Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Paal 20 (1959)

Informatie terzijde

Titelpagina van Paal 20
Afbeelding van Paal 20Toon afbeelding van titelpagina van Paal 20

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.44 MB)

Scans (4.77 MB)

XML (0.13 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

novelle(n)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Paal 20

(1959)–Lidy van Eijsselsteijn–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 38]
[p. 38]

Vak de kabouter

De tijd staat niet stil, glijdt weg als zand door de vingers van een spelend kind. Het duidelijkst is de vrouw zich dit bewust in de vele slapeloze nachten, als pas tegen de morgen een lichte sluimer haar bevangt, onrustig als de slaap van een haas.

Die morgen werd zij wakker van een klein, tikkend geluid. Het klonk als een voorzichtig getimmer. Zij maakte licht en zag dat het pas half zes was. ‘Wie timmert er nu al,’ dacht ze slaperig. ‘Nog stikdonker, en zondagmorgen. Misschien bij de buren?’ En zij trok het licht weer uit.

Maar toen het getik zich herhaalde stond zij op, sloeg een kimono om, en luisterde op de overloop. Het geluid kwam van de zolder. Voorzichtig, om de anderen niet te wekken, sloop zij de trap op. De deur van de zolderkamer stond open en ook de deur van de kast, die schuin onder het dak liep. In het licht van haar zaklantaarn zag zij de rommelige inhoud: een opgerolde oude loper, een afgedankte jekker. Vlak vooraan, op de vloer van de kast, stond een ebbenhouten byouteriekistje dat zij nooit gebruikte. Een van de kleine, sierlijk besneden poten zat los, en de kabouter van het huis was druk bezig die te repareren. Toen het licht van de zaklantaarn hem verraste schrok hij, en wilde wegrennen, de kleine hamer nog in de hand.

[pagina 39]
[p. 39]

‘Wat doe je daar?’ wou de vrouw weten.

‘Dat zie je toch! Ik wou dit even maken,’ zei hij korzelig.

Om hem op zijn gemak te stellen vermeed de vrouw naar hem te zien. Zij keek naar het hamertje dat hij blijkbaar uit een kist met kinderspeelgoed had opgediept en bepaalde toen haar aandacht bij het kistje. ‘Voor mij hoef je het niet te repareren,’ zei ze, ‘ik heb altijd het land aan dat ding gehad. Ik vond dat het op een doodkistje leek.’

Inderdaad had de kleine, met vakmanschap uit één stuk ebbenhout gesneden kist, veel van een miniatuur sarkofaag. Langwerpig en donker stond het op zijn ebbenhouten poten, het losliggend deksel sloot aan weerskanten met veren en kon, eenmaal dichtgeklikt, alleen met een sleutel geopend worden. Het geheel was met grillige figuren versierd.

Onwillekeurig wou de vrouw het open kistje sluiten, maar toen zij een beweging in zijn richting maakte dook de kabouter dieper in de kast. Daarom ging zij op de vloer zitten en legde de zaklantaarn naast zich. Zij bedacht dat het eigenlijk alleen aan kinderen vergund is, de huiskabouter te zien. Zij had, toen ze nog klein was, vaak naar hem verlangd, en hem in alle hoeken gezocht en geroepen, maar hij had zich nooit vertoond. En nu zat hij daar, overrompeld door het licht van haar zaklantaarn, en prutste aan de kapotte poot van haar byouteriekist.

‘Waarom doe je dat?’ hield zij aan.

[pagina 40]
[p. 40]

Voor het eerst keek hij haar aan, maar antwoordde niet. Hij wrikte aan de gerepareerde poot en zag dat die weer stevig zat. Over het open kistje gebogen probeerde hij of het inderdaad vast stond en knikte tevreden. Met enige inspanning legde hij het deksel er schuin over en bleef staan, wachtend of zij zou weggaan. Maar zij bleef zitten en vroeg opnieuw:

‘Wat wou je toch?’

Zijn gekreukt gezicht begon te trekken.

‘Nou, als je het dan weten wilt,’ zei hij, - ‘ik heb er genoeg van. Ik ben van plan in die kist van jou te gaan liggen, en het deksel over me dicht te klikken. Ik wil niets meer horen, niets meer zien, ik wil rust, ik wil me niet langer ergeren.’

‘Waarom erger je je zo?’ vroeg ze.

‘Ik deug nergens meer voor,’ zei hij gemelijk. ‘Hoe langer ik de wereld ken, hoe beroerder ze wordt. In de hele omgeving is niet één kabouter meer, wij zijn overbodig, Zelfs de kinderen geloven niet meer in ons, wij hebben afgedaan. De mensen worden steeds harder en zelfzuchtiger, het begint al in de wieg. Al een paar jaar loop ik af en toe om deze kleine doodkist heen, ik zou er precies in passen. Misschien zou jij me vinden, na jaren, maar groot was die kans niet: als ik het deksel over me dichttrek, neem ik de sleutel in mijn kist mee. Je hebt altijd een hekel aan dat kistje gehad, je zou stellig de energie niet vinden, het open te laten breken - als je al ontdekte dat het op slot zat. En àls je dat al deed, zou je me voor een pop houden, die per ongeluk door een ander kind in

[pagina 41]
[p. 41]

het byouteriekistje was gestopt. Nu weet je het, en ik wou, dat je maar weer naar je bed ging.’

‘Ik ben erg blij dat ik je tijdig hoorde,’ zei de vrouw. ‘Ben jij dezelfde kabouter waar ik als kind in geloofde, en die ik zo vaak heb geroepen? En waarom heb je nooit met me gepraat, toen?’

‘Dat hoefde niet,’ zei hij boos. ‘Het was genoeg dat je in me geloofde. Natuurlijk ben ik dezelfde, wie zou ik anders zijn? In alle huizen waar jij gewoond hebt ben ik meegegaan. Ik wou dat je maar niet zo vaak verhuisd was! Ik zag jou best, al zag je mij niet. Dacht je dat ik niet weet dat jij er óók genoeg van hebt? Dacht je dat ik niet heb gezien hoe je af en toe naar deze kast komt en je hoofd in die ouwe jekker van je vader stopt om uit te huilen? Dat jij óók de moed opgeeft? Waarom was je die laatste keer zo verdrietig?’

‘Het was oorlog, toen,’ zei de vrouw langzaam. ‘Die lag als een verschrikking over me. En nu, nu heet het vrede, maar alles is erg moeilijk. Soms voel ik me precies als jij. Dan zou ik in mijn bed willen liggen en de dekens over mijn hoofd trekken, en nooit meer opstaan.’

‘Zie je wel dat jij ook weg wilt?’

‘Ja, soms ben ik moe,’ gaf zij toe.

‘Nu, zeg maar ronduit, dat jij ook geen moed meer hebt.’

‘Niet veel meer,’ zei ze verlegen. ‘Weet je, toen ik klein was, liet jij je niet zien. Het was genoeg dat ik in je geloofde. Nu ik volwassen ben, en vergeefs het goede zoek, moet het me misschien wéér genoeg zijn er in te geloven. Wat jou betreft, het

[pagina 42]
[p. 42]

was verkeerd van me, je jarenlang te vergeten. Je hoort er toch bij, bij mijn leven, - maar het leven neemt ons allemaal zo in beslag!’

‘Wat een onzin,’ zei de kabouter. ‘Het leven!’ herhaalde hij smalend. ‘Wou je dat leven noemen? Iets dat geen zin heeft? Al die onzin maakt dat je het echte gewoonweg vergeet. Doof en blind ben je geworden, jij net zo goed als de rest!’

‘Toch niet helemaal,’ mompelde ze. ‘Wel, als ik helemaal doof was had ik jou niet horen timmeren, en als ik blind was voor al het echte zou ik je nou niet zien. Wel?’ vroeg ze triomfantelijk. ‘En waarom praat je dan nog met me?’

‘Dat is uit oude gehechtheid,’ zei hij.

Ze zwegen. In het licht van haar zaklantaarn zag ze zijn oud gezicht, dat haar aankeek. Hij was op de drempel van de kast gaan zitten en leunde tegen de byouteriekist. De vrouw schoof naast hem. leunend tegen de kastdeur. Ze voelde zich moe en slaperig, in het donker voelde ze tranen over haar gezicht glijden, maar ze maakte geen enkel gebaar om ze weg te vegen. Doodstil zat ze, en wist de eendere moeheid op hem en zichzelf wegen.

‘Doe het niet, kleine,’ zei ze eindelijk. ‘Geef jij ook de moed niet helemaal op. Als jij sterft, sterft ook het sprookje. Misschien zal er een ander geslacht komen, dat weer om je roepen zal.’

Terwijl ze sprak tastte ze voorzichtig achter zich, naar de sleutel van het kistje. Ze vond hem, en liet hem er in glijden, de gewatteerde bodem gaf geen geluid. Maar terwijl haar vingers naar het deksel zochten om de kist dicht te trekken, bedacht

[pagina 43]
[p. 43]

ze zich. Ze stond op, nam de lantaarn, er voor zorgend het rimpelgezicht niet te beschijnen, omdat ze bang was, er tranen op te zien. ‘Je moet het met jezelf uitmaken,’ zei ze. ‘Dat moet ik óók.’

Van verweg begon een klok te luiden. ‘Acht uur,’ zei de vrouw verwonderd. ‘Hoor, de kerkklok luidt al, het wordt ook al een beetje licht. Ik moet naar beneden. Ik wou gaan, straks.’

‘Och, het is dáár precies hetzelfde,’ zei hij. ‘Geef dáár de moed ook maar op!’

‘Ook niet helemaal,’ zei ze langzaam.

 

De vrouw werd wakker doordat een klok luidde. Grijs licht brak door het raam. Voorzichtig, om de anderen niet te wekken, sloop ze naar de zolder. De deur van de zolderkamer stond half open, ook de deur van de kast die schuin tot onder het dak doorliep. Ze keek even naar de rommelige inhoud. Een oude jekker hing aan een haak, ze drukte kinderlijk haar mond op de kraag. Vlak vooraan, bij de drempel, stond het ebbenhouten byouteriekistje, als een miniatuur-sarkofaag, het deksel lag er schuin overheen. Op de bodem lag de kleine, zilveren sleutel. De vrouw nam die op en bekeek hem geruime tijd. Dan legde zij het sleuteltje terug in de kist. De gewatteerde bodem gaf geen geluid.

Voorzichtig drukte zij het deksel dicht. Met een gevoel van opluchting hoorde zij de veren klikken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken