Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Brief van een bejaard man en Reis naar Zweden (1993)

Informatie terzijde

Titelpagina van Brief van een bejaard man en Reis naar Zweden
Afbeelding van Brief van een bejaard man en Reis naar ZwedenToon afbeelding van titelpagina van Brief van een bejaard man en Reis naar Zweden

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.80 MB)

Scans (33.31 MB)

ebook (2.91 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Editeur

P.J. Buijnsters

Vertaler

P.J. Buijnsters



Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Brief van een bejaard man en Reis naar Zweden

(1993)–Justus van Effen–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Brief 6

Mijnheer,

De brave Zweden die ons uit onze gestrande boot hadden gered, brachten ons met ons goed naar een huis dat een kwartier van het strand lag. Eer ik u echter dit logement beschrijf, moet ik u die Zweden laten zien net zoals zij voor de eerste keer mij getroffen hebben. Het waren allemaal oude mensen; de jongste onder hen leek minstens zestig jaar. Ze hadden zonder uitzondering een lange grijze baard, levendige ogen en hagelwitte tanden. Hun lijf was mager maar gespierd, hun gang krachtig, hun houding kaarsrecht. Daarbij straalden zij onmiskenbaar waardigheid uit. Dit alles wekte bij mij diepe eerbied jegens hen op. Men zou hen voor een groep aartsvaders of antieke filosofen hebben kunnen aanzien. Sommige van die gezichten kwamen me ook bekend voor. Ik meende zelfs de gelaatstrekken te herkennen van enkele beroemde Grieken en Romeinen van wie de Oudheid ons de verdienste en het uiter-

[pagina 83]
[p. 83]

lijk heeft overgeleverd. Maar genoeg voor dit moment, ik zal nog voldoende gelegenheid hebben om op dit onderwerp terug te komen.

Het huis waar wij de nacht doorbrachten was een tamelijk grote boerderij, echter zonder ook maar een enkele schoorsteen. Toch werd er volop gestookt en gekookt. U snapt wel dat de lucht er dus allesbehalve zuiver was. Dit rokerige hol was desondanks het woonvertrek van twee officieren van de cavalerie, een kapitein en een luitenant, die hun compagnie bij boeren in de buurt hadden ingekwartierd. Deze beide heren ontvingen ons met de grootst mogelijke beleefdheid. Zij boden ons zelfs hun bed aan en van weigeren kon geen sprake zijn: wij moesten hun aanbod accepteren. Hoewel die bedden op verre na niet de comfortabelste waren, strekten wij er ons uitgeput op neer, na eerst nog een stuk brood en een glas bourgogne geconsumeerd te hebben. Ik heb van mijn leven nooit vaster geslapen. Wij bleven in deze boerderij een deel van de volgende dag, dineerden er, en zelfs goed. De officieren waren namelijk daags tevoren met succes op jacht geweest. De prins van zijn kant legde er een voortreffelijke ham en een gerookte tong bij, plus enkele flessen wijn als er in heel Zweden niet te vinden was. Na uitgebreid te hebben gedineerd moesten wij vertrekken, de rijtuigen stonden al klaar voor dit schitterende hotel. Het waren geen karossen met zes paarden bespannen of zelfs maar gewone postkoetsen, maar nauwe, lage karren, die elk net een man met zijn koffer konden vervoeren. Ze zijn helemaal van hout, zonder enig ijzerwerk en zelfs zonder enige spijker. Ze worden getrokken door twee magere paardjes, echte knollen, maar sterk en onvermoeibaar en die meestal zo snel lopen als hazen. Deze paarden zijn niet beslagen en ik heb er in het hele koninkrijk op het platteland geen gezien die dat wel waren, rijpaarden even uitgezonderd. Ik ben er trouwens ook geen smeden of barbiers tegengekomen. Wat zouden die daar moeten doen? Er was daar voor hen geen droog brood te verdienen. Ik betwijfel

[pagina 84]
[p. 84]

zelfs of er wel timmerlui of metselaars te vinden waren. Alle huizen zijn immers op dezelfde manier gebouwd: wat grove balken in elkaar gevoegd. Mij leken die Zweedse boeren best in staat om hun hutten eigenhandig in elkaar te zetten.

Daar reden we dan met zeven of acht karren achter elkaar. Stel u voor wat een grandioze indruk dat maakte, vooral zolang wij geëscorteerd werden door onze twee officieren, die zo beleefd waren om de prins tot twee of drie posten te vergezellen. Onze koetsiers, karremannen, postiljons, of hoe u ze noemen wil, waren altijd eerbiedwaardige grijsaards, sterk en kwiek. Dit verbaasde me hoe langer hoe meer, naarmate we verder reden. Ik kan u zelfs verzekeren dat ik in heel Zweden geen enkele jongeman tussen de twintig en veertig jaar gezien heb, behalve de soldaten. Door de bloedige oorlog, die al zo lang had geduurd en zoveel veldslagen en belegeringen in diverse landen te zien had gegeven, was haast de hele jeugd van dit ongelukkige koninkrijk weggevaagd. Het overschot zat in het leger of althans bij de volksmilitie, die onder de droevige omstandigheden van toen in haar geheel gemobiliseerd was.

Hoe kon ik geloven dat ik me bevond in het land van de beroemde Goten, die eertijds de hele wereld overspoeld en een flink deel daarvan veroverd hadden, steeds gevolgd door nieuwe legerscharen die elkaar opvolgden als de baren van de zee. Maar toen wij dieper landinwaarts kwamen, vonden wij de situatie nog ernstiger. We kregen dikwijls kinderen van elf à twaalf jaar als postiljon. Ze verrichtten overigens hun taak met dezelfde energie en behendigheid als hun grootvaders of overgrootvaders. Wij reden zelfs meer dan twintig posten met meisjeskoetsiers en die deden dat perfect. U kunt u voorstellen hoe grappig ik dit schouwspel vond, maar er kwam nog iets vreemders. Op zekere dag zag ik van verre in het veld een groot aantal witte figuren zonder te kunnen raden wat het wezen mocht. Toen ik dichterbij kwam zag ik dat het een groep vrouwen en meisjes was die het koren inzamelden, met daarbij enige

[pagina 85]
[p. 85]

grijsaards om het weg te voeren. Behalve dat laatste deden de vrouwen verder alles. Zij droegen niets anders op hun lijf dan een hemd. Maar denk niet te vlug dat hier een buitenkansje lag voor een nieuwsgierige blik! Deze hemden zijn aardig uitgesneden: rond de hals geplooid tot aan de borst en vanaf het middel wijd uitlopend als een soort van rok. Daar waar de handen zitten vindt men dan nog een of andere versiering. Men kan hier echt spreken van een compleet, luchtig en gemakkelijk kostuum dat, hoe pikant het er ook uitziet, in geen enkel opzicht de eerbaarheid kwetst. Een overbezorgde kuisheidsapostel zou er misschien iets op te vitten kunnen hebben als het linnen fijn en doorschijnend was geweest, maar de armoede van die mensen belet zodanige luxe. In Holland heb ik daarentegen wel sluiers zien dragen waarvan ook de stof nog eens ragdun was. Overigens raakten mijn ogen hier snel gewend aan deze kledij, omdat wij in het vervolg herhaaldelijk meisjes te paard in dezelfde uitmonstering tegenkwamen.

Aangezien ik medelijdend van nature ben wekten onze arme koetsiertjes bij mij veel deernis. Heel het koninkrijk verkeerde in een desolate toestand. Het gebeurde vaak dat, als we bij een posthuis aankwamen, daar mens noch paard te ontdekken viel. Toch was het voor ons zaak om verder te komen en onze pleisterplaats te vinden. Wat te doen in zo'n geval? Er zat niets anders op dan deze arme meisjes dwingen om met dezelfde, vrijwel uitgeputte paarden naar de volgende post te rijden. Die arme kinderen barstten daarop in tranen uit, wierpen zich op de knieën en probeerden ons met allerlei smeekbeden te vermurwen. Zij vreesden voor het leven van hun paarden, zij vreesden dat hun vader of moeder over hen in angst zou zitten; zij waren bang om 's nachts alleen terug te moeten rijden. En hadden die ongelukkige meisjes soms geen gelijk? Maar omdat wij ook gelijk hadden, moest er door hen gereden worden. De prins evenwel, humaan en milddadig als hij is, verzachtte hun leed zo goed hij kon door beloften die hij ook nakwam. Niet

[pagina 86]
[p. 86]

alleen betaalde hij hen voor beide posten, maar gaf hun ook ieder een Carolusgulden ter waarde van vijf stuiver, wat hen verguld als koninginnen deed terugkeren. Opgetogen toonden ze elkaar dit rijke cadeau, na eerst wel vijftig buigingen voor de prins gemaakt te hebben. En ik? Ik deelde hun blijdschap uit de grond van mijn hart.

Over het algemeen werden wij beter bediend door jonge mensen - onverschillig van welk geslacht - dan door die ernstige oude lieden, die voor het merendeel hun statigheid schenen te hebben overgedragen op hun paarden. Je kon bij die laatste categorie makkelijk zien wie van hen wel of niet soldaat was geweest en ik geloof niet dat we ons op dit punt ooit vergisten. Deze oudgedienden waren opgewekt, vrolijk en een tikkeltje beschaafder. Bovendien spraken zij recht voor de vuist en deden hun plicht als brave lieden betaamt. Boeren die nooit gediend hadden waren daarentegen aanzienlijk trager, minder opgewekt, in één woord: lomper. Grof direct eigenbelang scheen hun enige richtsnoer. Hun voornaamste doel was hun knollen te sparen. Vroeg men hun beleefd om er eens de zweep over te gooien, dan reageerden zij als houten klazen. Dat was een taal die zij niet verstonden. Om hen in beweging te krijgen moest men flink tegen ze schreeuwen en de stok eens even dreigend omhooghouden. Soms was het zelfs absoluut noodzakelijk om een flinke tik uit te delen. Wat een verschil tussen deze slaafse zielen en het gemene volk in Holland, dat men opstandig maakt door te snauwen maar waarvan men met zachte en vriendelijke woorden alles gedaan kan krijgen. Hoe vernederend eigenlijk voor een redelijk humaan mens om, noodgedwongen, zo weinig respect te tonen voor de voortreffelijkheid van zijn eigen natuur door zijn medemens te beschouwen als een lastdier, alleen tot slavernij geschapen! Maar deze arme lui verliezen door zulke mishandeling ook alle zelfrespect. Zij zijn langzamerhand de vrees voor een pak slaag als enige prikkel gaan beschouwen om hun plicht te doen. Ik trachtte in de

[pagina 87]
[p. 87]

gegeven omstandigheden het mechanisme van hun hersenen na te gaan. Als je ze zacht behandelde voelden ze niet dat men hun meester was en geloofden het dus ook niet meer. Zij gedroegen zich dan alsof knecht en meester gelijk waren, zodat die humane behandeling hen op den duur misschien opstandig zou hebben gemaakt. Maar een bevelende toon, dreigementen of klappen brachten meteen verandering in hun houding. Hun getroffen oren en schouders deden hun ziel terugkeren in de slavernij waaruit zij voor enkele ogenblikken ontsnapt meenden te zijn.

Tot ziens.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken