Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De nachtbruid (1909)

Informatie terzijde

Titelpagina van De nachtbruid
Afbeelding van De nachtbruidToon afbeelding van titelpagina van De nachtbruid

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.43 MB)

Scans (11.87 MB)

ebook (3.01 MB)

XML (0.52 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De nachtbruid

(1909)–Frederik van Eeden–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 213]
[p. 213]

XIV.

Er is een sfeer in de droomwereld, waarin gij, lieve lezer, zeker evengoed geweest zijt als ik, maar waarschijnlijk zonder haar als zoodanig te onderscheiden. Het is u zeker wel overkomen op zeer levendige wijze te droomen van personen die gestorven zijn. Dan hebt gij twee bizonderheden kunnen opmerken, vooreerst dat gij u in uw droom gewoonlijk niet herinnert dat die menschen dood zijn, en dan, dat wanneer gij andere personen met hen samen ziet of in hun nabijheid of kort na hun ontmoeten, die anderen óók gestorvenen zijn, waarvan ge in den droom het verscheiden zijt vergeten.

Vóór den dag, waarvan ik u in 't laatste hoofdstuk vertelde, had ik de regelmaat in deze verschijnselen reeds lang opgemerkt, en er een vermoeden uit gewonnen, omtrent den samenhang van hun oorzaken.

Een vermoeden, zeg ik. Daarom nog niet zonder waarde. Al wat wij bewijzen noemen, zijn vermoedens met verschillenden graad van stelligheid. Nietzsche zegt

[pagina 214]
[p. 214]

schamper dat God maar een vermoeden is. Zoo is 't. Maar 't is niet aardig van hem de menschen daarom voor den gek te houden en hen den door niemand ooit gezienen bovenmensch, die nog minder dan een vermoeden is, tot een potsierlijk bedacht afgodje in handen te duwen.

Geloof niets buiten de ervaring, lieve lezer. Maar God en Christus zijn méér ervaring dan de bovenmensch, al zijn het vermoedens. Ook uw vader en uw moeder zijn maar vermoedens, afgeleid uit ervaringen, opgewekt door hetgeen hun huid en hun oogen voor u schijnen te beteekenen en te verbergen.

Ik vermoedde dan, dat ook de gestorvenen hun sfeer hebben, en dat als het droomlijf van den levenden slapenden mensch daar komt, hij het verschil tusschen die sfeer en de zijne niet kan begrijpen en daarom steeds in den waan blijft dat die gestorvenen nog leven.

Nu had ik al zeer vaak van mijn vader gedroomd. Eerst dat ik nog met hem zeilde op onzen laatsten tocht. Maar dat behoorde tot den schrikdroom, waarover ik reeds sprak, die zich aanvankelijk geregeld herhaalde.

Dien droom acht ik niet anders als de pijnlijke echo in de diepere ruimten van mijn ziel, van de heftige slag die mijn waaklijf had getroffen. Meer beteekenis hecht ik er niet aan.

[pagina 215]
[p. 215]

Maar toen kwam een droom van geheel anderen aard, in merkbaar andere sfeer, waarin ik wandelde met mijn vader, terwijl hij zijn arm om mijn schouder legde, en schreide. Het was mij alsof hij zijn uiterste best wilde doen mij de teederheden te bewijzen die hij wist dat ik gaarne had, en waarmee hij gewoonlijk zoo karig was.

Ik herinnerde mij niet dat hij dood was en ik liep wat verlegen naast hem, als 't kind dat onverwacht méér krijgt dan waarom 't gevraagd heeft. Om hem nu ook van mijn kant een plezier te doen ving ik een fraaien vlinder, een prachtige droom-vlinder met wonderlijke blauwe arabesken op de vleugels, en ik zei een Latijnsch woord, om hem te laten zien dat ik de soort kende. Het woord herinner ik mij niet meer en het was ook maar droom-Latijn, dat is te zeggen: onzin. Maar mijn goede bedoeling was hem blijkbaar duidelijk en hij wees op de wonderbare vleugel-teekening en zei iets van ‘plasmodie’ of een dergelijk woord, even onzinnig als mijn soort-naam. Maar in den droom is er een gansch ander verband tusschen ziel en woord, en men kan wijze bedoelingen verstaan uit onzin en ook gedachte wisselen zonder woorden, - en ik wist toen, en ook na 't ontwaken, zeer goed dat mijn vader mij wilde doen denken over de wijze waarop die vlinder-tooi gevormd was.

[pagina 216]
[p. 216]

Toen ontwaakte ik, en had geruimen tijd noodig om tot het volle begrip te komen dat mijn vader dood was. En dat begrip voer plotseling door mij heen als een kille werveling van kruin tot hielen.

De eerste uren na 't ontwaken was ik toen zeker dat hij het geweest was, die met mij had verkeerd, dat hij berouw had over zijn woede tegen mij in zijn laatste levens-momenten, en dat hij daarom schreide en ongewoon teederlijk met mij deed. Ook het wijzen op de vleugelcier van den vlinder vond ik gewichtig en vol beteekenis, hoewel mij nog niet klaar.

Maar de dag-indrukken zijn zoo verschillend van die van den nacht, de beiden zijn zoo vijandig, dat zij elkander beurtelings zoo grondig mogelijk trachten te verdringen, alsof men afwisselend in gezelschap van eenen vrome en een godloochenaar, van een poëet en een nuchteren filister, van een verkwister en een geldschraper is geweest. Zoo karakter-vast is geen mensch of hij ondergaat den invloed. En het overkomt ook mij, na zooveel jaren, nog regelmatig dat ik aan 't einde van den dag den nacht met zijn wonderen in een kritisch-ongeloovige verwachting te gemoet ga. Bij 't slapen gaan zelf kan ik mij den komenden overgang niet begrijpen, en eerst den volgenden morgen weet ik weer hoe alles was, en verbaas me hoe ik ooit twijfelde en 't vergeten was, zooals men 't

[pagina 217]
[p. 217]

gezicht van een dierbaar mensch weerom ziet en zich verbaast hoe het herinneringsbeeld er van zoo gansch verflauwen kon.

 

De machtigste en zwaarste waan der menschen van dezen tijd, die hun voortstreven verlamt, als verstarrende ijzel de teedere bloesems hunner jonge, groeiende wijsheid neerbuigt en breekt, en wreede, steile muren opstelt tusschen hart en hart, tusschen groep en groep - dat is de waan dat in dezen strijd tusschen geloof en ongeloof uitspraak gedaan kan worden door iets dat zij Rede noemen en dat het Ware Woord tot wapen heeft. Maar de Rede gebiedt alleen in het rijk van verbeelding, in het rijk van woord, van taal, van schema en symbool. In het rijk der ervarings-werkelijkheid is niet Rede wat wij Rede noemen, en alleen de jonge mensch en het kinderlijke volk, als dat van Oud-Athene, verwart rede met praten, heeft één woord voor spraak en Rede, en ziet in den Logos het werkelijke, en in het logische het waarachtige, verwachtend dat geduldig redeneeren wel tot de werkelijkheid zal voeren. Maar is vader Plato niet zelf het dichtst aan de werkelijkheid gekomen waar zijn logos het meest onlogisch is?


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken