Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dagboek 1878-1923. Deel 1: 1878-1900 (1971)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dagboek 1878-1923. Deel 1: 1878-1900
Afbeelding van Dagboek 1878-1923. Deel 1: 1878-1900Toon afbeelding van titelpagina van Dagboek 1878-1923. Deel 1: 1878-1900

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.27 MB)

XML (1.28 MB)

tekstbestand






Editeur

H.W. van Tricht



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/dagboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dagboek 1878-1923. Deel 1: 1878-1900

(1971)–Frederik van Eeden–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 215]
[p. 215]

aant.

[1892]

2 januari

Stormachtig, 40o. ▫ Sinds B. hier was ben ik wat tevredener met mezelf geweest. Niet vroolijker, maar sterker. Hoe langer hoe meer onthouding van prikkels oefent me en versterkt me. Niet meer uitzien van de eene prikkel op den andere, zooals vroeger, in dagen - dan een pretje, een bezoek - of in uren - dan een boek, dan een sigaar - maar gestadig werksaam en energiek blijven uit eigen kracht. Dat is mijn toeleg. Geen vleesch, geen wijn, geen zoetigheid, rooken verminder ik - maar geheel ophouden in eens zou mij plagen. Ik plaag mij niet door deze onthoudingen, ik doe 't alleen als ik 't met satisfactie doen kan, met een zeker plezier. Als ik 's avonds mijn werk af heb, rook ik. Maar dan eerst denk ik er ook om. Het valt me niet moeielijk 't voor dien tijd te laten. Maar dat heb ik geleidelijk en opzettelijk zoo bewerkt, door telkens wat uit te stellen. Zoo ook 't gemis van zoetigheid, waarvan ik veel houd. Zelfkwelling zou mij kwaad doen, daar ik voortdurend op 't kantje van melancholie ga, en daar niet in wil vallen.

3 januari

Goed weer, frisch, N.W, wat zon. 45o ▫ Ik heb deze week een stuk geschreven tegen mezelven onder den pseudoniem Lieven Nijland (L.N. ‘Ellen’) en dat door Jeanette Voorbeytel laten copieeren en versturen uit den Haag, Malakkastraat 23. Ik heb getracht het strengste oordeel over mijn publieke persoonlijkheid te vellen dat zonder grove onrechtvaardigheid geveld kon worden. Ik heb dit gedaan omdat ik vond dat het eens gebeuren moest, voor het publiek en voor mijzelven. En ik ben er zelf het beste toe in staat, om het scherp, hard en toch niet onrechtvaardig te doen. Ik wilde mijzelven overtuigen dat ik van een kritiek de onrechtvaardigheid en niet de hardheid hinderlijk vind. En ik heb er veel plezier in, geen spoor van gêne. Dit valt mij mee. ▫ Doch heel zuiver is 't misschien niet, omdat dit ten eerste mijn trots niet treft, die niet zou dulden dat een ander mij vernedert maar wel dat ik het zelf doe. En ten tweede omdat er een zekere Schadenfreude bij komt. Want ik verkneuter me in de half vergenoegde, half meewarige gevoelens mijner vrienden. ▫ Ook heb ik al een flauwe voorsmaak van mijn satisfactie, als het eens uitkomt, wie L.N. is, en de gemengde gevoelens van verbazing, teleurstelling en admiratie die daardoor zullen ontstaan. Dat deugt natuurlijk niet. ▫ Doch een pseudonym was noodzakelijk. Een opene zelfkritiek zou alle aardigheid er van

[pagina 216]
[p. 216]

afnemen, en niets als hoogmoedige nederigheid zijn. Ik zou dan niet kunnen laten te rekenen op bewondering voor mijn zelfverloochening. Door deze pseudoniem is dat uitgesloten. Mijn voorzorgen zijn goed genomen en ik houd weinigen voor zoo scherpzinnig dat ze er achter komen. Kloos zeker niet. Hij zal aan Verwey denken, eerder. ▫ Ik begrijp wel dat ik 't voor mijn beste vrienden niet stil zal kunnen houden, maar voor 't groote publiek wel, ten minste den eersten tijd - en daarop komt het aan. De opinie dat iemand mij eens ferm de waarheid heeft gezegd is gelanceerd, de gerechtigheid voldaan, de toorn der Goden afgewend. ▫ Ik heb nagenoeg geen moeite gedaan om mijn stijl te maskeeren. Ik heb er gewoon op los gestileerd, als in ieder ander artikel. Maar ik reken er op dat de lezers van den aanvang af op een verkeerd spoor gebracht, meer met hun hart lezen dan met hun literair oordeelsvermogen, en dus door hun gemoedsaandoeningen van satisfactie, meewarigheid, leedvermaak verblind blijven voor de duidelijke kenteekenen van mijne schrijf- en denkmanier.

6 januari

Koud, felle wind, ellendig weer. ▫ Niets kunnen doen vanavond. Gelezen Vie de Ste Thérèse. Japanese Girls and Women.

Er is weer ellende.

7 januari ('s avonds na mijn brief)

Stil, dik sneeuw. ▫ Het is toch haar romantisme, als ik 't wel overdenk. Ach! deze harde wereld is niet voor haar. ▫ Zij wil de dingen precies naar haar verlangen. Zij weet niet van geven en nemen. Ja, dat is mooi in haar. ▫ Zij wil een toestand zoo en zoo, en dan absoluut zoo. De waarheid verdraagt ze niet, als die een haar afwijkt van haar voorstellingen. ‘Hou dan maar vóór je’ zegt ze tegen God ‘alles of niets’. ▫ Ze wil 't wel weten, de waarheid, ja precies! - ja, ze moet angstvallig precies weten dat God haar niet bedriegt. Ze wil de waarheid, maar die zooals zij wil. Anders wil ze liever heelemaal niets, heelemaal dood, weg, uit.

Schipperen is haar absoluut vreemd, liever breken dan toegeven. ▫ En ze begint met haar fantasieën. Dat is 't romantische. Komt dan de waarheid en die lijkt anders - dan weg, dan wil ze er niets van. ▫ Het is heel mooi, het is zoo sympathiek, maar och arme! in dit leven, in dezen tijd - ‘in deze treurige gevangenis’!

[pagina 217]
[p. 217]

Vroeger was het vaak mijn indruk, dat een brief haar altijd genoegen deed als er iets vleiends voor haar instond, en haar altijd kwetste als er iets minder vleiends instond. ▫ Feitelijk was het zoo, maar de reden er voor was zeer gecompliceerd en volstrekt niet gewone, kleine ijdelheidsstreeling. Dat begreep ik zeer spoedig. Naar hare meening was het een schennis van onze liefde - zij wilde mij geheel voldoen. Dat wil zeggen: zij wilde dat niet trachten te bereiken, zij wilde dat het er was. Als dat volkomen voldoen er al niet was, dan moest het maar liever uit zijn, dan was alle plooien en schipperen vernederend. ▫ Dan leek het, alsof ze gewoon ijdel was en geen aanmerkingen velen kon. Maar zoo was 't niet. Ze kon niet velen dat ik van volkomen liefde sprak, dat ik dit wilde doen voorkomen, dit wilde doordrijven als 't ware - terwijl ik aanmerkingen op haar had. ▫ Ze is in 't geheel niet ijdel, absoluut niet. Maar ze zou het bijna geworden zijn door dit voelen. Maar ze zou nooit iets opzettelijk willen doen, om een onvolkomenheid te verhelpen, - waar alles naar hare meening uit zich zelf en in eersten aanleg al volkomen moest zijn.

Nu is 't enorme verschil tusschen ons dat ik een plooibaar mensch ben. Daardoor kan ik leven, waar zij feitelijk moet ondergaan. Dat is de reden van mijn succes, van mijn kracht, - maar ook de reden van de droevige stoornissen in onze sympathie. ▫ Dat plooibare heeft zij gevoeld, al zeer spoedig en het is haar eigenlijk antipathiek. Ondanks haar liefde, zou ze liever willen dat ik bezweek, dan dat ik mij weet te redden waar zij 't niet uithouden kan. ▫ Ze kan dit mij niet telkens zoo beduiden dat het mij overtuigt. Want ik ben veel gevatter en eloquenter dan zij - en het is bij haar zuiver intuïtie, dikwijls half onbewust. Ze spreekt dan van onoprechtheid, maar ik ben niet duidelijk onoprecht - of van minder groote liefde, maar ik weet beter en voel dat ik nooit sterker zou kunnen liefhebben - of van veranderlijkheid, maar het is niet recht veranderlijkheid want ik voel mijn wil/ mijn persoon onveranderlijk naar 't zelfde gaan. Maar als ik iets niet heb, dan wil ik het bereiken, met geduld, taaiheid, buigsaamheid - als ik iets niet ben wil ik het worden - als de waarheid niet is wat ik wenschen zou, dan breek ik niet en vertwijfel ik niet, maar voeg mij en tracht er van te halen wat er van te halen is. ▫ Maar zij wil zijn of niet, hebben of niet, en niet toegeven. ▫ Nu is het zoo dat een onbuigbaar mensch de buigbaarheid niet bewondert, al leidt die tot grooter dingen - maar de buigbare mensch zal altijd den onbuigbaren bewonderen al ziet hij die bezwijken. ▫ Daarom voel ik voor haar altijd groote bewondering, al vind ik haar bepaald dom, terwijl omgekeerd mijn meest overtuigende welsprekendheid

[pagina 218]
[p. 218]

haar gevoel van antipathie niet kan verdrijven, zoolang ze meent dat ik weer bezig ben te schipperen. ▫ Daardoor doet ze mij dikwijls geweldig onrecht, veel meer dan ik haar ooit deed, en toch voel ik haar steeds de meerdere in goedheid. Daardoor zeg ik dat ze altijd gelijk heeft, al heeft ze, juridiek gesproken, het meest manifeste ongelijk. ▫ Mijn grootste inspanning tot goedzijn, zooals die dezer laatste dagen, treft haar dan niet, ze spreekt er ongevoelig over - ze verstaat het niet, het neemt haar gevoel van antipathie niet weg. Dat zou alleen een plotselinge, spontane uiting van mijn natuurlijke aangeboren goedheid. Voor mij is dit schrikkelijk hard, daar ik de inspanning natuurlijk verdienstelijker vind dan het zijn.

Als ze van mij wil blijven houden moet ze dit leeren begrijpen en accepteeren, als het kan. Ik kan veel doen tot zelfcorrectie, maar ik kan mij niet van nature anders maken. ▫ Maar ik geloof dat de waarheid haar toch te machtig zal zijn, - dat zij namelijk reeds zóóveel van mij houdt, dat ze zich wel zal moeten schikken, door den strijd harer neigingen, door haar werkelijk onuitroeibare gehechtheid, die toch niet minder diep kan zijn, na zooveel jaren en samen overbracht leed, dan mijn eigene.

25-28 februari

Hoogstratens Dood.

De grootste tijd van mijn leven.

8 maart

Nog koud en sneeuw. ▫ De dagen worden monotoner, na een sterk bewogen tijd. ▫ De lezing in Utrecht. Toen haar komst bij mij op de kliniek den volgenden dag (3 Febr.) ▫ Toen Woensdag mijn eerste bezoek in U. Haar slaap beneden, het opvliegen toen er boven gescheld werd. Haar schreien uit angst dat hij sterven zou.

Toen de Groote Nacht.

Daarna de tocht naar Groningen. Zaterdag avond, Zondagmiddag in Utrecht. Dinsdag avond met de piano-muziek bij haar. Witte en paarse bloemen.

Daar tusschen door de infamie van Kloos. ▫ Het gedoe over 't stuk van Nijland. Zijn onhebbelijkheid tegen Jeanette Voorbeytel. ▫ De stukken in studentenbladen. De brief van Etha Fles. Een gehaspel en gesol met mijn persoonlijkheid tot wee-worden. Alles op dien grooten somberen achtergrond.

Het groote insult. De onzekerheid wat ik hiertegenover doen moest.

[pagina 219]
[p. 219]

aant.
De inspanning tot zachtheid en generositeit, zonder waarheid en waardigheid te kort te doen. ▫ Nu geëindigd met zwijgen. Van middag nog een brief geprojecteerd, heel zacht en verklarend. Maar verworpen als ontoereikend. In waarheid en waardigheid blijvend, kom ik niet tot zijn zachte zelf. En anders wil ik er niet komen.

Van daag en gister, door de stilte na zooveel emotie, door werkeloosheid, door het van haar wegzijn en haar niet kunnen bijstaan in haar leed en zorg - weer zeer gedeprimeerd.

15 maart

Na lange kou en sneeuw, eindelijk dooi. ▫ Zondag een lange dag in Utrecht. Met Matje en Sammy gewandeld. ▫ Het katje.

Na dit Boek komt ‘Elisabeth, het Boek van den Dood’. ▫ Eveneens een groote compositie, maar anders van toon. Meer verhaal. In koele, hooge effenheid geschreven haar leven. Haar jeugd, haar huwelijk, haar liefde. Daaromheen Sam en Martha en ik. ▫ Martha's vriendschap, Sam's haat. Middenin, groot en zwaar, Sam's dood. ▫ Het leit-motief haar Doodsverlangen en de wisselingen daarin door het Leven. De Dood het poëtisch subject van 't werk. Haar leven de artistieke trame. ▫ Utrecht daarin, groot gezien, de heilige stad in 't hart van mijn land, de hooge, alleenstaande Dom.

Bij 't gaan naar haar toe, een conceptie van de volgende groote comedie. ▫ Die is twee deelen: 1 de goede man die geofferd wordt om zijn goedheid. 2 Het laatste oordeel - de schipbreuk der Goddelijke rechtvaardigheid zooals die thans gedacht wordt. ▫ 't Eerste op de aarde, reëel. Verlossing van een verdrukt volk, - de verlosser door dat volk gedood. ▫ 't Tweede in den hemel. Jahweh op den laatsten oordeelsdag. Oproer en ondergang van zijn rijk. ▫ Dit wordt een wilde, dolle comedie. Zoo overmoedig mogelijk. Naar het oude plan.

18 maart

Een prachtige zonnige voorjaarsdag. ▫ Ik voel mij hopeloos in de klem en zie geen verlossing. Ik heb mij altijd wel een beetje zoo gevoeld door de veelheid mijner neigingen. ▫ Ik kan mijn werk in Amsterdam niet goed genoeg doen, ik ben er niet bij. Ik ben verstrooid en mis de rechte applicatie. Als ik mij er geheel aan gaf zou ik mooi reusseeren. Maar het zou alle tijd van mijn leven nemen. En die kan ik niet geven. Maar nu moet ik het doen

[pagina 220]
[p. 220]

aant.
omdat ik geen geld heb. Ik kan geen oogenblik ophouden omdat mijn kostbaar gezin leven moet. En wij hebben veel noodig. ▫ Die mooie reussite wil ik wel laten loopen, al is het de inspanning van een leven waard. Ik heb beter, dat weet ik. Ik zou het opgeven als ik kon, al zouden de menschen zeggen dat ik 't opgaf omdat ik er niets meer in zag. Het idee, mijn idee, is mooi en het heeft de toekomst. Maar voor mijn beter werk zou ik het toch loslaten. Ook zou ik misschien meer overtuigingskracht hebben als het mijn broodwinning niet meer was. ▫ Ik zou veel geld moeten hebben. Want in armoede zou ik ondergaan, ik zou niet kunnen werken. Nu al is het vuil, dor en armelijk leven om mij heen - het gore, vunzige, onreine, leelijke - mij een dagelijksche kwelling. Onze Noordelijke stadsarmoede is afschuwelijk. ▫ Nu al lijd ik onder de slordigheid en viesheid van mijn kleine, slechtgebouwde huis met kinderen en dieren. Ik kan er niet tegen.

woensdag 23 maart

Maandag prachtig weer met zon-nevel/ van daag en gister guur. N.W. 45o. ▫ Lees Bettina Brentano met veel genoegen. Zondag avond in Utrecht. Goed.

Mijn Boek wordt gedrukt. Soms voel ik geheel vrij en goed. Maar futiele kleinigheden brengen mij van streek, zoodat ik niet verder kan. ▫ Zoodra ik op eenigerlei wijze den prikkel van eerzucht voel, kan ik niet werken. ▫ Maar zoodra ik geheel vrij voel, zonder ongeduld, zonder gedachte aan mijn figuur in de wereld, zonder vergelijk van mij met anderen, heelemaal voor mijzelf en mijn werk, dan kan ik pas schrijven. ▫ Van avond is het b.v. mis, omdat ik over den roem van anderen of het succes van anderen gedacht en gesproken heb. Zoolang ik nu iets voel wat naar begeerte lijkt naar iets dergelijks, roem of succes, dan is alle werkkracht dood, dan mag ik niet werken, voel ik. ▫ En dat kan niet willekeurig, deze avond is onherroepelijk verloren, dat weet ik. Ik moet afwachten. ▫ Als ik moe ben, ben ik ook eerder gestoord. 's Morgens altijd beter. Hoe jammer dat ik niet 's morgens werken kan.

30 maart

Helder. koud. O.wind. ▫ Gister met Paultje naar Utrecht, in Château d'Anvers geslapen, bij Betsy ontbeten, 10 uur naar Amsterdam, 's middags Paul weer gehaald.

[pagina 221]
[p. 221]

aant.

Een vreemde opvolging van sensaties. Ik voelde mij gister, eer ik ging, al slecht. In de macht van mijn booze demon. Haast vroolijk, als bij 't vooruitzicht van een pretje - en niet sterk, niet hoog en heilig. ▫ En dat moest wijken, door een weg van groot machteloos verdriet, heilzaam verdriet. Ik heb mij geschaamd, en ik ben beter geworden. En nu ben ik als door en door hersteld.

Al deze variaties voelt ze en reageert er op - zonder dat onze woorden het eigenlijk uitbrengen. Ons spreken was verwarring - maar haar doen jegens mij was precies rechtvaardig. Toen ik slecht voelde, deed ze vreemd en veraf - en toen ik beter was, deed ze onbeschrijfelijk lief. O dat plotseling zeggen: neen, ik ben niet bang, zie maar! Die aandoening in me.

dinsdag 5 april

Sinds drie dagen zomer. Prachtig weer/ overdag 60 à 70. ▫ Gister met B. gewandeld, de Vleutensche weg / warme avond. Met Carry.

Een treurige verjaardag gehad. Door mijn hardheid tegen Bodenhausen.

woensdag 13 april

Van 2 tot 12 April prachtig zonnig weer. Nu koud, Noordewind, bewolkt, klare lucht.

Groote angoisse. Niet weten hoe te harden.

Pur dicesti o bocca bocca bella

Goede vrijdag 15 april

Kil weer, zonnig, zilveren wolken, van nacht sneeuw, weinig wind. ▫ Vreemde dagen, O zoo vreemde dagen. ▫ Half sereen, half ellendig. Een groote kalmte soms, los van de wereld, niet bang voor gebeurlijkheden, hoog. ▫ Soms wanhopig, worstelend, verzet tegen mijn lot. ▫ Vrij van eerzucht. Voldaan over mijn werk. Hooggestemd. Soms zeer neerslachtig. Dan zie ik niets. Nacht. ▫ Gister avond in Utrecht. ‘Neen, je bent niets zoet, alleen dat touwtje mag je hebben, anders niets.’ ▫ In Carry's kamertje geslapen. O de vreemde dagen. ▫ Gewandeld van Hilversum met Hans. Van middag bijna gelukkig geweest. Iets heel lichts in me, als heel oud, als jongen, zonder zorg. Onbegrijpelijk. En toch diep diep ernstig. In de zon gelegen met de honden. Bij Jan Veth in 't atelier/ een mooi schilderijtje zien maken. Het Huizer meisje, zoo bleek in groen en paars.

[pagina 222]
[p. 222]

maandag 25 april

Vorige week zonnig, vandaag regenachtig koud. ▫ Zaterdag voor 8 dagen, hen allen naar villa Eveline gebracht. Volgenden morgen naar Bentveld. In de hooiberg gelegen - zonnig april-laantje, primula's. ▫ Vrijdag 22 weer naar Zandvoort. Gelogeerd. Zaterdag middag over de duinen van Overveen naar de villa gewandeld. Goûter. Gesprek op sofa's in de mooie salon, voor de klare avondzee. Ver, ver van alle menschen. ▫ Zondag naar Bloemendaal gewandeld. Helder zonnig weer. De groote, prachtige duinen. Lindenheuvel. Rijtuig terug. Toen hen thuisgebracht. Z.W.

Dit alles in nog schooner licht dan iets te voren. Dan Oosterbeek zelfs. Ja Oosterbeek was - misschien liever, zomerscher, rianter. Maar dit was grooter, strenger, schooner. ▫ Zooals ze zat bij de spiegel-kast. En het roode, rijke, breede en gedistingueerde van die salon bij de avondzee. En het eenzame en toch innig homely. En het mogen zorgen. ▫ En de openbaring die nog gekomen is. Want ik vind dit een openbaring. Een liefde die zoo boven alles gaat, dat ze dit dragen doet als het allerbeste, het eenig goede. Zoo draag ik het.

zaterdag 30 april

Gestadig koud. Vandaag helder. ▫ Vernieuwde angoisse. Zij verstaat mijn brieven niet. Ze heeft het nooit goed gedaan en doet het nog niet. ▫ In de toestanden van reactie, van neerslachtigheid/ dan verstaat ze mijn brieven niet. ▫ Het is nu volkomen duidelijk. Scherp heb ik 't onderscheid gezien. Toen ik Dinsdag avond bij haar kwam zag ik het aan haar oogen. En terstond kwam een embarras over me. Nu zal ze alles van mij weer misverstaan, als vrocger.

Mijn bijzijn heeft sterken invloed op haar. Maar ik kan niet anders denken of zoo is zij het beste en natuurlijkste, zoo als zij is wanneer ik bij haar ben. En dat weerspreekt zij niet. ▫ Daarom wil ik haar zoo trachten te houden. Maar dat is haast ondoenlijk. Daarom trotseer ik haar tegenwerpingen en kom toch, als ik vrees dat zij te diep inzinkt. Om haar boven te houden trotseer ik, en geef toe aan mijn groot verlangen. Misschien is dit vaak zelfbedrog. ▫ Ik wil haar niet beurtelings in over-spanning en reactie. Ik wil haar gelijkmatiger, zooals ik. ▫ Ik ben gelijkmatiger - De stemmings schakeeringen hebben wij beiden gelijk - ja dat heb ik toch iets sterker misschien, en ik geef er graag uiting aan. Maar die wisselingen zijn klein en welbewust. Het groote op en neer gaan, actie en reactie - waarmee in-

[pagina 223]
[p. 223]

aant.
zichten, gedachten, opinies, alles verandert - het leven in twee sferen, onbewust van elkaar, dat heeft zij sterker. Ik merk het op, zij vindt dingen goed als ze bij mij is, die ze later niet goed vindt. Ze verstaat en begrijpt mij dus zooals ze mij uit brieven niet verstaat.

donderdag 5 mei

Guur en koud. Een kacheltje, één kouë nachtegaal. ▫ Gister avond in Utrecht. Van daag mooie brief van haar.

maandag 9 mei

Koud gebleven tot gister, nu warmer, helder, zonnig, van morgen met frisch-kille nevel/ N.wind, maar weinig. Prachtige maan-nacht.

Gister morgen a good cry. Veel geschreven. Amsterdam ondragelijk. Van avond Anna Fles met de Duitsche vertaling. Een corvée.

zaterdag 14 mei

Gister vrij warm, 63o, van daag zoele regen. Bussum mooi. ▫ Gister in Amsterdam gebleven.

zondag 22 mei

Veel koue dagen. Van daag helder, met koue N.W.wind. Enkele witte laagwolken, drijvend. Cirrhi omhoog. ▫ Van daag een wieltocht over Baarn. Op den middag mooi mei-weer. Veel groen.

Verleden Zondag was ik in Artis met Carry/ Willy, Hans en Paul. Een warme, mooie morgen. Het trof mij bizonder, vervulde mij een paar dagen. Die beesten. Ik voelde zoo zuiver het aantrekkelijke van die dieren, het wilde, dat ik 't bijna begreep, wat dat is. Het was een groote charme, maar met spijt, dat ze gevangen waren, dat ze moesten uitsterven. Ik vond dit leven rijk en mooi, en die zuivere, wilde dierrassen beter dan alle andere cultuurwezens. ▫ Dit is nu, wat Rousseau met zijn natuur bedoelde. Dat begrip is dood voor ons. Er is geen vast natuurwezen. Alles is natuur.

Maar zoo begrijp ik nu de charme van het wilde: ▫ Er is een norma van evolutie. Een rechte lijn van ontwikkeling van het leven. De rechte levensweg. Men kan er van afdwalen en er toe terugkeeren. Cultuur behoeft er

[pagina 224]
[p. 224]

niet van af te leiden, maar veel cultuur, door de hooge stijging is er van afgeweken.

Wilde dieren, wilde menschen, kinderen/ dat alles is er dichter bij dan wij. Dat voelen wij. Nu willen wij er naar terug. Maar daarom behoeven we cultuur niet op te geven. Er kan cultuur zijn in zuivere richting. ▫ Dit is het begrip ‘natuur’. Maar dit staat niet tegenover cultuur en vooruitgang. ▫ Toch verkiezen wij de wildheid, dicht bij de natuurlijn, boven cultuur er vèr van.

Zoo zijn de meeste kinderen beter dan volwassenen. En liever een goed kind dan een lam groot mensch. Maar niet noodzakelijk zijn volwassenen minder.

Vrijdag een Wagner-avond. Tristan & Isolde. Mooie muziek. Maar voor zijn muziek-dramatiek kan ik niet voelen. Ik vind hem geen poëet, Wagner. Alleen musicus. ▫ Zijn texten zijn onleesbaar, abominabel. De heele zaak gebaseerd op een rotte opera-traditie. Vol nog van het oude, leelijke, ontaarde operamooi, vol biermoffigheid. ▫ Veel de schuld van de zangers. Dat is niet echt. Dat is heel leelijk. ▫ Fillunger die een oratorium zingt is mooi. Geen een zanger van Wagner werd mooi bij 't zingen.

Er mankeert iets aan die muziek-drama's. Er mankeert het berusten op een eenvoudig verlangen. Er mankeert het eenvoudige mooi-willen. Zonder voorafgaande opera's, en dat is een bodem vol rottigheid, waren ze niet ontstaan. Het is mooi-gemaakt, bedacht, betheoretiseerd, met uitgedroogde filosofenwijsheid doorknoeid. Dorre professortermen als haren in de soep. ▫ De groote Duitsche muziek rust direct op kerkmuziek, religieuze muziek - of op het volkslied. Dat zijn zuivere grondslagen. ▫ Maar dit is de stelselmatige verfraaiïng van een totaal rot, dóór en dóór ziek en ontaard ding, de opera of het moderne drama.

Het is niet geboren, het kon niet geboren worden in dezen tijd, het is gezocht en opgebakken. Oude heldenlegenden opgewarmd en uitgekookt. Wie gelooft er aan? De executanten gelooven aan operamooi, verder niks. Al het geloof dat ze in deze vertooningen leggen is opera-geloof en muziekgeloof. ▫ De muziek is er - maar de rest is opschroeverij. Want dingen van dien aard kunnen door één man worden bedacht, maar niet gerealiseerd zonder een menigte bij wie het volle schoon der zaak in 't bloed zit. Anders zijn 't opgedirkte lijken, wassen-beelden. ▫ Het is toekomst-muziek, ja! als een droom van een geniaal man. Misschien komt er ooit iets zoodanigs dat echt is. Maar dit is valsch. De realiteit is heelemaal valsch en onzuiver. Het is vervelend, uitgesoept. Hoe konden ze daarna luisteren! zullen toe-

[pagina *13]
[p. *13]


illustratie
18 Handschrift De kleine Johannes, hoofdstuk V.




illustratie

[pagina *14]
[p. *14]


illustratie
19 Schetsboekblad.


[pagina 225]
[p. 225]

aant.
komst-musici zeggen. Zooals wij van den Wilhelm Meister zeggen ‘hoe konden ze dat lezen.’ ▫ Maar de W.M. was een belofte. Dat kunnen wij er niet meer in voelen door al die taaiïgheid/ maar de tijdgenoot voelde het.

dinsdag 24 mei

Een echte, warme, zomerdag. Tot elf uur onder de veranda. Gister ook warm. 's Avonds in U. geweest. ▫ Een vreemde tijd, het voelt als een overgangstijd alsof het zoo nooit blijven kan. Alsof een catastrofe te wachten is.

Van avond met Martha en de jongetjes en vijf beesten, 1 geit, 2 honden en 2 katten aan 't vijvertje gelegen. Paul valt er in, en zegt, staande in 't water: ‘nou ben ik net Ali’ en vond het dol prettig.

donderdag 26 mei

(Hemelv. Dag) Heel warm, 's morgens half acht 75o. De lucht met windveren die 's avonds wegtrekken. ▫ Ik zit in 't prieel. Deze warmte is mij erg aangenaam. Gister avond vergadering in Amsterdam. Van nacht eigenaardig gedroomd. Gedachtendroom. ▫ Lijken. Gevoel van vertrouwdheid daarmee en afschuw van die vertrouwdheid. Denken, dat maak ik nooit meer goed in dit leven. Die onreinheid wisch ik nooit af. Alleen in een reïncarnatie. Er zijn twee soorten van weten/ het berekenen en het voelen, het menschelijk en het goddelijk weten. Het tellen van de luchttrillingen en het hooren van de muziek. Nu moeten wij alles op de laatste wijze leeren weten. Dan eerst zullen we rein worden. Dit kunnen we bij elke reincarnatie beter. ▫ Bij 't wakker worden terstond bedacht het te onthouden.

Van daag wacht ik mijn lieve Livarda hier.

vrijdag 27 mei

's Morgens half acht 80o. Gistermiddag 86o. ▫ Ze was hier en het was een droeve dag. Ze kwam goed en in den aanvang was ze opgewekt. Ze verdroeg moeielijkheden licht. Maar het zakte in en het was heel naar. Mijn arm dagje voor haar. Ik weet geen troost. Ik wou mezelven wel wegdoen. Het was zomer gister, erg zomer. Ik wou haar zooveel geven maar het gaf niets. Een groot heimwee naar Oosterbeek. Toen kon ik haar gelukkig maken. Nu niet meer. ▫ Wat heb ik dan nu nog aan mijn leven.

[pagina 226]
[p. 226]

zaterdag 28 mei

Nog even warm. ▫ Gister avond hoofdpijn.

maandag 30 mei

Prachtig weer, koeler. ▫ Ziezoo, nu ben ik weer eens flink ellendig. ▫ Er is iets in Hans wat mij doet begrijpen hoe ik mezelf dikwijls zoo ongelukkig maak. ▫ De ellende van Donderdag voel ik de schuld van een zekere traagheid in mijn voelen en begrijpen, tegenover haar impetueuze natuur. ▫ Nu, na drie dagen, weet ik eerst hoe ik had moeten doen om dit te voorkomen. Dit is niet berekend of overlegd, maar gevoeld, alleen wat laat. ▫ Het is jaloezie geweest, voor een groot deel - en die had ik terstond kunnen wegnemen of onderdrukken. Als ik 't toen maar begrepen had. ▫ Het moet zoo geweest zijn. Het is heelemaal begrijpelijk en natuurlijk. En wat flinkheid en breedheid en energie van mij had alles weggenomen. ▫ Ze zullen van mij ook zeggen: ‘now breaks a noble heart’.

zondag 12 juni

Niet warm, bewolkt. ▫ Veertien dagen van mooi zomerweer, soms heel warm. 8 dagen na Hemelvaartsd. dus Vrijdag voor Pinkster ging Martha haar mijn voltooid boek brengen. 3 Juni. ▫ Den volgenden dag seinde ik dat ik zou komen. Zij seinde af en ik ging toch. In U. gelogeerd. ▫ Dien Zondag aan vertaling gewerkt, 's avonds van Deventer, Anton Knottenbelt. ▫ Maandag Nunspeet (2e Pinksterdag) de lieve explosie in den trein, diner in Amersfoort. ▫ Vrijdag Koninginnedag. Door de lichtjes met mijn meisjes. Weer gelogeerd.

Nu versuft, hopeloos, niet melancholiek, gelaten, hopeloos, geresigneerd tot alle ontbering.

Haar prachtige woorden gloeiden en trilden in het vuur, en de vlam sloop er langs en vrat ze op, en er bleef een zwarte klauw op de schaal, en de offerrook steeg op tusschen de vingers.

zondag 19 juni

Acht dagen zeer koud. Dikwijls onder 50o. Van daag iets beter. De laatste dagen regen. ▫ Veel geleden door kou. Van morgen een brief waarop ik niet antwoorden kan. Ze moet me zoo niet schrijven, dan houd ik 't volstrekt niet uit. Ik kan toch al niet.

[pagina 227]
[p. 227]

aant.

woensdag 6 juli

Afwisselend weer, meestal goed. Zondag zeer warm. Twee laatste nachten regen.

Vrijdag 1 Juli reed ik 's avonds per viets naar U. Zeer treurige avond. Mislukt door mijn onhandigheid en haar gevoeligheid. ▫ Zaterdag avond ging ik weer. Logeerde. Den volgenden morgen vroege wandeling. Ontbijt. Rijtuigjc naar de zwemschool. Zwaluwberg. Heet dennenbosch. Martha vroolijk. Dejeuner in berceau. Diner op veranda met uitzicht. 's Avonds prachtig, de hei met meertje. En kamperfoelie en het zitten aan het haltje. ▫ Sammy maakte mij angstig. ▫ De vrees voor dien haat der menschen, waar toch niets te haten valt, is verschrikkelijk.

dinsdag 12 juli

Even mooi, nu en dan regen.

Moeielijk. Mijn speech voor Londen af. Tobben over mijn slordigheid. Traagheid in 't doen van details en van droog werk.

zaterdag 30 juli

11 uur 25 min. Midden in deze allerzwaarste oogenblikken een rust, alsof Gods hand mij aanraakte. Zooeven nog het gevoel alsof alles mij verlaten had. De vergiften bedacht, de daad van zelfmoord overwogen. Ik dacht mij bestemd te vergaan. Maar God heeft toch anders met mij voor.

Betsy gaat nu slapen. Ik zit op mijn studeerkamer. Ik heb vreesselijk nerveus gedaan en oogenblikken gehad van de violentste zielspijn. Nu voel ik het weer bedaren. Zij sprak van ‘aanstellerij’. Dit brengt het op 't hoogtepunt. ▫ Martha die mij jaren aaneen dag in dag uit ziet, kan alleen begrijpen wat dat voor mij beteekent. ▫ Maar stil, dit is alles niet goed. Ik moet bidden, bidden moest ik. ▫ Ik ben natuurlijk dezelfde serieuze man als altijd gebleven. Ik ben niet ziek en kan van lucht en kunst en physieke inspanning genieten ook al verlaat ik haar daarvoor een paar dagen. Ik heb niet genoten zooals ik met haar zou doen. Ik heb gevoeld dat ik dit noodig had om niet ziek te worden en ik dacht haar vast genoeg aan mij verbonden en genoeg op mij vertrouwend om dit wel te verstaan. Ik kon niet lang buiten haar. Ik heb mij goed gehouden. Mijn groot leed bleef in me, ik kon het immers doodloopen noch doodhuilen. ▫ Ik heb ééns gebeden, en met haar samen. Als ik bij haar was en ze wou bidden en vroeg me, ‘laat me nu even alleen’

[pagina 228]
[p. 228]

aant.
zou me dat niet krenken, bevreemden. Hiermee drukte ik de hoogte van mijn stemming uit. Maar zelfs in die stemming wilde ik met haar samen bidden. ▫ Dit alles is voor haar verduisterd door pijn, pijn, pijn. Angst, wroeging, berouw. Als ik zoo voelde, als zij dacht, zou ik dan geen wroeging hebben? ▫ Nooit heb ik minder zelfverwijt gevoeld. Ik dacht: wij hebben elkaar, voor eeuwig, onveranderlijk, wij moeten dankbaar, vertrouwend en rustig zijn. ▫ O God en deze avond.

29 augustus

Mijnsheerenland. Koud, slecht weer.

Een maand voorbij. Londen, van 1-4. Denton Manor van 5-9 Aug. Twee dagen in Bussum. Van Vrijdag tot Maandag in Haarlem, toen van Dinsdag tot Maandag in Oisterwijk, toen hierheen.

Morgen muss ich fort von hier.

Ik lees the moral Ideal van Julia Wedgwood.

Over de zielstoestanden van deze laatste maand kan ik niet spreken. Het is te pijnlijk.

1 september

Niet koud, maar storm en regen.

In Bussum. Weerzin tegen het gevoel dat ik mij weer in dit leven schikken zal. Afkeer van dit bestaan. Gevoel of een groote verandering moet komen.

Ik was twee dagen in Utrecht. En dat was rijk en heerlijk. Orgel in den Dom.

Haar verhaal van grootma met de flacon.

Haar zielsgave in volkomenheid. Little women. Hochzeitsmarsch. Ein fester Burg.

2 oktober

Koud geworden. ▫ Ik heb aan een comedie gewerkt, maar het lukt niet. Ik voel dat het wel zou kunnen als ik den rechten toon vond. Nu is 't alles flauw, het is niet wat ik zoek.

Ik lees ‘Also sprach Zarathustra’.

[pagina 229]
[p. 229]

16 oktober

De heele maand aldoor regen.

Ik voel mij zeer goed. Werklustig en gezond. Ik voel mij groeien en sterker worden. Ik werk nu 's morgens. Ik ga maar door aan mijn comedie.

Geschiedenis met Betsy en Jan en Anna.

Ik kan niet hebben dat ik als autoriteit, als gevierd, bekend, begaafd, veelwetend mensch geposeerd word. ▫ Ik wil maar zoo'n beetje spelen in 't leven. Wat ik weet is toeval, wat ik goeds voortbreng is toeval. Zoo moeten ze 't opnemen, Ik wil wel mijn best doen, maar ik wil niet ingeschreven staan als autoriteit.

Dit bloemetje kreeg ik toen ze weg moest aan 't station, gauw in mijn hand gestopt.

30 oktober

Sinds twee dagen warm, zoel, vochtig. 60o. ▫ Veertien dagen groote misère. Dit alles nu beter. ▫ Heden gewandeld bij Hilversum. Boekestein. Prachtig in 't bonte herfstgetij. Kamer gehuurd voor B. op Trompenberg.

Door 't lezen van Bettina's brieven (zelfmoord van Günderode) een plan voelen komen in mijn hoofd, of liever de realisatie gevoeld van een plan.

De comedie doet het niet. Verzen begonnen. Daarvoor geen voorraad. Niet genoeg geleefd na 't Boek.

De comedie in proza willen schrijven als een fabel. Dat wel goedgevonden. Maar toch verlangd naar het zuiver dramatische. Naar het zuivere, niet bizarre of komieke, toch dramatische mooie. Dat eerst doen. Dan de fabel, met al het fantastische en komieke. ▫ Dus een eenvoudige dramatische gebeurtenis. In verzen. Zoo eenvoudig mogelijk, zonder bijwerk. ▫ Het schema, de fabel al sinds jaren voorhanden. Van middag in eens gevoeld hoe het mooi kon worden.

Ik tob over mijn gebrek aan eruditie. Door vaagheid en traagheid. O hoeveel beter had ik geleid moeten worden. Met alles kom ik zoo laat, ik moet alles zelf vinden - en ik ben zoo volgsaam van nature. ▫ Dit voel ik de beslissende tijd van mijn leven. Het kan lang en vruchtbaar worden, - of het is met deze groote inspanning ook voor goed uitgebrand.

[pagina 230]
[p. 230]

aant.

17 november

Laatste dagen zoel. Heden regen. ▫ Ik worstel met mijn werk. ▫ Ik zag haar veel. Vijf dagen achtereen. Koffietje bij Fine. 's Morgens aan 't haltje.

21 november

Stil, grijs, 45o. ▫ Treurige dagen. Een nacht niet geslapen van verdriet. Dezen nacht gewaakt bij mevr. Sluiter, die stervende is. ▫ Sombere Zondag vol pijn.

dinsdag 23 november

Mooie avond. Gezongen ‘O dank nicht für diese Lieder.’

21 november

Tweede Zondag vol pijn. 't Zelfde weer. ▫ Eergister de avond in Amsterdam. Sinds dien avond nagenoeg geen verlichting. Je souffre. ▫ 't Werk ligt neer. Zou ik hier doorheen komen? Zwaarste beproeving.

8 december

Sneeuw, guur.

Het wordt alles nog hoe langer hoe erger. ▫ De aanvallen van Tideman en Betsy van Vloten. De misère daarna en daarover. ▫ Het zal alles wel aan iets van mij liggen. Maar ik weet niet precies wat. Ik wou dat ... ▫ Het is een heel erge tijd. Toch voel ik me soms op eens weer opleven.

25 december, 1e Kerstdag

Helder vriezend weer. ▫ Ik lijd gestadig en vreesselijk. Kleine dingen maakt zij tot groote rotsen. Zij kan mij ontzettend pijn doen en ze voelt het niet. Zichzelf vindt ze de gepijnigde. ▫ En het hoefde alles niet. ▫ In mij is altijd de zachtheid. En zij ziet dit niet mooi. ▫ Ik voel mij miskend, niet verstaan. ▫ En zij kon mij verstaan. Maar mijn woorden brengen het haar niet aan. ▫ Ik ben breeder, ruimer, zachter. Ik verplaats mij in alles, voel met alles meer mee. Zij voelt met veel dingen van mij niet mee. Als zij zich liet

[pagina 231]
[p. 231]

aant.
leiden door mij zou zij alle dingen in mij wel begrijpen. ▫ Maar zij is enger, hooger, harder, violenter. Ze heeft absoluut geen meelij, als ze recht voelt. ▫ En ze heeft het verschrikkelijke zwaartillen en scherp voelen van elke kleinigheid, waardoor elk onvoorzichtig woord een ramp wordt. ▫ Van een veel grover natuur dan ik, neemt ze aan, wat ze van mij niet hooren wil. Die veel minder eerlijk met haar doet, die zelf veel minder fijn en diep voelt, die haar minder begrijpt. Daarvan neemt ze aan. Dat is zoo pijnlijk. ▫ Ik kan natuurlijk niet toegeven wat ik niet voel, maar dan stel ik alleen tegenover haar het ‘stugge dulden van een zachtzinnig dier’ - en dat ziet ze dan niet mooi. Mijn kwelling voelt ze dan niet, het irriteert haar. ▫ Een gewoon nuchter sprekend man, die een beetje tegen haar optreedt en ook weer een beetje meepraat die erkent ze. Ze laat zich zoo licht leiden, - maar zóó wil ik 't niet. ▫ Het is een allerzwaarste beproeving. Mijn geest lijdt er onder, wordt somberder en zwakker. Gister zei ik bij mezelf: nu ga ik 't verliezen/ nu ga ik 't opgeven, ik ga er onder. Laat nu maar gebeuren wat kan, ik geef't op. ▫ En van nacht kon ik mijn troost niet vinden. Ik voelde niets meer van dien Grooten Troost. ▫ In slaap en droomen vervolgt me dat gevoel van miskenning, van onrecht. Met grievende pijn.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

datums

  • 2 januari 1892

  • 3 januari 1892

  • 6 januari 1892

  • 7 januari 1892

  • 28 februari 1892

  • 8 maart 1892

  • 15 maart 1892

  • 18 maart 1892

  • 23 maart 1892

  • 30 maart 1892

  • 5 april 1892

  • 13 april 1892

  • 15 april 1892

  • 25 april 1892

  • 30 april 1892

  • 5 mei 1892

  • 9 mei 1892

  • 14 mei 1892

  • 22 mei 1892

  • 24 mei 1892

  • 26 mei 1892

  • 27 mei 1892

  • 28 mei 1892

  • 30 mei 1892

  • 12 juni 1892

  • 19 juni 1892

  • 6 juli 1892

  • 12 juli 1892

  • 30 juli 1892

  • 29 augustus 1892

  • 1 september 1892

  • 2 oktober 1892

  • 16 oktober 1892

  • 30 oktober 1892

  • 17 november 1892

  • 21 november 1892

  • 23 november 1892

  • 27 november 1892

  • 8 december 1892

  • 25 december 1892