 181]
 
Omzichtig gaat hij. En zij spreekt, alleen:
 
Eudoxia.
 
- ‘O God! - nu wordt het waanzin, - nu wor 'k gek!
 
er zat een beest te lachen in mijn hoofd
 
om 't brave mensch dat sprak van deugd. Wat deugd!
 
Allemaal leugens! - 'k was alleen maar bang
 
gesleurd te worden uit mijn lieve⁀ellende,
 
weer verder van mijn heerlijk donk're dood.
 
Met nagels en met tanden hiel 'k mij vast
 
in mijn zwart hol van weedom. O God, God,
 
en 'k zei het toch zoo zuiver en beslist
 
als stond mijn vroeger, simpel leven nog
 
van twijfel niet doorgraven. Vast geloofd
 
heb ik mij-zelf toen 'k sprak. Maar aldoor 't beest
 
om mijzelf hooren lachen in mijn hoofd. -
 
 
 
Dus ik kan liegende waarachtig zijn,
 
mij zelf gelooven, wetend dat ik lieg. -
 
 
 
O lieve Jezus, is dit nu te ontwarren?
 
Ben 'k nu dan gek? - Is nu 't getob ten end?
 
Een gek mag alles denken wat hij wil. -
[pagina 182]
[p. 182]
 
Nog niet? nog niet dan? - Jezus, voor het laatst
 
richt ik naar u mijn blik en strek mijn handen.
 
Wie gek is wil niet eten, en ik gruw
 
dan ook al van dat brood, dat spert den weg
 
naar dood, en bindt aan 't vreeselijke leven.
 
 
 
En kijk, nu zal 'k toch eten, want niet gek
 
ben 'k nog, en 'k weet dat Jezus is het brood.
 
Hier dan, bittere, bittere, verfoeide
 
spijs, kluister aan dit zwaar, stofflijk bestaan,
 
strenge belemmeraar van 't zoet heenstreven
 
naar rust, naar niet-zijn, naar nacht van verderf.
 
Van stank en rotheid walgde⁀ik nooit zoozéér
 
als van dit hard, leven-behoudend brood.
 
Toch weet ik dat gij 't brood zijt, Heer! - Ach, Heer!
 
is dit niet trouw, nu 'k u proef en verteer
 
in uw afgrijsselijke bitterheid?’ -
 
En als zij breekt de bruine, grove stukken
 
breekt ook de strakheid van haar heete leed.
 
Zij snikt, en eet, en eet, en snikt nog meer.
 
 
 
Dan volgt er rust. Gesloten worden dillustratieoogen
[pagina 183]
[p. 183]
 
de lippen preev'len zonder klank, in slaap.
 
't Hoofd aan den muur. Stil. Ja, zij schrikt niet op
 
van 't deurgeknars. Tot Peter voor haar staat.
 
Peter.
 
- ‘Slaap je, mijn liefje? Zeg mij eens g'n-dag.’ -
 
 
 
Niet roert aan haar. Maar enkel d' oogeleden
 
heffen zich stil van voor haar zachten blik.
 
Rustig beziet z'm, helder, zonder vraag.
 
Peter.
 
- ‘Geen woord? - Wat jammer dat zoo'n beeldig mooi,
 
fijn kind zoo koppig en ondeugend is.
 
Kom, liefje, kom. Laat mij vandaag het scherp
 
gereedschap niet behoeven. Wees den docter
 
een willige patient. Bij God, 'k heb liever
 
te doen met kwaaie feeksen, als Katrina,
 
dan met zoo'n lief, week, taai, onvatbaar ding.
 
Het doet niets tegen, maar het geeft niets mee.
 
Het geeft geen houvast, schreeuwt niet als je 't knijpt,
[pagina 184]
[p. 184]
 
en blijft met een haast walgelijk geduld
 
net waar 't wil zijn, een eerlijk tegenstander
 
beklevend met den schijn van hondsche wreedheid,
 
zelf triomfeerend in een mart'laarsglans.
 
Eudoxia.
 
Is Katerina dood?
 
Peter.
 
Die zit hier onder
 
gemetseld in een kelder, tot haar hals.
 
Lust wordt door uitstel fijner, zei zeillustratieals wijn.
 
Nu ga 'k haar twintig jaar gekelderd houën
 
te zien wat fijns dat geeft. Ik breng haar zelf
 
een praatje⁀en goeden leefkost, elken dag.
 
Ze vloekt uitmuntend, hoor je 't nooit? Dat waar
 
zoet medecijn voor je jaloersche hart.
 
Eudoxia.
 
Pijnig mij heden niet aan 't lijf, heer Tsar.
 
Peter.
 
Heel wel, mijn schat! Ik doe 't niet voor plezier.
[pagina 185]
[p. 185]
 
Maar noodweer is 't. Zoolang geheimen dreigen,
 
achter die blauwë oogjes, voor mijn rijk.
 
Spreek dan, wie was 't? hoe wist je van 't complot?
 
Eudoxia.
 
Mij zei 't een oude, vreemde man, op straat.
 
Peter.
 
Ik hoorde van hem, waar is hij? wie was 't?
 
Eudoxia.
 
Ik ken hem niet.
 
Peter.
 
Foei! foei! je liegt! je liegt!
 
Dat strookt slecht met je vroom en heilig doen.
 
Eudoxia.
 
Ik ken hem niet. Ik weet niet waar hij is.
[pagina 186]
[p. 186]
 
Peter.
 
Ei, logenbrok! - Ik zie, jë at, dat's braaf.
 
Drink dan nu ook, zie hier, -
 
Eudoxia.
 
Wat is 't? Vergif?
 
Peter.
 
Vergif voor mij en voor mijn volk. Voor jou
 
is 't medecijn. Men zegt, 'r is waarheid in.
 
Eudoxia.
 
Brandewijn?
 
Peter.
 
Drink!
 
Eudoxia.
 
Heer spaar meillustratiek deed gelofte...
[pagina 187]
[p. 187]
 
Peter.
 
Drink - of ik haal 't gereedschap en den arts...
 
Eudoxia.
 
Mag ik dan uit dat zuivere kristal
 
zelf drinken, 'k vind die houten nap zoo vies.’ -
 
 
 
Zij neemt en drinkt, 't fleschje glipt van haar handen,
 
er breekt een fijnen schilfer van 't kristal.
 
Eudoxia.
 
- ‘Vergeef mij, heer, ik beef. Het vocht is scherp.
 
Maar 't doet mij goed. Ik denk, nu zal ik spreken.
 
Maar heb een oogenblik geduld, dat 'k bid.
 
Want ik ga doodelijke zonde doen.
 
Peter.
 
Bid alle heiligen, maar drink, en spreek.
 
Zonde was 't liegen voor den Tsar, je heer.’ -
[pagina 188]
[p. 188]
 
En zij, geknield voor beeldtnis der Madonna
 
kleurig gemaald op klatergouden grond
 
waar 't lichtje brandt in duistren kerkerhoek,
 
splijt met den glasscherf, aan haar beide polsen
 
de teedre bloed-kanalen ruwlijk op.
 
En als dan de bevrijde bloedstroom golft
 
vangt zij te bidden aan, zoo vast zij kan:
 
Eudoxia.
 
- ‘Heil'ge Drieëenheid! reine moeder Gods!
 
Michaël! Nicolaus! patroon mijn volks,
 
heiligen allen die om 's Vaders troon
 
leeft in den glans van eeuw'ge schuldloosheid,
 
ziet op mij, zondige, genadig neer!
 
Ik weet mijn kwaad, maar God, Gij weet mijn nood,
 
Gij kent all' angsten van mijn moeie ziel,
 
hoe ik benard ben, als een haas gejaagd
 
buiten de grenzen van mijn kleine kracht.
 
Verstoot mij niet, mijn God, verstoot mij niet.
 
Verzacht Uw vrees'lijk recht, laat mij niet lijden
 
wat ik door mijn doemwaardig doen verdien.
 
Bij Uw Zoon's bloed, bij zijner Moeder tranen
[pagina 189]
[p. 189]
 
bezweer 'k U, Vader, heb gena. Gedenk
 
hoe lang ik toch van goede wille was,
 
en nu nog, als een vogel in scherp koord
 
van kwaad hulploos verstrikt, op U mijn oogen
 
richt, en vertrouw op uw barmhartigheid.
 
Ik kon niet anders, Vader, o vergeef!
 
Vergeef!..... Vergeef!.....’ -
 
 
 
Haar stem vergaat zacht, vol geheim, zooals
 
nachtwind in populierenloof vergaat.
 
Peter.
 
- ‘Al wel, al wel, nu weet Hij 't wel, kom hier,
 
en spreek.
 
Eudoxia.
 
Nog een oogwenk geduld, mijn Heer!
 
Peter.
 
Wat? val je nu al om? Kreeg je⁀al te veel?
 
Ha! bloed!! bloed!! O jou valsche, slimme meid!
[pagina 190]
[p. 190]
 
Was dát je streek! Wou je mij zóó verschalken?
 
Hier! Dmitri, hulp! den docter, duivelsch snel!
 
't Is dood of leven!
 
Iwan
 
Ja! 't is dood of leven!
 
Ook tusschen ons.
 
Peter.
 
Knecht! - sla jij hand aan mij?
 
Iwan.
 
Sta op! tsarina! vlucht! niemand die 't let!
 
De torens branden, elke deur is open.
 
Buiten staan paarden. Ik heb hem wèl vast.
 
Peter.
 
Zóó, lieve broeder, ben je daar ten lest!
 
Kom aan mijn hart! 'k Heb zeer naar je verlangd.
 
En zij ook. Kijk! ze ligt al flauw van vreugd.
[pagina 191]
[p. 191]
 
Laat haar maar wat bekomen van d' emotie.
 
De docter 's niet meer noodig.
 
Iwan.
 
Doenja, vlucht!
 
Peter.
 
Stil, niet zoo hard. De stem van haar oud lief
 
mocht haar soms kwaad doen.
 
Iwan.
 
Bloed?! - dan bloed om bloed!’ -
 
In linker 't mes, houdt met den rechter hij
 
des broeders strot. Dezillustratien gezwind verweer
 
pakt Iwan's pols en keel. Dan volgt een zwijgend,
 
gespannen staan, als herten, wier gewei
 
vasthaakte⁀in kamp, - ieder kent d' eigen kracht
 
grooter dan die van een gewonen man,
 
en houdt, gewis van eind'lijken triomf,
[pagina 192]
[p. 192]
 
den vijand vast, als doggen houden 't zwijn.
 
 
 
Door 't zwijgend hijgen, en 't boosaardig kraken
 
hunner gewrichten, gaat het illustratiem-gerucht
 
van haar die sterft, - vol vrede, vol mysterie,
 
een stil gebroken trillen - als aan 't glas
 
een nachtkapel maakt, die de vrijheid zoekt.
 
 
 
Lange minuten vlieden. Dikke rook
 
wolkt stil de deur in, staat zwaar in de cel.
 
Maar geen van bei laat af van starren greep,
 
tot zij door dichten damp en de benauwing
 
der keel bedwelmd, neerzakken op den grond.
 
 
 
Dan komen knechten met geroep, en slepen
 
de broeders, vast omklemd nog, uit de deur.
 
Maar onbemerkt blijft in des kerkers hoek
 
de doode vrouw.
 
Die ligt stil en alleen
 
in 't zacht geloei en 't kraken van den brand,
 
die heimlijk stijgt.
 
Totdat de speelsche vlammen
 
met helsch geflikker door den houtvloer breken
 
en dartlen, lichtend, rond het donkre lijk.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken