Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Kees Doorik of een bloedig half-vasten (1919)

Informatie terzijde

Titelpagina van Kees Doorik of een bloedig half-vasten
Afbeelding van Kees Doorik of een bloedig half-vastenToon afbeelding van titelpagina van Kees Doorik of een bloedig half-vasten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.69 MB)

Scans (9.37 MB)

ebook (2.97 MB)

XML (0.23 MB)

tekstbestand






Vertaler

August Peeters



Genre

proza

Subgenre

roman (populair/bestseller)
vertaling: Frans / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Kees Doorik of een bloedig half-vasten

(1919)–Georges Eekhoud–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 7]
[p. 7]

De Wit-Hoef

I

ZEVEN maanden en zes dagen waren nu verloopen, sinds Nelis Cramp, de Kromme zooals men hem noemde, voor 't laatst en het langst was ingeslapen. Waar gaat de tijd toch naartoe? Het scheen, of het verleden week was gebeurd, dat men hem wegdroeg in de sterke, eikenhouten kist, welke Annemie, zijn jonge weduwe, met twintig gulden betaalde aan Dier Gouda, den timmerman van de parochie.

Op dien laffen avond van einde Augustus stond de pachteres op het voorhof te kijken naar het binnenhalen van het graan. Den ganschen dag was de verzengende zon achter groote, wit en grauwe wolken verstoken gebleven.

Annemie, reeds op bij 't krieken van den dag, had Kees, haar vertrouweling en eersten knecht, met eenige gehuurde maaiers naar het stuk land gezonden, in den IJlwaalpolder, tegen de Schelde, om het er graan te halen, dus een goed uur van de boerderij.

Ze hadden goed doorgezet. Drie vrachten waren voldoende geweest om ál de schooven over te brengen, en daarjuist was de laatste wagen, door Kees zelf gestuurd, het hof binnengereden.

De jonge boer, vinnig als een veulen, wipte op de lading heen en weer, en terwijl hij de bussels naar omlaag smeet, telde hij ze blij te moede. Beneden stonden de gezellen op een rij. Ze vingen de schooven op hun gaffels, en wierpen ze elkander toe, tot

[pagina 8]
[p. 8]

de laatste, bij de schuur, ze door de wijd openstaande deur deed wegbuitelen.

De roode gloed, waarmede de zinkende zon den muur van den dorschvloer belaaide, lijne Kees zijn lenige gestalte als een zwarte schaduwvlek. Bazin Annemie schepte er een onbewust genot in, de verschillende houdingen van den werker gade te slaan. Hij boog voorover, kwam opnieuw recht, zwaaide met de armen; dan geplooid, met hoogwelvende heupen; dan weer rondde hij de borst hoog op, den nek strak getrokken. Die bewegingen oefenden op de volbloedige boerin een begoochelenden indruk uit, zooals men er gevoelt bij het aanschouwen van sommige dansen. Loom en ontzenuwd, gaf ze zich heel en gansch over aan de bewondering, die ze gevoelde voor de lichamelijke vurigheid van dien trouwen en sterkgebouwden kerel. En haar ingenomenheid vergrootte nog bij 't gedacht, dat die krachtige manskerel voor háar zwoegde, tot het welzijn van de Wit-Hoef.

Van uit de stallen, de kamers der hoeve belendend, stegen vette en roomige gistwalmen op, zich vermengend met de warme dampen, uit de bedden verdreven door de hijgende ademhaling der neergevlijde stalbeesten. Bij de onweerslucht bleven die doomen lang binnen zweven. Eindelijk versmolten zij buiten met den sterkeren reuk van den paardenstal, en de saffraan uitwasemingen van hooi en koren, opwellend uit de schuur. Van de gloeiend-warme aarde stegen zwaveldampen en ozoon op, als na een verzenging door electrische ontladingen.

De lochting, met rijk-bloemende struiken en kruiden beplant - zooals de boeren ze gaarne zien - leverde een verkwikkenden aanblik op met zijn theeroozen, dwerg-anjelieren, jasmijnen, purperende violieren en witte kamillebloemen, waarvan de peperreuk door het ruim vlotte; en in den boom-

[pagina 9]
[p. 9]

gaard wasemden de vruchten, verschroeid en gebarsten op de appelaars, zure geuren uit, geperst en gewrongen uit de werkende sappen van het hout...

In den stal, op de dwarsstaken gezeten, boven het hoornvee, gerochtten de kiekens in hunnen slaap. De loomerige koeien loeiden dof. Het eenig gerucht, dat men nog in de verte hoorde, was het zangerig sjirpen der krekels, of het kwaken der kikkers, zonder ophouden reutelend op de boorden van de verdroogde poelen.

Janneke, de koewachter, de neef van de bazin, - een sluwe en heimelijke rakker -, had, zoo goed het ging, de twee forschige Hollanders uitgespannen - dieren met billen zoo rond als een kegelbol en lenden zoo glad en glanzend als pannen van de Wit-Hoef, - en zette ze bij in den stal, waar drie andere koppels 't voeder reeds dapper maalden.

't Opwekkend gerucht van die gebitten wakkerde 't ongeduld aan der laatstkomenden, en de kleine had groote moeite ze te bedwingen. Terwijl hij ze van hun halsters ontdeed, zonder zich daaraan erg te spoeden, sakkerde hij als een groote, en slingerde nijdige ‘haroem's!’ en ‘haoet's!’ naar den kop van de fiere beesten.

De uitgeputte maaiers spraken geen woord.

Kees, dapperder, neuriede en floot om beurten een liedje, dat hij gehoord had van Jaak Korebrood, den liedjeszanger van 't dorp:

 
‘Komt, laat ons nog een wandelingsken doen,
 
Al in dat jeugdig groen,
 
Met de meiskens van fatsoen...’

en hij onderbrak het slechts om zijn helpers aan te wakkeren:

- Allo! Scheele, nog een stootje! Is 't nog voor vandaag? Ba! Hopsa, pak vast, Dirk Pap... Jan,

[pagina 10]
[p. 10]

pas op da'k u de paarden niet meer zie slaan. Sloeber!... Vooruit, tas maar op, Lieven Piot, daar is plaats genoeg, rechts achter de deur... Ewel, bazin, wa' zeg-de er van?

Door die plotselinge vraag schoot Annemie wakker uit haar droomerij:

- 'k Zeg, da'ge wakkere kadee's zijt, en da'ge uw best doet!... 'k Zie da' geerne. Paulien, schenk eens 'nen goeîen druppel in voor ons mannen.

Paulien, de rosharige en vette meid, hing juist aan den hangel, onder den schouwmantel, een grooten koperen ketel die glom in 't halfduister. Ze verdween een oogenblik en kwam dan terug met het aarden jeneverkruikje en een glas.

Als de laatste bussel op den dorschvloer lag, rolde Janneke de kar onder het afdak. Kees verzamelde het alaam in een hoek van de schuur en sloot de deur.

Paulien stond op de mannen te wachten. Kees, het glas in de hand, deed ze nader komen, en, zich tot de boerin wendend:

- Santee, bazin! zegde hij, alvorens den inhoud in éen teug naar binnen te gieten. Met de tong tegen het gehemelte smakkend, gaf hij het glas terug aan de meid.

De werkers dronken om beurt. Ze stonden daar in hun hemdsmouwen; het rood, baaien flanel hing los open en liet de vleezige borsten bloot, waarop er zweetdruppelen perelden. Een zerpen okselreuk ging uit van die sterk afgeslaafden.

Door het aanhoudend wroeten van de heupen, gedurende 't werken, waren hun hemden boven den strafgespannen broekriem opgeschoven en hingen daar nu in losse plooien. Sommigen dier jongens ontspanden den riem, en, de hand tusschen de gesperde beenen in 't kruis van hun broek, trokken zij hun slip terug op haar plaats. Ze deden dat

[pagina 11]
[p. 11]

doodeenvoudig, met een vrij gebaar; voor wie zouden zij zich moeten schamen, het was hun zoo natuurlijk als maaien.

Het waren allen forschgebouwde kerels, zoo log en gespierd als de ossen uit de streek.

In hun aangezichten, zoo gebruind als een kermisbrood, legden hun dikke, goedige lippen en hun azuur-blauwe oogen iets kinderachtigs. Ze spraken slechts met langgerekte, éenlettergrepige woorden, en als ze lachten toonden ze hun wit en stevig wolvengebit.

De pachteres, langs hier en daar nog een opmerking makend, bezag ze eens met zoo'n ‘air’ van ‘ge zijt maar werkvolk, en daarmee ál’. Maar onverschillig voor die minachting vanwege de bazin, waren ze slechts ingenomen met Paulien, die ze in 't geniep knepen, terwijl ze een nieuwen ronde jenever schonk.

En de blikken der weeuf gingen onweerstaanbaar terug op Kees Doorik, haar vertrouweling. Hij was toch zóo niet als die lomperiken, die altijd maar opgepropt waren geworden met spek, patatten en botermelk. Zijn manieren waren geheel anders. Er stond toch meer verstand te lezen op dat zonder overdrevenheid bollig gezicht, met z'n gitzwarte oogen, z'n lichten haviksneus met beweeglijke vleugels; en om zijn ernstigen mond lag er een ongewone zweem, die bij de anderen niet te bespeuren was.

Maar wat er, in dat land van bruinen en blonden, Kees het meest deed afsteken, dat was z'n pikzwart haar, waarvan de lokken zoo maar vrijweg zijn klak oplichtten, en zijn welgevormde ooren bedekten, om in losse, weelderige krullen 't voorhoofd te overschaduwen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken