Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Paal 20 (1959)

Informatie terzijde

Titelpagina van Paal 20
Afbeelding van Paal 20Toon afbeelding van titelpagina van Paal 20

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.44 MB)

Scans (4.77 MB)

XML (0.13 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

novelle(n)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Paal 20

(1959)–Lidy van Eijsselsteijn–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 27]
[p. 27]

De spiegel

Die nacht, toen de vrouw wakker werd, zag zij de duivel op het bankje voor haar kaptafel zitten. Weliswaar droeg hij niet zijn traditioneel kostuum, bokspoot noch horens, maar ze wist zeker dat hij het was. Hij leek een erg presentabel man, en zijn rug leek haar bekend. Hij lette niet op haar, verdiept als hij was in het hanteren van de driedelige spiegel. Hij zette de zijkanten vast, bekeek zichzelf, en knikte tevreden. Toen draaide hij zich naar haar om.

‘Ik hoop dat ik niet dérangeer,’ zei hij hoffelijk.

‘Dat hangt er van af,’ zei de vrouw.

Hij keerde zich weer naar de spiegel en bekeek zich aandachtig opnieuw van links en van rechts, zichtbaar in zijn schik met het resultaat. De vrouw liet hem begaan, maar tenslotte werd ze korzelig. ‘Je schijnt het nogal met jezelf getroffen te hebben,’ zei ze, om hem te ergeren.

‘Dat gáát, dat gaat,’ zei hij. ‘Dat weet ik trouwens pas zeker als ik er helemaal dóór ga. Dat moest voor een mens, net als voor ons, verplicht zijn, zo ééns in de zeven jaar.’

‘Wat is dat, door de spiegel gaan?’ wou de vrouw weten.

‘Kijk maar!’ zei hij.

Hij liet haar zijn hand zien, de verzorgde hand

[pagina 28]
[p. 28]

van een man uit goede kringen. Dan, zich op het bankje draaiend, stak hij aan weerskanten de handen door de spiegel. Ze zonken er geluidloos in weg.

‘Kunstjes!’ mompelde de vrouw. Maar toen hij de handen terugtrok, en zij de spiegels zich weer zag sluiten, week zij in haar bed achteruit, de ogen groot van schrik. ‘Wat... was dat?’ vroeg ze.

‘Oh, niets dan een kleine demonstratie. Een spiegel is feitelijk het gebied van de zelfkennis. Dat is voor jou nog vrijwel onontgonnen gebied. Bovendien liggen daar nog interessante terreinen achter. Zal ik er eens helemaal doorgaan?’ bood hij aan.

‘Liever niet,’ zei ze, ‘tenzij je meteen wegblijft óók. Wat wou je hier eigenlijk?’

‘Ik wou je die truc met de spiegel even leren.’

‘Dat klinkt niet gek,’ zei de vrouw. Maar ze bleef op haar hoede. Tenslotte had hij Eva maar een vervelende kool gestoofd, al was het lang geleden. Achteraf bezien, had die misschien maar beter nooit van goed en kwaad kunnen weten, noch in zichzelf, noch in de interessante terreinen van de rest.

‘Het is heus aardig!’ drong hij aan.

‘Och,’ zei ze, ‘het is ook niet onaardig in jezelf zo 's het een en ander te ontdekken, bij stukjes en beetjes, - of in de wereld om je heen. Je staat nog 's voor verrassingen. Bovendien, eerlijk gezegd, lijk je me niet de juiste mentor. Overigens houd ik wel van terra incognita.’

Hij was in de lage stoel opzij van de kaptafel gaan zitten, en keek haar aan. Zijn gezicht leek

[pagina 29]
[p. 29]

hoe langer hoe vertrouwder, het leek op dat van een vriend van wie zij hield. Ook zijn handen kwamen haar bekend voor, te bekender, hoe meer zij er naar staarde.

In het licht van de matte kaptafellampen leek de spiegel als verzilverd, met wat rose op de voorgrond. ‘Als de ochtendhemel wanneer de dag op komst is, die duizend verrassingen in zich bergen kan,’ dacht de vrouw. Langzaam kwam ze uit haar bed, ging op de spiegel toe, en bekeek zichzelf ernstig.

‘Probeer het eens met een van je handen,’ stelde hij voor.

‘Kan ik terug?’ vroeg ze.

‘Je hand? Natuurlijk, dat zag je toch aan mij? Maar je hand behoudt het wéten.’

Ze legde de rechterhand tegen de spiegel en voelde hoe die er in wegzonk, als in een zachte massa, warm en kleverig. Met een ruk trok zij haar hand terug. De hand leek onveranderd, alleen in de palm tekende het Memento zich helderder af dan anders, witter, als gebleekt. ‘Als haar dat grijs is geworden,’ dacht de vrouw.

Ze staarde lang op de palm van haar hand en zocht zich te bezinnen. De duivel kwam achter haar staan, ze zag zijn gezicht in de spiegel.

‘Probeer het!’ fluisterde hij. ‘Het menselijk hart is een interessant gebied! Wist je wel dat het geen grenzen heeft?’

Maar de vrouw week achteruit. ‘Het is genoeg,’ zei ze. ‘Misschien is het zelfs al te veel voor mij. Ik denk dat het bij jullie bij wijze van straf ver-

[pagina 30]
[p. 30]

plicht is, ééns in de zeven jaar! Wou je je straf met mij delen?’

‘Wat een nonsens,’ mompelde hij. ‘Ik maak alleen graag vergelijkingen, ook reis ik niet graag alleen. En een vrouw is charmant gezelschap. Nu, ga je mee? Denk er aan wat je zult kunnen schrijven, met deze wetenschap. Denk eens hoe je jezelf en je omgeving tot op de bodem zult kunnen zien! Het is alles erg eenvoudig, kijk!’

Hij trok het bankje voor de kaptafel opzij en stapte in het middenstuk van de spiegel. Zij zag hoe hij er in wegzonk, en hoe de open spiegel haar vragend aankeek. Misselijk van angst sloeg zij de handen voor het gezicht.

Toen ze eindelijk opzag had de spiegel zich gesloten. Argeloos kaatste de gladde oppervlakte haar beeld.

De schrik zat de vrouw nog verlammend in de leden, maar zij beheerste zich, kwam overeind, trok de kaptafel scheef, en keek er achter. ‘Ik lijk wel een aap!’ dacht ze. ‘Als je die een spiegel voorhoudt kijkt hij ook eràchter, en niet er in!’ Maar achter de spiegel hing alleen een oud stofrag.

‘Hij hield me voor de gek,’ dacht ze. ‘Dat is, tenslotte, zijn métier. Laat hij zijn foefjes maar houden. Grauw moet de wereld zijn voor wie zichzelf en de ander kent tot op de bodem. Er was er maar Eén, die wist wat in de mens is, en die betaalde het duur.’

Maar ze lag wakker tot de morgen, haar rechterhand met de linker vergelijkend. Buiten waste een kristalheldere morgenregen de wereld schoon.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken