Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het refrein in de Nederlanden tot 1600 (1953)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het refrein in de Nederlanden tot 1600
Afbeelding van Het refrein in de Nederlanden tot 1600Toon afbeelding van titelpagina van Het refrein in de Nederlanden tot 1600

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.62 MB)

XML (1.25 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

proefschrift
studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het refrein in de Nederlanden tot 1600

(1953)–A. van Elslander–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 51]
[p. 51]

De ontwikkeling van den refreinvorm

Het zou voorzeker geen al te ingewikkelde taak zijn, aan de hand van enkele goed dateerbare en aan bepaalde concrete dichterfiguren toe te kennen teksten, de ontwikkelingsgeschiedenis van den Refreinvorm in zijn verschillende uitzichten, vanaf zijn verschijnen in de eerste helft van de XVe eeuw tot c. 1600, te schetsen en toe te lichten. Zo gunstig staan de zaken nu echter eenmaal niet. Want niet alleen zijn de oudste en ook wat den vorm betreft interessantste Refreinen dikwijls in een vrij corrupten staat overgeleverd, maar bovendien is het op enkele zeldzame uitzonderingen na practisch niet goed mogelijk de teksten van vóór c. 1530 nauwkeurig te dateren of zelfs aan bepaalde dichters toe te schrijven. Het toeval wil dat we over de vroegste en belangrijkste verzamelingen het slechtst zijn ingelicht, terwijl het met de latere, over het algemeen vrij onbeduidende bundels, veel beter is gesteld. De overlevering tot 1530 is bovendien vrij brokkelig: we hebben alle redenen te geloven dat veel en belangrijk werk uit die jaren is verloren gegaan. Met het werk van Anna Bijns (1493-1575) staan de zaken gunstiger. Van haar zijn namelijk drie gedrukte Refreinboeken bewaard, waarvan met nagenoeg volledige zekerheid kan worden beweerd dat ze enkel en alleen Refreinen van de Antwerpse dichteres bevattenGa naar voetnoot(1). Hetzelfde kan echter niet gezegd worden van de twee verzamelbundels van Enghelbrecht vander DoncktGa naar voetnoot(2). Welke van de aldaar voorkomende Refreinen op haar rekening kunnen worden gebracht en welke niet: daarover kunnen het de geleerden maar niet eens worden. Blijft dan de periode tussen c. 1530 en 1600, waartoe de meeste ons bewaarde bundels behoren, maar die in de ontwikkeling veeleer een teruggang en een verstarring betekent.

De vraag dringt zich nu op, of het met zo gebrekkige en onvoldoende gegevens wel mogelijk is een geschiedenis van den Refreinvorm te ontwerpen. C. Kruyskamp, de enige die zich met dit vraagstuk enigszins meer van nabij heeft beziggehouden, schijnt hier in ieder geval verre van overtuigd te zijn. Hij heeft er zich dan ook bij bepaald, enkele conclusies over de vormeigenaardigheden van het Refrein af te leiden uit statistische tabellen, waarin de gegevens van

[pagina 52]
[p. 52]

een vijftal bundels waren verwerktGa naar voetnoot(3). Dergelijke tabellen kunnen ons voorzeker iets over den Refreinvorm leren, doch het spreekt vanzelf dat op deze wijze van een ‘ontwikkeling’ van den vorm geen sprake kan zijn, daar hierdoor alle bundels op eenzelfde lijn komen te staan zonder chronologische differentiatie. Wij zijn dan ook de mening toegedaan dat het voor de geschiedenis van den Refreinvorm heel wat meer zou betekenen, indien we, na de ontleding in chronologische orde van een zeker aantal bijzonder representatieve bundels, zouden kunnen besluiten tot enkele algemene en vooral in den tijd geprojecteerde tendenties. Het lijkt ons dus geen onmogelijke taak in de bij eerste kennismaking zo weinig overzichtelijke en moeilijk te ordenen massa overgeleverde Refreinen enige chronologische differentiatie te brengen, waardoor een bescheiden en zich tot enkele grote trekken beperkende geschiedenis van den Refreinvorm zou mogelijk worden.

We stellen hier dan volgende periodisering voor die in hoofdzaak de overzichtelijkheid wenst te dienen en geen absoluut karakter draagt.

Het Refrein vanaf zijn ontstaan in de eerste helft van de XVe eeuw tot c. 1530;
Het Refrein tussen c. 1530 en c. 1600;

verder wordt ook aan de Refreinen van Anna Bijns speciale aandacht geschonken en het auteurschap van de twee verzamelbundels van Enghelbrecht vander Donckt onderzocht van uit een tothiertoe ten onrechte verwaarloosden gezichtshoek: de vormkenmerken.

Het was bovendien nog nodig, om wille van de duidelijkheid, enkele uitzichten in de structuur van den Refreinvorm uit elkaar te houden. Daarom behandelen we achtereenvolgens voor de eerste periode (begin XVe eeuw tot c. 1530), het ‘geval’ Anna Bijns en de tweede periode (c. 1530-c. 1600), volgende punten:

I.De uitwendige structuur van het Refrein:
Het aantal strophen.
Het aantal regels per strophe.
De lengte van de ‘Prince’.
II.De verbindingsmiddelen van de strophen.
Het ‘refrain’ (stok).
Het rijmschema.
III.De rijmsoorten en de verslengte.
[pagina 53]
[p. 53]

I De uitwendige structuur van het refrein

Dat we zo slecht over de chronologie van de vroegste Refreinen zijn ingelicht, wordt enigszins vergoed door het feit dat de vormeigenaardigheden van de Franse Ballade die, zoals we hebben trachten aan te tonen, voor het tot stand komen van de vormstructuur van het Refrein van doorslaande betekenis is geweest, vrij goed gekend zijn. De vorm van de Franse Ballade verschaft ons bovendien een uitgangspunt, waarvan we de waarde niet mogen onderschatten. De afwijkingen, die het Refrein gaandeweg van zijn model, de Ballade, is gaan vertonen, bieden ons wellicht enig aanknopingspunt voor een betrekkelijke chronologie van zijn verschillende vormstadia. We kunnen immers verwachten dat juist die Refreinen, welke de grootste gelijkenis bieden met de Franse Ballade, waarschijnlijk tot de oudste kunnen gerekend worden.

We beschouwen hier dan vooreerst de ‘uitwendige structuur’ van het Refrein in de periode van het begin van de XVe eeuw tot c. 1530 en onderzoeken met het oog hierop achtereenvolgens de Rethoricale Wercken van Anthonis De Roovere, die bij gebrek aan beters als representatief voor de XVe eeuw kunnen doorgaan, en de Refreinenbundels van Jan van Styevoort en Jan van Doesborch, die samen een veelzijdige en uitgebreide keuze vormen van de Refreinenliteratuur van vóór c. 1530.

De Rethoricale Wercken bevatten 65 Refreinen: namelijk 59 stukken ‘int vroede’, één ‘int amoureuze’, 4 ‘int zotte’ en de ‘Clachte’ van Jan Bortoen. We bepalen ons hier bij de religieuze en didactische stukken en brengen onze gegevens samen in een tabel die ons toelaat de gewichtigste vormkenmerken na te gaan: aantal strophen, aantal regelsGa naar voetnoot(4) per strophe en lengte van de Prince: even lang of korter dan de overige strophen.

[pagina 54]
[p. 54]

A. De Roovere, Rethoricale Wercken. Refreinen ‘int vroede’.

Strophen 4 5 6 7 8 9 12 14 15
7 regels 1                 1  
Korte Prince 1                 1 2.
8 regels - - 1 1     1 1   4  
Korte Prince 2 1 1 -     - -   4 8.
8 ½ regels -                 -  
Korte Prince 2                 2 2.
9 regels -                 -  
Korte Prince 1                 1 1.
10 regels 3   1   1 1       6  
Korte Prince 7   -   - -       7 13.
11 regels -       1         1  
Korte Prince 2       -         2 3.
12 regels 2                 2  
Korte Prince -                 - 2.
13 regels 1   1   1         3  
Korte Prince 6   -   -         6 9.
14 regels         1         1  
Korte Prince         -         - 1.
15 regels -     - 1       1 2  
Korte Prince 10     2 -         12 14.
16 regels   -               -  
Korte Prince   1               1 1.
17 regels -                 -  
Korte Prince 2                 2 2.
18 regels 1                 1  
Korte Prince -                 - 1.
Totaal 41 2 4 3 5 1 1 1 1 59 59.

[pagina 55]
[p. 55]

Er zijn dus, op een totaal van 59 stukken: 41 van 4 strophen, dus bijna 70%. Daarnaast zijn er:

2 Refreinen van 5 strophen;
4 Refreinen van 6 strophen;
3 Refreinen van 7 strophen;
5 Refreinen van 8 strophen;
1 Refrein van 9 strophen;
1 Refrein van 12 strophen;
1 Refrein van 14 strophen;
1 Refrein van 15 strophen, namelijk het ‘Lof vanden heylighen Sacramente’.

De afwijking van den Balladenvorm is hier dus, wat het aantal strophen betreft, vrij groot. Het aantal regels per strophe daarentegen komt bijna met dat van de Ballade overeen. Er zijn namelijk:

2 Refreinen van 7 regels per strophe;
8 Refreinen van 8 regels per strophe;
2 Refreinen van 8 ½ regels per strophe;
1 Refrein van 9 regels per strophe;
13 Refreinen van 10 regels per strophe;
3 Refreinen van 11 regels per strophe;
2 Refreinen van 12 regels per strophe;
9 Refreinen van 13 regels per strophe;
1 Refrein van 14 regels per strophe;
14 Refreinen van 15 regels per strophe;
1 Refrein van 16 regels per strophe;
2 Refreinen van 17 regels per strophe;
1 Refrein van 18 regels per strophe.

Het aantal schommelt tussen 7 en 18, met een voorkeur voor strophen van 8, 10, 13 en vooral 15 regels; voor de Franse Ballade: van 6 tot 16Ga naar voetnoot(5).

De ‘Prince’ ten slotte, die vrijwel nooit ontbreekt, is niet in alle gevallen korter dan de overige strophen en telt niet enkel 4 en 5, doch ook van 6 tot 18 regels. In 21 Refreinen is het aantal regels van de ‘Prince’ zelfs eenvoudig identisch aan dat van de overige strophen.

De afwijkingen van den Balladenvorm komen tot uiting, wanneer we vaststellen dat, op een totaal van 59 stukken, slechts 15 aan de vormkenmerken van de Ballade beantwoorden, afgezien natuurlijk van de behandeling van het rijm en afgezien van de verslengte.

[pagina 56]
[p. 56]

Het is opvallend dat al de afwijkingen die we hebben aangegeven in een zelfde richting wijzen. De Balladenvorm ondergaat bij zijn overname ten onzent een soort ‘verlengingskuur’. Dit blijkt uit de lengte van de strophe, van de ‘Prince’, en uit het aantal strophen niet het minst. Het is verre van onmogelijk dat de didactische trek, de neiging tot het breedvoerig moraliseren, die juist in deze periode zo sterk naar voren treedt, hiervoor aansprakelijk is te stellen. Het lijkt ons echter niet waarschijnlijk dat deze lerende neiging alleen voldoende zou zijn om de vrij grote afwijking in het aantal strophen te verklaren: (van 4 tot 15), een afwijking die zich bovendien vrij vroeg moet hebben voorgedaanGa naar voetnoot(6). Het komt ons voor, dat hier nog met een tweeden factor kan gerekend worden. We stellen inderdaad vast dat juist deze veelstrophige Refreinen van uitgesproken didactischen of religieuzen aard zijn. Ze zijn dus als het ware de opvolgers geworden of liever ze hebben de attributies overgenomen van de gewone ‘strophische’ gedichten, die in de XIVe eeuw nog talrijk voorkomen, dezelfde thema's behandelen en dikwijls ook uit een groot aantal strophen bestaanGa naar voetnoot(7). Het lijkt ons dan ook niet onaannemelijk dat hier van rechtstreeksen invloed kon sprake zijn.

Vooraleer we tot de behandeling van de volgende verzameling overgaan, wensen we er den nadruk op te leggen dat we vooral op die feiten zullen wijzen welke voor de geschiedenis van den Refreinvorm van wezenlijke betekenis zijn.

 

De Refreinenbundel van Jan van Styevoort (1524), die nu onze aandacht vordert, is een vrij heterocliet samenstel van chronologisch soms ver uit elkaar liggende stukkenGa naar voetnoot(8). Het is echter om practische redenen niet goed mogelijk hierin veel differentiatie te brengen. We zijn dus wel verplicht deze verzameling in haar geheel te bespreken, met uitzondering evenwel van de Refreinen, welke ook in de reeds behandelde Rethoricale Wercken van Anthonis de Roovere voorkomen, en rekening houdend met de indeling in Refreinen ‘int vroede’, ‘int amoureuze’ en ‘int zotte’Ga naar voetnoot(9).

[pagina 57]
[p. 57]

Refreinenbundel van Jan van Styevoort. Refreinen ‘int vroede’.

Strophen 3 4 5 6 7 8 9 10 11 15
8 regels   1 1               2  
Korte Prince   2                 2 4.
10 regels   3 1 1       1     6  
Korte Prince   2 - - 1     -     3 9.
11 regels - 4           1     5  
Korte Prince 1 -           -     1 6.
12 regels   3 2   1 1 -       7  
Korte Prince   1 -   - - 1       2 9.
13 regels   4 2 2   1         9  
Korte Prince   6 1 -   -         7 16.
14 regels - -       1   -     1  
Korte Prince 1 1       -   1     3 4.
15 regels   22 2   -     1   1 26  
Korte Prince   14 1   1     -   - 16 42.
16 regels   3 - 3   1         7  
Korte Prince   2 1 -   -         3 10.
17 regels   2 2 1 -           5  
Korte Prince   2 - - 1           3 8.
18 regels   3 2               5  
Korte Prince   1 1               2 7.
19 regels   1                 1  
Korte Prince   -                 - 1.
20 regels   1             1   2  
Korte Prince   -             -   - 2.
22 regels   1                 1  
Korte Prince   1                 1 2.
Totaal 2 80 16 7 4 4 1 4 1 1 120 120.

[pagina 58]
[p. 58]

Refreinen ‘int vroede’: 120 stukken.

Het aantal Refreinen van 4 strophen is dus opnieuw vrij groot: 80 op de 120 stukken of 66,6%. Daarna komen de Refreinen van 5 en 6 strophen. Wellicht hebben we hier te doen met navolgingen van het Franse ‘Chant Royal’ (5 strophen) en van de ‘Ballade double’ zonder ‘envoi’ (6 strophen). De Refreinen van 3 strophen zijn zeer zeldzaam en beantwoorden aan de Ballade zonder ‘envoi’.

Het aantal regels per strophe is lichtelijk hoger dan in vorige verzameling en gaat van 8 en 10 tot 20 en 22, met een voorkeur voor strophen van 13 en 15 regels, respectievelijk vertegenwoordigd door 16 en 42 stukken of 13,3% en 35%.

Een derde van de Refreinen, 43 stukken, hebben een kortere Prince.

Refreinenbundel van Jan van Styevoort. Refreinen ‘int amoureuze’.

Strophen 3 4 5 6 7
8 regels   1 1     2  
Korte Prince   1 -     1 3.
10 regels   3 1     4  
Korte Prince   2 -     2 6.
11 regels   1       1  
Korte Prince   4       4 5.
12 regels   -   -   -  
Korte Prince   1   1   2 2.
13 regels 1 3       4  
Korte Prince - 6       6 10.
14 regels   1   2   3  
Korte Prince   1   -   1 4.
14½ regels   -       -  
Korte Prince   1       1 1.
15 regels   6     - 6  
Korte Prince   10     2 12 18.
16 regels   1       1  
Korte Prince   -       - 1.
17 regels   1       -  
Korte Prince   -       1 1.
Totaal 1 43 2 3 2 51 51.

[pagina 59]
[p. 59]

Refreinenbundel van Jan van Styevoort. Refreinen ‘int zotte’.

Strophen 4 5 6 8
8 regels     4 1 5  
Korte Prince     - - - 5.
10 regels -       -  
Korte Prince 1       1 1.
11 regels 2       2  
Korte Prince 4       4 6.
12 regels -       -  
Korte Prince 4       4 4.
13 regels 15 2     17  
Korte Prince 9 -     9 26.
14 regels 1       1  
Korte Prince -       - 1.
15 regels 11 2     13  
Korte Prince 4 1     5 18.
15½ regels 1       1  
Korte Prince -       - 1.
16 regels 1       1  
Korte Prince 2       2 3.
17 regels 1       1  
Korte Prince 1       1 2.
18 regels 1       1  
Korte Prince -       - 1.
Totaal 58 5 4 1 68 68.

[pagina 60]
[p. 60]

Refreinen ‘int amoureuze: 51 stukken.

Refreinen van 4 strophen, talrijk vertegenwoordigd: 43 of 84,3%. Daarnaast enkele stukken van 5, 6 en 7 strophen.

Strophen van 8 en 10 tot 17 regels, met voorkeur voor strophen van 13 en 15 regels: 10 en 18 stukken of 19,6% en 35,2%.

Een groot aantal Refreinen met kortere Prince: 30 of 58,8%.

Refreinen ‘int zotte’: 68 stukken.

Refreinen van 4 strophen: 58 of 85,2%. Enkele stukken van 5, 6 en 8 strophen.

Strophen van 8 en 10 tot 18 regels. Voorkeur voor strophen van 13 en 15 regels: 26 en 18 stukken of 26,1% en 37,7%.

Refreinen met een kortere Prince: 26 of 26,1%.

[pagina 61]
[p. 61]

Refreinenbundel van Jan van Doesborch. Refreinen ‘int vroede’.

Strophen 4 5 6 10
8 regels 1 1     2  
Korte Prince 1 -     1 3.
9 regels -       -  
Korte Prince 1       1 1.
10 regels -       -  
Korte Prince 2       2 2.
11 regels 1       1  
Korte Prince -       - 1.
12 regels 1       1  
Korte Prince 1       1 2.
13 regels -       -  
Korte Prince 2       2 2.
14 regels 1 -   1 2  
Korte Prince 1 1     2 4.
15 regels 3 1     4  
Korte Prince 4 -     4 8.
16 regels -   1   1  
Korte Prince 1   -   1 2.
17 regels - 1     1  
Korte Prince 2 1     3 4.
21 regels 1       1  
Korte Prince -       - 1.
Totaal 23 5 1 1 30 30.

[pagina 62]
[p. 62]

Refreinenbundel van Jan van Doesborch. Refreinen ‘int amoureuze’.

Strophen 4 5 6 7
8 regels 3 1   1 5  
Korte Prince - -   - - 5.
10 regels 3 1     4  
Korte Prince 1 -     1 5.
11 regels -       -  
Korte Prince 1       1 1.
12 regels 1       1  
Korte Prince 3 1 1   5 6.
12½ regels -       -  
Korte Prince 1       1 1.
13 regels 5       5  
Korte Prince 4       4 9.
13½ regels 1       1  
Korte Prince -       - 1.
14 regels 3   1   4  
Korte Prince 4   -   4 8.
15 regels 5       5  
Korte Prince 2       2 7.
16 regels 3   1   4  
Korte Prince 3   -   3 7.
17 regels -       -  
Korte Prince 1       1 1.
18 regels 1       1  
Korte Prince 2       2 3.
19½ regels -       -  
Korte Prince 1       1 1.
20 regels 1       1  
Korte Prince -       - 1.
23 regels 1       1  
Korte Prince -       - 1.
Totaal 50 3 3 1 57 57.

[pagina 63]
[p. 63]

Refreinenbundel van Jan van Doesborch. Refreinen ‘int zotte’.

Strophen 3 4 5
9 regels 1     1  
Korte Prince -     - 1.
13 regels   1   1  
Korte Prince   7   7 8.
14 regels   -   -  
Korte Prince   1   1 1.
15 regels   5 - 5  
Korte Prince   3 2 5 10.
18 regels   - - -  
Korte Prince   1 - 1 1.
Totaal 1 18 2 21 21.

Refreinenbundel van Jan van Doesborch. Refreinen ‘int vroede’: 30 stukken.

Refreinen van 4 strophen: 23 of 76,6%. Slechts 2 stukken van meer dan 5 strophen. Dit is in verband te brengen met het ontbreken van Lofrefreinen.

Strophen van 8 tot 17 en 21 regels. Stukken van 15 regels: 8 of 26,6%. Daarnaast geen uitgesproken voorkeur voor een bepaald aantal regels.

Refreinen met een kortere Prince: 17 of 56,6%.

Refreinen ‘int amoureuze’: 57 stukken.

Refreinen van 4 strophen: 50 of 87,7%.

Strophen van 8, 10 tot 20 en 23 regels. Voorkeur voor strophen van 13, 14, 15 en 16 regels.

Refreinen met een kortere Prince: 25 of 43,8%.

Refreinen ‘int zotte’: 21 stukken.

Refreinen van 4 strophen: 18 of 85,7%.

Strophen van 9, 13 tot 15 en 18 regels. Voorkeur voor strophen van 13 en 15 regels: 8 en 10 stukken of 38% en 47,6%.

 

Refreinen met kortere Prince: 14 of 66,6%.

[pagina 64]
[p. 64]

Vatten we de voornaamste resultaten voor de periode tot c. 1530 samen in een kleine tabel:

Refreinen 4 strophen 13 regels 15 regels Korte Prince
Rethoricale          
Wercken 59 41 9 14 38
Styevoort          
‘int vroede’ 120 80 16 42 43
Styevoort          
‘int amoureuze’ 51 43 10 18 30
Styevoort          
‘int zotte’ 68 58 26 18 26
JvD          
‘int vroede’ 30 23 2 8 17
JvD          
‘int amoureuze’ 57 50 9 7 25
JvD          
‘int zotte’ 21 18 8 10 14
  406 313 80 117 193

Dus op een totaal van 406 onderzochte Refreinen 313 van 4 strophen, of 77%, 80 en 117 stukken met respectievelijk strophen van 13 en 15 regels: 19,7% en 28,8% en 193 met een kortere Prince of 47,5%.

 

Uit de bundels die we hebben besproken blijkt duidelijk genoeg dat het Refrein, vanaf zijn ontstaan in de eerste helft van de XVe eeuw tot ongeveer 1530, een ontwikkeling heeft doorgemaakt, waardoor het meer en meer van zijn oorspronkelijk model is afgeweken. Het blijkt echter, wegens de moeilijkheid van het dateren, niet goed mogelijk de stadia aan te geven waarin dit is gebeurd, hoe interessant dit ook zou geweest zijn.

Deze verschillen, welke we enkel kunnen constateren, hebben betrekking op de lengte van de strophe. Bij de Ballade was deze begrepen tussen 6 en 16 verzen. Het Refrein echter heeft niet enkel strophen van 8 tot 15, doch ook van 16 tot 20 en zelfs tot 23 vers-

[pagina 65]
[p. 65]

regels in de uiterste gevallenGa naar voetnoot(10). Strophen van 15 regels komen het meest voor (28,8%); onmiddellijk daarna: strophen van 13 regels (19,7%)Ga naar voetnoot(11).

Het zelfde verschijnsel doet zich voor in de behandeling van de ‘Prince’. Deze gaat van een oorspronkelijken omvang van 4 en 5 versregels gaandeweg langer worden tot ze eindelijk even lang is als de overige strophen. Hierdoor gaat dan de specifieke betekenis van deze opdrachtstrophe verloren, doordat ze niet meer in haar bouw tegenover de andere strophen komt te staan, doch eenvoudigweg met de overige strophen wordt ‘gelijkgeschakeld’. Wanneer echter deze tendentie zich volkomen baan breekt, is niet gemakkelijk nauwkeurig aan te geven.

We hebben reeds de mening vooruitgezet dat deze systematische ‘verlengingen’ in verband zouden staan met den bijzonderen trek naar breedvoerig moraliseren, die in onze literatuur vooral rond bedoelde jaren heel sterk naar voren treedt. Het talrijker worden van het aantal strophen (van 4 tot 15) is hiervan een andere illustratie, hoewel hier waarschijnlijk nog een tweede factor kan hebben gewerkt. Daar het vooral gaat om didactische en voornamelijk zelfs religieuze stukken, kunnen we niet zonder grond aannemen dat het Refrein hier als het ware de attributies van de strophische gedichten van de XIVe eeuw en vroeger heeft overgenomenGa naar voetnoot(12). We stellen inderdaad vast, dat deze gedichten in de tweede helft van de XVe eeuw niet meer voorkomen, terwijl de Refreinen met een groot aantal strophen juist rond 1450 overvloedig beginnen te worden. Dit belet echter niet dat de Refreinen van 4 strophen ook nog in dien tijd en daarna de grote meerderheid blijven uitmaken. Er zijn er 313 op een totaal van 406 of 77%.

 

We kunnen thans overgaan tot de figuur van Anna Bijns. Zoals bekend bestaat de letterkundige nalatenschap van de Antwerpse dichteres uit 3 Refreinboeken met een totaal van 112 Refreinen; verder komen hier ook in aanmerking de twee verzamelbundels van Enghelbrecht vander Donckt, waarbij de vraag nog altijd onopgelost blijft, welke Refreinen nu werkelijk van haar hand zijn en welke niet. We zullen trachten dit vraagstuk te belichten van uit een gezichtspunt dat tot hiertoe ten onrechte werd verwaarloosd: namelijk de bijzonder kenmerkende vormeigenaardigheden die haar Refreinen vertonen.

[pagina 66]
[p. 66]

Vooreerst zullen we trachten deze vormkenmerken af te leiden uit haar drie gedrukte Refreinboeken waarvan het auteurschap vaststaat en daarna, aan de hand van de op deze wijze gewonnen gegevens, nagaan in hoever de twee verzamelbundels hieraan beantwoorden.

Anna Bijns, Refreinen. Eerste Boek.

Strophen 5 6 7 8
15 regels 5 1 1 1 8  
Korte Prince - - - - - 8
16 regels 4 1 1 4 10  
Korte Prince - - - - - 10.
17 regels       1 1  
Korte Prince       - - 1.
18 regels 1       1  
Korte Prince -       - 1.
19 regels 2       2  
Korte Prince -       - 2.
Totaal 12 2 2 6 22 22.

Anna Bijns, Refreinen. Tweede Boek.

Strophen 5 6 7 8 10
15 regels 2     1   3  
Korte Prince -     -   - 3.
16 regels 3 2   1   6  
Korte Prince - -   -   - 6.
17 regels 1 1 1     3  
Korte Prince - - -     - 3.
18 regels 2     2   4  
Korte Prince -     -   - 4.
19 regels   1   3 2 6  
Korte Prince   -   - - - 6.
Totaal 8 4 1 7 2 22 22.

[pagina 67]
[p. 67]

Wat in het eerste en tweede Boek Refreinen van Anna Bijns bijzonder opvalt is het groot aantal stukken van 5 en 8 strophen en het volledig ontbreken van Refreinen van 4 strophen die in de reeds door ons besproken verzamelingen de grote meerderheid uitmakenGa naar voetnoot(13)

Kenmerkend is ook de voorkeur voor strophen van 15 tot 19 regels.

Heel typisch is vooral het niet voorkomen van Refreinen met een kortere Prince die in de vorige bundels 44% van het totaal onderzochte stukken uitmaken.

Anna Bijns, Refreinen. Derde Boek.

Strophen 4 5 6 7 8 9 10 12
8 regels   1             1  
Korte Prince   -             - 1.
15 regels 1 3             4  
Korte Prince - -             - 4.
16 regels   4 7 1 1 1   1 15  
Korte Prince   - - - - -   - - 15.
17 regels   2 6 4         12  
Korte Prince   - - -         - 12.
18 regels 1 9 8 - 4 1 1   24  
Korte Prince - - - - - - -   - 24.
19 regels   5 2 1 3       11  
Korte Prince   1 - - -       1 12.
Totaal: 2 25 23 6 8 2 1 1 68 68.

Het derde Boek, dat geen polemische maar uitsluitend religieuze en stichtelijke Refreinen bevat, vertoont ongeveer dezelfde kenmerken, echter met dit verschil dat hier - op een totaal van 68 stukken - 2 Refreinen voorkomen van 4 strophen, en verder één met strophen van 8 regels en één met een kortere Prince.

[pagina 68]
[p. 68]

Samen hebben de drie gedrukte Refreinenbundels van Anna Bijns, op een totaal van 112 stukken:

45 Refreinen van 5 strophen of 40,1%;
29 Refreinen van 6 strophen of 25,8%;
21 Refreinen van 8 strophen of 18,7%; en slechts 2 Refreinen van 4 strophen.

Ze gebruikt geen strophen van 13 regels. Haar voorkeur schijnt eerder te gaan naar strophen van 16 tot 19 regels.

Slechts één Refrein heeft een kortere Prince.

 

Bij het onderzoek van de twee verzamelbundels van Enghelbrecht vander Donckt kunnen we ons voor hs. B bepalen bij de zogenaamde Nieuwe Refreinen uitgegeven door W.J.A. Jonckbloet en W.L. Van HeltenGa naar voetnoot(14) en voor hs. A. bij de stukken die door E. SoensGa naar voetnoot(15) werden gepubliceerd.

Anna Bijns, Nieuwe Refreinen. Refreinen ‘int vroede’.

Strophen 4 5 6 7 9 11
14 regels 1           1  
Korte Prince -           - 1.
15 regels   10 3     1 14  
Korte Prince   - -     - - 14.
16 regels   14 1   1   16  
Korte Prince   - -   -   - 16.
17 regels   6   1     7  
Korte Prince   -   -     - 7.
18 regels   4 1 2     7  
Korte Prince   - - -     - 7.
19 regels   1         1  
Korte Prince   -         - 1.
Totaal 1 35 5 3 1 1 46 46.

[pagina 69]
[p. 69]

Anna Bijns, Nieuwe Refreinen. Refreinen ‘int amoureuze’.

Strophen 5 6 7 8
14 regels 2       2  
Korte Prince -       - 2.
15 regels 9     2 11  
Korte Prince -     - - 11.
16 regels 13   1 1 15  
Korte Prince -   - - - 15.
17 regels 5     2 7  
Korte Prince -     - - 7.
18 regels   1     1  
Korte Prince   -     - 1.
19 regels 3     1 4  
Korte Prince -     - - 4.
Totaal 32 1 1 6 40 40.

Anna Bijns, Nieuwe Refreinen. Refreinen ‘int zotte’: 7 stukken.

2 Refreinen van 5 strophen van 13 regels;
1 Refrein van 5 strophen van 14 regels;
2 Refreinen van 5 strophen van 16 regels;
1 Refrein van 5 strophen van 18 regels;
1 Refrein van 5 strophen van 19 regels;

Een vluchtige blik op deze drie tabellen volstaat om ons ervan te overtuigen dat we de zo kenmerkende vormeigenaardigheden die we in de gedrukte Refreinboeken aantreffen - het vrijwel ontbreken van Refreinen met 4 strophen en van de kortere Prince en daartegenover de voorkeur voor stukken van 5 strophen - ook in de Nieuwe Refreinen voorkomen. Wanneer we enkel van den vorm uitgaan, moeten we dus tot het besluit komen dat de Nieuwe Refreinen alle van Anna Bijns zijn en hs. B enkel stukken van de Antwerpse dichteres bevat.

[pagina 70]
[p. 70]

E. Soens, Refreinen. Refreinen ‘int vroede’.

Strophen 4 5 6 7 9
8 regels         1 1  
Korte Prince         -   1.
12 regels -         -  
Korte Prince 1         1 1.
13 regels - 1 1     2  
Korte Prince 3 - -     3 5.
14 regels 1         1  
Korte Prince -         - 1.
15 regels - 1 1     2  
Korte Prince 2 1 -     3 5.
16 regels 1         1  
Korte Prince -         - 1.
18 regels 1 1   1   3  
Korte Prince - -   -   - 3.
19 regels 1     1   2  
Korte Prince -     -   - 2.
Totaal 10 4 2 2 1 19 19.

Op een totaal van 19 stukken:

10 Refreinen van 4 strophen;
Voorkeur voor strophen van 13 en 15 regels;
7 Refreinen met een kortere Prince.
[pagina 71]
[p. 71]

E. Soens, Refreinen. Refreinen ‘int amoureuze’.

Strophen 4 7 10
8 regels     -    
Korte Prince     1 1 1.
12 regels -     -  
Korte Prince 1     1 1.
13 regels - 1   1  
Korte Prince 1 -   1 2.
15 regels -     -  
Korte Prince 1     1 1.
16 regels -     -  
Korte Prince 1     1 1.
Totaal 4 1 1 6 6.

4 van de 6 Refreinen van 4 strophen;
5 Refreinen met een kortere Prince.
[pagina 72]
[p. 72]

Refreinen ‘int zotte’.

Strophen 4 5 9 10
9 regels       1 1  
Korte Prince       - - 1.
12 regels 1   1   2  
Korte Prince -   -   - 2.
13 regels 1       1  
Korte Prince -       - 1.
14 regels 1 1     2  
Korte Prince - -     - 2.
15 regels 1       1  
Korte Prince -       - 1.
16 regels   2     2  
Korte Prince   -     - 2.
17 regels   1     1  
Korte Prince   -     - 1.
18 regels   2     2  
Korte Prince   -     - 1.
Totaal 4 6 1 1 12 12.

4 Refreinen van 4 strophen;
6 Refreinen van 5 strophen;
geen stukken met een kortere Prince.

Commentaar lijkt hier wel overbodig. Het groot aantal Refreinen van 4 strophen - 18 op een totaal van 37 - zal ons zeker tot nadenken stemmen. Voegen we hier nog de 12 stukken met kortere Prince aan toe, een vorm die bij Anna Bijns practisch niet voorkomt, dan kan ons besluit enkel zijn dat - te oordelen naar de vormkenmerken - een deel van de door E. Soens gepubliceerde stukken niet door de Antwerpse dichteres kunnen vervaardigd zijn.

We zullen in een volgend hoofdstuk op het probleem van het auteurschap van de verzamelbundels van Enghelbrecht vander Donckt nog terugkomen. Toch menen we nu reeds duidelijk te hebben gemaakt dat Anna Bijns in de ontwikkeling van den Refrein-

[pagina 73]
[p. 73]

vorm een heel aparte plaats bekleedt en het vanwege de vroegere onderzoekers een vergissing is geweest bij de bespreking van het auteurschap aan de vormcomponenten geen voldoende aandacht te hebben geschonken.

 

Ter wille van de overzichtelijkheid zullen we voor de periode van c. 1530 tot 1600 in de geschiedenis van het Refrein achtereenvolgens handelen over:

De Castelein: een overgangsfiguur tussen de eerste en de tweede periode die het verval van het genre inluidt.
De Refreinfeesten.
Enkele andere bundels.

In de Const van Rethoriken van M. De Castelein bezitten we het enig geschrift van theoretischen aard uit den Rederijkerstijd zelf waarin over het Refrein wordt gehandeld. Bovendien werden ook enkele Refreinen bij wijze van ‘model’ opgenomen. We hebben er reeds op gewezen dat het verkeerd is te veel belang toe te kennen aan de uitlatingen van De Castelein, die zeker niet voor den Refreinvorm in het algemeen kunnen gelden, wel voor den Refreinvorm uit zijn tijd (1520-1548).

De Castelein heeft zich niet uitgesproken over het aantal strophen van het Refrein. Uit de Refreinen echter die in De Const van Rethoriken zijn opgenomen blijkt dat, naast Refreinen van 4 strophen, 22 Refreinen op een totaal van 34 stukken, ook stukken van 5 tot 9 en 12 strophen door hem beoefend werden. De Const van Rethoriken bevat namelijk nog:

4 Refreinen van 5 strophen;
2 Refreinen van 6 strophen;
1 Refrein van 7 strophen;
2 Refreinen van 8 strophen;
1 Refrein van 9 strophen;
1 Refrein van 12 strophen;

Over de lengte van de strophe laat hij zich uit als volgt:

 
Angaende de regulen van een Referein,
 
Vveedt dat certein, ghy Jonghe ghezellen,
 
Martiael, dat poëtelic edel grein,
 
In zijn epigrammen wijst ons den trein:
 
Tot twintich regulen mueghd ghy wel stellen,
 
Niet hoogher en mueght ghy met rechten tellen
 
Oft u en verlichten tsgheests nieuwe vlammen.
 
De rechte wareid sal ick u lien spellen:
 
Trefereins langhde rijst vten epigrammen.
 
(Const van Rethoriken, bladz. 29).
[pagina 74]
[p. 74]

Volgens De Castelein zou het Refrein dus hoogstens 20 regels per strophe mogen tellen. De stukken, die als model opgenomen werden, stemmen hier dan ook mede overeen. Daarbij zijn Refreinen van allerlei ‘sneden’, zoals hij dit noemt: van 8 regels per strophe tot 20; telkens wordt ieder geval door één of meer voorbeelden geïllustreerd.

Hoe De Castelein er verder toe komt de lengte van de Refreinstrophe (8 tot 20 regels) in verband te brengen met de Epigrammen van Martialis (stukken van 2 tot 51 verzen) is niet duidelijk. Wellicht hebben we hier enkel te doen met een geleerddoenerij zonder verdere betekenis. Het kan intussen toch typisch heten voor den tijd waarin hij leefde dat De Castelein hier en op andere plaatsen telkens den nood gevoelt om zijn Classieke autoriteiten te pas en vooral te onpas aan te halen ten einde zijn theorieën als het ware meer kracht en groter geloofwaardigheid bij te zetten.

Slechts twee Refreinen hebben een ‘Prince’ die korter is dan de andere strophen: ze is dus, op een paar gevallen na, even lang als de overige strophen; een trek die voor de tweede periode (c. 1530-1600), afgezien van enkele uitzonderingen, regel is geworden.

 

Het is voldoende bekend, welke belangrijke plaats de Refreinfeesten in het letterkundig leven van de XVIe eeuw hebben ingenomen. Ook voor de geschiedenis van den vorm zijn ze van betekenis geweest, daar ze er niet weinig hebben toe bijgedragen den Refreinvorm stereotiep te maken. Over de Refreinfeesten van vóór 1539 zijn echter bijna geen bijzonderheden over den vorm bekend. Daarom bepalen we ons hier bij de bespreking van de belangrijkste wedstrijden van 1539 tot 1598.

Gewoonlijk werd in de ‘Cha(e)rte’ het aantal strophen en het aantal regels per strophe bij iedere ‘vrage’ voorgeschreven. Wanneer we de ‘chaerte’ echter niet meer bezitten, is het vrij eenvoudig uit de antwoorden zelf af te leiden welke vorm werd verlangd, maar hier mag niet uit het oog worden verloren dat, naar de opvatting van de Rederijkers, ook ‘halve regels’ mochten gebruikt worden, die dan paarsgewijs voor één vollen versregel gerekend werden. De neerslag van den inhoud op den vorm dient ten slotte ook te worden nagegaan.

Te Gent, in 1539, werden op de ‘vrage’ ‘int vroede’ Refreinen verlangd van 4 strophen van 17 (volle) versregels; voor de ‘vrage’ ‘int zotte’: 4 strophen van 13 regels; voor het Refrein ‘int amoureuze’: 4 strophen van 15 regels.

Te 's-Hertogenbosch, in 1547: ‘int vroede’: 4 strophen van 17 regels.

Te 's-Hertogenbosch, in 1549: ‘int vroede’: 4 strophen van 16 regels.

[pagina 75]
[p. 75]

Te Mechelen, in 1550: ‘int vroede’: 4 strophen van 15 regels.

Te Leuven, in 1551: ‘int vroede’: 4 strophen van 17 regels.

Te Antwerpen, in 1556: ‘int vroede’: 4 strophen van 16 regels; ‘int amoureuze’: 4 strophen van 15 regels.

Te Antwerpen, in 1559: ‘int vroede’: 4 strophen van 17 regels.

Te Brussel, in 1559: ‘int vroede’: le ‘vrage’: 4 strophen van 18 regels: 2e ‘vrage’: 4 strophen van 15 regels.

Voor het Refreinfeest te Rotterdam in 1561 werden voor de ‘vrage’ int vroede’ Refreinen verlangd van 4 strophen van 17 regels; voor de vraag ‘int amoureuze’ Refreinen van 4 strophen van 15 regels. Het voorschrift voor de Refreinen ‘int zotte’: ‘elck na den besten Reghele stelt’, liet de deelnemers toe zelf een vorm te kiezen: een gewoonte die niet veel voorkomt.

 

Van de 12 Refreinen ‘int zotte’ waren er:

1 Refrein van 4 strophen van 17 regels;
1 Refrein van 4 strophen van 16 regels;
4 Refreinen van 4 strophen van 15 regels;
1 Refrein van 4 strophen van 14 regels;
5 Refreinen van 4 strophen van 13 regels.

Zodat we ook hier weer de voorkeur kunnen vaststellen voor strophen van 13 en 15 regels.

Te Antwerpen in 1561, ‘int vroede’: le ‘vrage’: 4 strophen van 15 regels; 2e ‘vrage’: 4 strophen van 17 regels.

Te Antwerpen in 1562, ‘int vroede’: le ‘vrage’: 4 strophen van 16 regels; 2e ‘vrage’: 4 strophen van 17 regels.

Te 's-Hertogenbosch, in 1562, ‘int vroede’: 4 strophen van 17 regels.

Te Brussel, in 1562 ‘int vroede’: 4 strophen van 17 verzen.

Te Antwerpen, in 1564, ‘int vroede’: le ‘vrage’: 4 strophen van 15 regels; 2e ‘vrage’: 4 strophen van 16 regels.

Te Breda, in 1564 ‘int vroede’: le ‘vrage’: 4 strophen van 15 regels; 2e ‘vrage’: 4 strophen van 16 regels.

We bezitten nog de ‘Cha(e)rten’ in 1570, 1571, 1572 en 1573 door de twee Brugse Kamers De Heilige Geest en De drie Santinnen ter gelegenheid van Refreinfeesten met een meer locaal karakter ‘uytghesonden’, zodat we ons, niettegenstaande het feit dat waarschijnlijk geen enkel van de aldaar uitgesproken Refreinen bewaard bleef, een idee kunnen vormen van hun vorm.

Voor de ‘vrage’ ‘int vroede’ werden telkens Refreinen verlangd van 4 strophen van 17 regels; voor de ‘vrage’ ‘int amoureus’: 4 strophen van 15 regels; voor de ‘vrage’ ‘int sotte’: 4 strophen van 13 regels.

Te Heenvliet, in 1580, voor de 2 ‘vragen’ en het Refrein ‘op

[pagina 76]
[p. 76]

den reghel’, telkens ‘int vroede’: stukken van 4 strophen van 15 regels.

Te Delft, in 1581, was eveneens enkel de ernstige categorie vertegenwoordigd. Voor de twee vragen werden Refreinen verlangd van 4 strophen van 17 regels.

Te Brussel, in hetzelfde jaar, Refreinen van 4 strophen van 16 en 17 regels (hervormingsgezinde stukken).

Te Leiden, in 1596, op de enkele ‘vrage’ ‘int vroede’: Refreinen van 4 strophen van 17 regels.

Te Rotterdam ten slotte in 1598 op de ‘vrage’ ‘int Geestelick’; Refreinen van 4 strophen van 18 regels; op de ‘vrage’ ‘int poleticque’: Refreinen van 4 strophen van 20 regels; voor de Refreinen ‘op den regel’: 4 strophen van 15 regels.

We vatten dan de door ons behandelde Refreinfeesten in dit kleine overzicht samen:

Vroede Zotte Amoureuze
Gent, 1539 17 13 15
's-Hertogenbosch, 1547 17 - -
's-Hertogenbosch, 1549 16 - -
Mechelen, 1550 15 - -
Leuven, 1551 17 - -
Antwerpen, 1556 16 - 15
Antwerpen, 1559 17 - -
Brussel, 1559 18-15 - -
Rotterdam, 1561 17 vrij 15
Antwerpen, 1561 15-17 - -
Antwerpen, 1562 16-17 - -
's-Hertogenbosch, 1562 17 - -
Brussel, 1562 17 - -
Antwerpen, 1564 15-16 - -
Breda, 1564 15-16 - -
Brugge, 1570, 1571, 1572, 1573 17 13 15
Heenvliet, 1580 15-15 - 15
Delft, 1581 17-17 - -
Brussel, 1581 17-16 - -
Leiden, 1596 17 - -
Rotterdam, 1598 18-20-15 - -

Het aantal strophen is voor de door ons onderzochte Refreinfeesten steeds 4.

Wat nu het aantal regels per strophe betreft: voor de Refreinen ‘int vroede’: in hoofdzaak strophen van 17 regels; voor de Refreinen ‘int zotte’: vooral strophen van 13 regels; Refreinen met strophen van 15 regels voor de categorie ‘int amoureuze’ en ‘int vroede’.

De Prince is altijd even lang als de overige strophen.

[pagina 77]
[p. 77]

Vooraleer het onderzoek van deze tweede periode te besluiten bespreken we nog even enkele representatieve bundels.

 

De tabellen van de twee belangrijkste hervormingsgezinde verzamelingen - Brussel, Koninklijke Bibliotheek, hs. II nr. 129 en Veel schoone christelijcke en schriftuerlijcke Refereynen - bewijzen nog eens hoe de stukken van 4 strophen de grote meerderheid blijven uitmaken: 34 en 56 Refreinen op een totaal van 37 en 60. Het aantal regels per strophe gaat van 11 tot 20 en 23 tot 25, met een voorkeur voor strophen van 15, 16 en 17 regels. De kortere Prince is heel zeldzaam geworden.

Brussel, Koninklijke Bibliotheek, hs. II Nr. 129. Hervormingsgezinde Refreinen.

Strophen 4 5 6
12 regels -     -  
Korte Prince 1     1 1.
13 regels 1     1  
Korte Prince -     - 1.
14 regels 2 1   3  
Korte Prince - -   - 3.
15 regels 7 1   8  
Korte Prince - -   - 8.
16 regels 6   1 7  
Korte Prince -   - - 7.
17 regels 14     14  
Korte Prince -     - 14.
18 regels 1     1  
Korte Prince -     - 1.
23 regels 1     1  
Korte Prince -     - 1.
25 regels 1     1  
Korte Prince -     - 1.
Totaal 34 2 1 37 37.

[pagina 78]
[p. 78]

Veel schoone christelijcke en schriftuerlijcke Refereynen. Hervormingsgezinde Refreinen.

Strophen 4 5 6
11 regels 1     1  
Korte Prince -     - 1.
12 regels 1     1  
Korte Prince -     - 1.
13 regels 2 1   3  
Korte Prince - -   - 3.
15 regels 14   1 15  
Korte Prince 2   - 2 17.
16 regels 14     14  
Korte Prince -     - 14.
17 regels 11     11  
Korte Prince -     - 11.
18 regels 5   1 6  
Korte Prince -   - - 6.
19 regels 1 1   2  
Korte Prince 1 -   1 3.
20 regels -     -  
Korte Prince 1     1 1.
24 regels 1     1  
Korte Prince -     - 1.
25 regels 1     1  
Korte Prince -     - 1.
26 regels 1     1  
Korte Prince -     - 1.
Totaal 56 2 2 60 60.

[pagina 79]
[p. 79]

Van het nog onuitgegeven Testament Rethoricael (1561) van Edward De Dene dat vooral religieuze en didactische stukken bevat (1532-1561), hebben we al de Refreinen naar den vorm kunnen onderzoeken.

Hieronder waren er, op een totaal van 172 Refreinen, slechts 9 van meer dan 4 strophen, de vorm die hier overwegend voorkomt, namelijk:

3 Refreinen van 5 strophen;
3 Refreinen van 7 strophen;
2 Refreinen van 8 strophen;
1 Refrein van 17 strophen.

Het aantal regels per strophe is over het algemeen vrij hoog; van 8 tot 29 en zelfs van 32, 33 en 34 regels: het hoogste aantal dat we ontmoet hebben. Er zijn 38 Refreinen met een ‘Prince’ die korter is dan de overige strophen. De Dene schijnt dus een voorkeur te hebben gehad voor heel lange strophen en blijft ook nog de kortere ‘Prince’ gebruiken.

Lucas d'Heere, Den Hof en Boomgaerd der Poesien. Refreinen ‘int wyse’.

Strophen 4 5
13 regels 1 - 1  
Korte Prince - 1 1 2.
15 regels 2   2  
Korte Prince -   - 2.
16 regels 2 - 2  
Korte Prince - 2 2 4.
17 regels 1 - 1  
Korte Prince - 1 1 2.
Totaal 6 4 10 10.

Van de 10 Refreinen ‘int wyse’ van Lucas d'Heere, achteraan in diens bundel Den Hof en Boomgaerd der Poesien, Gent, Gh. Manilius, 1565, hebben 6 stukken den gebruikelijken vorm: 4 strophen van 13, 15 tot 17 regels en Prince die even lang is als de overige strophen; de 4 andere hebben een voor den tijd eerder ongewonen vorm: 5 strophen van 13, 16 en 17 regels met een kortere ‘Prince’.

[pagina 80]
[p. 80]

Het Geuzenliedboek. Hervormingsgezinde Refreinen.

Strophen 4 5 6
12 regels 1     1  
Korte Prince -     - 1.
13 regels 1   1 2  
Korte Prince -   - - 2.
15 regels 1     1  
Korte Prince -     - 1.
16 regels 1     1  
Korte Prince -     - 1.
17 regels 2 1   3  
Korte Prince - -   - 3.
18 regels   1   1  
Korte Prince   -   - 1.
19 regels 1     1  
Korte Prince -     - 1.
Totaal 7 2 1 10 10.

De Refreinen opgenomen in het Geuzenliedboek en in de Katholieke verzameling Politieke Balladen gepubliceerd door Ph. Blommaert daarentegen beantwoorden helemaal aan hetgeen we voor deze periode zouden verwachten: een groot aantal Refreinen van 4 strophen en geen strophen met een kortere Prince.

[pagina 81]
[p. 81]

Ph. Blommaert, Politieke Balladen. Katholieke Refreinen.

Strophen 4 5 6 9
8 regels 1       1  
Korte Prince -       - 1.
11 regels       1 1  
Korte Prince       - - 1.
13 regels 6 1     7  
Korte Prince - -     - 7.
14 regels 3     1 4  
Korte Prince -     - - 4.
15 regels 2 1 1   4  
Korte Prince - - -   - 4.
16 regels   2     2  
Korte Prince   -     - 2.
17 regels 5   1   6  
Korte Prince -   -   - 6.
17½ regels 2       2  
Korte Prince -       - 2.
18 regels 1 2     3  
Korte Prince - -     - 3.
18½ regels   1     1  
Korte Prince   -     - 1.
19 regels 1       1  
Korte Prince -       - 1.
20 regels     1   1  
Korte Prince     -   - 1.
Totaal 21 7 3 2 33 33.

[pagina 82]
[p. 82]

Samenvattend kunnen we voor de periode c. 1530 tot 1600 besluiten dat, naast Refreinen van 4 strophen, die zeker de grote meerderheid uitmaken, wel eens Refreinen met meer dan 4 strophen voorkomen, maar niet in de Refreinfeesten. Het aantal regels per strophe komt vrijwel met de vorige periode overeen. Wel worden de strophen van minder dan 12 regels practisch niet meer gebruikt. De voorkeur voor lange strophen is waarschijnlijk in verband te brengen met de omstandigheid dat de meeste stukken tot het ernstige genre behoren. De korte ‘Prince’ komt bijna niet meer voor.

II. De verbindingsmiddelen van de strophen

We kunnen nu overgaan tot een korte bespreking van de middelen die de verschillende strophen nauwer met elkander moeten verbinden: het op het einde van iedere strophe terugkerende ‘refrain’ en het voor elke strophe gelijke rijmschema.

Het ‘refrain’ is wellicht het meest typische kenmerk van onze dichtsoort. Zijn gebruik drukt op de structuur van het Refrein een bijzonderen stempel. Het berust op het principe van de periodische herhaling: op het einde van iedere strophe wordt gewoonlijk één vers, met soms geringe afwijkingen, herhaald en geeft het eigenlijke thema van het gedicht weer. Iedere strophe vormt er als het ware een afgesloten geheel door, terwijl de strophen er ook inniger door verbonden worden. Het op passende wijze aanwenden van het ‘refrain’ maakt van deze dichtsoort, zelfs afgezien van de andere technische eisen, een uitgesproken ‘moeilijken’ vorm. De herhaling van het ‘refrain’ moet gemotiveerd zijn; anders werkt het storend, zelfs vervelend. Vandaar ook de grote zorg, welke de dichter aan het uitkiezen van een gepast ‘refrain’ zal besteden: geheel de strophe zal zo gebouwd zijn dat het ‘refrain’ er als vanzelf uit voortvloeit, er het culminatiepunt van uitmaakt. Daarom zal het de andere verzen in welluidendheid, in rhythmischen gang overtreffen.

Ook dit element werd aan de structuur van de Franse Ballade ontleend, waar het overigens dezelfde rol te vervullen had.

Het voorschrift, door J. Molinet geformuleerd, volgens hetwelk ‘doit chascun couplet, par rigueur d'examen, avoir autant de lignes que le refrain contient de sillables’Ga naar voetnoot(16), dagtekent eerst uit de tweede helft van de XVe eeuw en werd nooit door alle dichters in acht genomen. Het werd in hoofdzaak voor de strophen van 8 en 10 verzen toegepast, omdat de gewoonte nu eenmaal bestond voor de

[pagina 83]
[p. 83]

‘huitains’ (Balladen met strophen van 8 verzen) achtsilbige verzen te gebruiken en voor ‘dizains’ (Balladen met strophen van 10 verzen) tiensilbigeGa naar voetnoot(17). Daar het Nederlandse Rederijkersvers echter geen telvers was, zoals het Franse vers uit dien tijd, kon deze regel niet van toepassing zijn. In de zeldzame gevallen waar er dan toch overeenkomst is, hebben we dan ook eerder aan toeval te denkenGa naar voetnoot(18).

Het ‘refrain’ werd in de XVIe eeuw ‘stoc(k)’Ga naar voetnoot(19) ‘stoc(k)-reg(h)el’Ga naar voetnoot(20) of nog eenvoudig ‘reg(h)el’Ga naar voetnoot(21) genoemd. Hoe de Rederijkers aan de benaming ‘stok’ zijn gekomen, is niet heel duidelijk. Te Winkel heeft aan den stok van een vlag gedacht: het ‘refrain’ is dan de stok waaraan de vlag, dit is hier de strophe, is gehecht. Hij voegt hier nog de overigens juiste opmerking aan toe: ‘Figuurlijk gesproken was dat ook het geval, want die stok was voor het referein, wat de sin was voor 't sinnespel: de spreuk of stelling, waarover het referein handelde, het thema, waarop in het gedicht gefantaseerd werd’Ga naar voetnoot(22). Deze verklaring lijkt echter weinig waarschijnlijk. J. Van Mierlo S.J. geeft ze enkel op bij wijze van veronderstelling en voegt er nog een tweede (van eigen vinding) aan toe: ‘de stoc die de maat, de leidende gedachte aangaf’Ga naar voetnoot(23). A. Borguet ten slotte meent op deze vraag ‘een afdoend antwoord’ te kunnen geven’Ga naar voetnoot(24).

Volgens hem zou ‘stok’ de Nederlandse vertaling zijn van het Oud-Franse ‘baston’ in de betekenis van vers, evenals ‘regel’ een vertaling is van ‘ligne’ = vers. ‘Stokregel’ zou dan een ‘versterkende samenstelling’ zijn en synoniem van ‘stok’ in de betekenis van ‘laatste vers van elke strophe in een referein’.

Nu heeft ‘baston’ in het Frans inderdaad de betekenis ‘vers’

[pagina 84]
[p. 84]

gehad, maar hiermee is nog niet bewezen dat ‘stok’ de vertaling zou zijn van ‘baston’, want ‘stok’ betekent niet ‘vers’, doch wel ‘refrain’. Ten einde zijn verklaring volledig aanvaardbaar te maken zou A. Borguet ook nog in ‘stok’ de evolutie van ‘vers’ naar ‘refrain’ hebben moeten aantonen. Daar hij dit laatste niet heeft gedaan, kunnen we zijn verklaring enkel een schrandere gissing noemen. We hebben ons overigens afgevraagd of een ‘Lehnübersetzung’ in dit geval wel waarschijnlijk is en of we hier niet veel meer moeten denken aan ‘stok’, synoniem van ‘staf’, dat in de Oudnoorse poëzie (ON: stef) de betekenis heeft van ‘Kehrreim’Ga naar voetnoot(25). In dat geval zouden we hier eenvoudig staan voor een overblijfsel van de literaire terminologie van de Oudgermaanse poëzie.

Het ‘refrain’ bestaat in de grote meerderheid van de gevallen uit één enkelen vollen versregel. De inhoud schijnt wel op de lengte van dit vers enigen invloed te hebben gehadGa naar voetnoot(26).

Refreinen met een ‘stok’ van twee regels zijn vrij zeldzaam. We tekenden slechts enkele gevallen op:

 
Lof sterre die aen de sonne naempt licht
 
Wten welcken de Sonne is opgestaen.
 
(R.W., fol. 75v)
 
Laet ons drincken laet ons storten,
 
Al mindert ons goet ons dagen die corten.
 
(JvD, nr 117)
 
Singhen al: bier pap, pap, pap, in haer gheclanck // meest
 
Hier om prys ick der spreukens sanck // meest.
 
(E. Soens, Refreinen, nr 41)
 
Sparen die willen / tis voer die gillen;
 
Deer spaerpot hoort den gillen toe.
 
(A. Bierses, Refreinen, nr 4)
 
Babels scharluynen, dect u cruynen, gy Judas aert;
 
Verborght u nou, draecht vry rou, en laet groeyen den baert.
 
(Geuzenliedboek, nr 12)
 
Weest dan wellecoem Prince aller eeren weerdich,
 
Die noyt sijt bevonden bloetgierich noch hooveerdich.
 
(Geuzenliedboek, nr 129)
[pagina 85]
[p. 85]
 
Weest willecom Edel Prince binnen deser steden,
 
Die in sHeeren naem comt, als een Vorst van vreden.
 
(Geuzenliedboek, nr 131)
 
Daerom zal fortse, wille, cracht, met subtyle vonden
 
Ulieden, ghy inwoonders van Ghendt, den bril opsetten.
 
(Ph. Blommaert, Politieke Balladen, bladz. 228)
 
Screyt, al te samen, maect ghereetscap om draven
 
Screyt, noch en zidy niet begraven.
 
(Ph. Blommaert, Politieke Balladen, bladz. 304)

Daarnaast gebeurt het wel eens, dat een ‘half vers’ als ‘refrain’ dienst doet, zoals:

 
Het vaer alst sal.
 
(Styevoort, nr 181)
 
Het is (al) om v.
 
(JvD, nr 20)
 
Comt alle ter spinninghe.
 
(Const van Rethoriken, bladz. 133)
 
Tis nu tyt.
 
(Jan De Bruyne, nr 63; K. Ruelens, nr 99)
 
Met dit nieuwe Jaer.
 
(Anna Bijns, Refreinen, Derde Boek, nr 63)
 
Van diependale.
 
(London, British Museum, hs. Harley, nr 5215, nr 47)
 
Het is weerlyck alsoo.
 
(London, British Museum, hs. Harley, nr 5215, nr 45)

Verder is ons een Refrein bekend, waarin het ‘refrain’ bestaat uit twee ‘halve regels’ die door een vollen versregel zijn gescheidenGa naar voetnoot(27).

Ten slotte zijn er nog ‘stokken’ bestaande uit een vollen en een ‘halven regel’, soms wel ‘staart’ genoemd:

[pagina 86]
[p. 86]
 
Of hy die aldus myn vreughd heeft versleten
 
My al heeft vergheten.
 
(Const van Rethoriken, bladz. 173)
 
Pieters dochters Petronella schoon maeghd
 
Die den curts veriaeghd.
 
(Const van Rethoriken, bladz. 124)
 
Laet u oude wegen en sondige paden quaet
 
Met dit nieuwe Jaer.
 
(Anna Bijns, Refreinen, 3e Boek, nr 30)
 
O Heere, wilt alle blinde verlichten nu
 
Met dit nieuwe Jaer.
 
(Anna Bijns, Refreinen, 3e Boek, nr 34)
 
Keert weder, keert weder, verdoolde schapen, nu
 
Met dit nieuwe Jaer.
 
(Anna Bijns, Refreinen, 3e Boek, nr 35)
 
Stampt, zo ghy wilt, ghy wert ghebrilt zonder ontfarmen,
 
Deur den Prince van Parmen.
 
(Ph. Blommaert, Politieke Balladen, bladz. 287)
 
Noch zuldy om gratie bidden met ghevauwen handen,
 
Deur jeucte in u tanden.
 
(Ph. Blommaert, Politieke Balladen, bladz. 307)

In de meeste gevallen wordt het ‘refrain’ zonder enige wijziging op het einde van iedere strophe herhaald. Lichte afwijkingen zoals: het gebruik van een voegwoord of van een uitroep, vooraan geplaatst, alsook de tegenstelling tussen tegenwoordigen en verleden tijd komen nogal geregeld voorGa naar voetnoot(28). Soms zijn de afwijkingen groter, maar ook dan blijft het rijmwoord ongewijzigd. In het Refrein van der Papen Gheschrey teghen Viue le geus, 1566Ga naar voetnoot(29), luidt het ‘refrain’ in de verschillende strophen:

1estrophe: Tis ons een doot/ de stemme van Viue le geus.
2estrophe: Nu doot ons de stemme van viue le geus.
3estrophe: Tis ons een doot, de stemme van viue le geus.
4e
5estrophe: Och Heere verlost ons van viue le geus.
[pagina 87]
[p. 87]
6estrophe: O Heylighen/ verlost ons van viue le geus.
7e
8estrophe: Och Heere verlost ons van viue le geus.
9estrophe: Sy meynen noch te verraden viue le geus.

Daarnaast bestond ook de gewoonte twee ‘refrains’ te laten afwisselen, zoals in:

 

en

 
Wel hem die wel gheboren sy.
 
Die weet wat hem ghebueren sal.
 
(R.W., fol. 31)

en

 
Al dat ons noodt is / laet ons beminnen.
 
Laet ons beminnen al dat ons noodt // es.
 
(R.W., fol. 76v)

en

 
Die hem best spieghelt sal netst bekent // zijn.
 
Wel spieghelen brengt pays ende wijsheydt in.
 
(R.W., fol. 93)

en

 
Lof ghebenedide Jesus van Nazarene.
 
Lof Jesus verlosser behoeder almachtich.
 
(Styevoort, nr 121)

en

 
Ey ey es eenen roep sonder vruecht.
 
Ey vult de scotele ende es goey spyse.
 
(E. Soens, Refreinen, nr 15)

Dit komt wel eens meer voor in de Refreinen in dialoogvorm die een zekere verwantschap vertonen met de Franse ‘jeux partis’Ga naar voetnoot(30).

 

en

 
Hoe vreest myn siele voor doordeel des heeren.
 
Hoe sou lief over lief strang oordeel gheven.
 
(London, British Museum, hs. Sloane, nr 1174, fol. 76)

en

 
Eist dan wonder dat elc na ryckdom gheneghen is
 
Eist dan niet wonders dat tvolc zoe na rijckdom staet.
 
(London, British Museum, hs. Sloane, nr 1174, fol. 127)

en

 
An hemlien en hebben zy een poinct niet priselic.
 
Zy en hebben an hemlien niet een poinct blammerelic.
 
(Const van Rethoriken, bladz. 192)
[pagina 88]
[p. 88]

en

 
Een zuur inde doeget soet begin vergeten.
 
Die tsoete wilt proeven, moet tsuere ooc smaken.
 
(Anna Bijns, Nieuwe Refreinen, nr 139)

en

 
Ic mocht ooc van rouwe aen een ander slaen.
 
Int vertieren es groot perikel gelegen.
 
(Anna Bijns, Nieuwe Refreinen, nr 140)

en

 
Niemandt el dan ghij, lief, en mach mij troost gheven.
 
Soeckt elders troost, en laet mij met vreden.
 
(Anna Bijns, Nieuwe Refreinen, nr 41)

en

 
Ic sal al doen, lief, dat u herteken begeerdt.
 
Ic sal u vertroosten, Ja, cundijt verdienen.
 
(Anna Bijns, Nieuwe Refreinen, nr 42)

en

 
Mijn trouwe werdt met ontrouwen geloondt.
 
Onteldt hij u een trapken, ontelter viere.
 
(Anna Bijns, Nieuwe Refreinen, nr 58)

en

 
Niemandt zoo wijs, hij en ontgaet hem wel eens.
 
Hoe zoudict vergeven? Ghij makes te veele.
 
(Anna Bijns, Nieuwe Refreinen, nr 59)

Aan het uitkienen van een ‘refrain’ werd gewoonlijk grote zorg besteed. Ze treffen ons dan ook dikwijls door hun welluidendheid en hun sterk uitgesproken, zeer gevoelig rhythme. Sommige behoren werkelijk tot de schoonste verzen die in onze taal geschreven werden; wel een bewijs dat ook onze dichters uit de XVe en XVIe eeuw gevoel hebben gehad voor wat een mooi vers was. De ‘stokken’ van de Refreinen ‘int amoureuze’ van de vroegste bundels zijn in dit opzicht kenschetsend. We noemen er hier slechts enkele:

 
(Want) liefs deruen is grote pijne (JvD, nr 15).
 
Mer noyt so lief ten moste gescheyden sijn (JvD, nr 11)
 
Therte is daer dooghe niet sijn en mach (JvD, nr 30)
 
Adieu lief geprezen, alst emmers wezen moet (JvD, nr 61).
 
Want ghi sijt al die weerelt alleene. (JvD, nr 73);

terwijl de ‘stokken’ van de Refreinen ‘int vroede’ gewoonlijk vrij nuchter één of andere stichtelijke waarheid verkondigen, soms ingekleed in een spreekwoord of volks gezegde:

 
Die duerste huerperden staen dickwils stille.
 
(Styevoort, nr 197)
[pagina 89]
[p. 89]
 
Donnosel scaepkens werden meest ghescoren.
 
(Styevoort, nr 33)

De Refreinen ‘int zotte’ munten dikwijls uit door hun koddige, soms nogal laagbijdegrondse grappigheid, zoals in:

 
Een man is een man, wat leyt aen die langhe beenen
 
(Styevoort, nr 106)
 
Wat vintmen menighen leepen haze.
 
(Styevoort, nr 70)

De ‘stokken’ van de religieuze Refreinen ten slotte kan men in vele gevallen een zekeren verheven klank niet ontzeggen, zoals:

 
Loff dagheraet die ons tlicht ghebaert hebt
 
(Styevoort, nr 152)
 
Lof schoonste ende alder ghetroutste lief.
 
(Styevoort, nr 56)

Dergelijke voorbeelden zouden we nog kunnen vermenigvuldigen. We laten het hier echter bij, daar het ‘refrain’ toch in hoofdzaak verband houdt met den inhoud, die hier buiten beschouwing blijft. Wel kunnen we het talent bewonderen, waarmee de zo lang ten onrechte gesmade Rederijkers gebruik hebben gemaakt van een kunstmiddel dat bij ons reeds van ouds bekend moet geweest zijn en er soms verrassende effecten mee hebben weten te bereiken. Dat het wel eens door minderwaardige ‘dichters’ werd verknoeid en misbruikt, doet hier niets van af. Waarom zouden we ook deze periode niet taxeren naar het beste en het schoonste dat ze heeft voorgebracht?

 

Van den beginne af aan is het Refrein van de Franse Ballade gaan afwijken in zijn behandeling van het rijm. Zoals we reeds zeiden, was de rijmschikking in de Franse Ballade voor iedere strophe niet enkel gelijk, de rijmen waren bovendien identisch. Dit is voor het Refrein vrijwel nooit het geval geweest. De reden laat zich niet zo heel ver zoeken. Niet enkel is het Nederlands een taal die veel moeilijker rijmt dan het FransGa naar voetnoot(31), maar het was uitgesloten, gezien de grote uitbreiding welke het aantal strophen en de strophenlengte hadden genomen, voor zo lange en zo talrijke strophen, het nodige aantal rijmklanken te vinden. We hebben dus in het Refrein voor

[pagina 90]
[p. 90]

iedere strophe met gelijke rijmschema's te doen wat, technisch gesproken, vooral bij lange strophen, reeds moeilijkheden genoeg met zich zal meegebracht hebben. In het geval dat de ‘Prince’ korter was, kwam hier meestal een deel van het schema van de andere strophen te staan en wel het begin.

Het zou geen zin hebben de honderden rijmschema's op te sommen die we in den loop van ons onderzoek hebben ontmoet. Van meer belang is het, de types van combinatiemogelijkheden na te gaan, die aangewend zijn geworden. Vanzelfsprekend zijn ook hier de Rederijkers bij hun Franse naburen te rade gegaan. Ingewikkelde en kunstige rijmcombinaties waren overigens in onze literatuur reeds lang vóór het ontstaan van het Refrein bekend, zodat ook hier weer het terrein was voorbereid.

De twee types, waaruit zich naar alle waarschijnlijkheid al de overige ontwikkeld hebben, zijn voor de Franse Ballade het schema: abab bcb(c) voor het ‘huitain’, een schema dat ook bij ons geregeld voorkomt; en het schema abab bccdc(d) voor het ‘dizain’Ga naar voetnoot(32). De strophe bestaat steeds uit twee onderscheiden delen: het eerste is onveranderlijk abab of een schema dat zich hieruit ontwikkelde; het vertoont steeds gepaard rijm of staartrijm, het tweede deel daarentegen is voor eindeloze combinaties vatbaar.

Het grondtype voor het eerste deel is dus: abab; hieruit ontwikkelde zich dan het schema aabaab. Wanneer beide types samen worden gecombineerd verkrijgt men de twee types abaab, aabab. Vormen als aaabaaab en aabb aabb wijken nogal sterk van het grondtype af. Het type aabb↓aabb↓ vertoont eigenlijk in den grond geen gepaard rijm daar zowel het vierde als het achtste vers slechts ‘halve regels’ zijn. Het ontwikkelde zich eenvoudigweg uit aab + ‘staart’ (= b) en aab + ‘staart’ (= b).

Het tweede deel van de strophe vertoont nog meer afwisseling: hier komt in hoofdzaak gekruist rijm en staartrijm voor: dus vormen als abab bcbccdc(d) of bcc/cdd/dee zijn bijzonder talrijk; gepaardGa naar voetnoot(33) en omarmend rijmGa naar voetnoot(34) komen bijna nooit voor.

Bij de Refreinfeesten werd het te volgen rijmschema gewoonlijk niet aangegeven. Slechts één enkel feest is ons bekend, waar dit wel het geval is geweestGa naar voetnoot(35).

[pagina 91]
[p. 91]

Het zoeken naar de gepaste rijmen voor deze ingewikkelde combinaties met hun vrij gering aantal rijmen moet den dichters van toen meer dan eens heel wat hoofdbrekens hebben gekost. Ze zochten dan ook dikwijls hun toevlucht in productieve suphixen die bovendien hun verlangen naar liefst ‘rijke rijmen’ konden bevredigen, terwijl ook de vreemde woorden en achtervoegsels soms duchtig werden aangesproken. De aandachtige lezer zal spoedig opmerken dat de grote meerderheid van deze ‘vreemde’ elementen in de rijm-positie komen te staan, zodat hun gebruik dan wel uit rijmnood dient te worden verklaard. Daarbij mogen we echter niet vergeten, dat ook toen reeds het gebruik van Franse leenwoorden in de gewone spreektaal heel sterk was.

III. De rijmsoorten en de verslengte

Het is bekend dat de Rederijkers een vrij grote zorg hebben besteed aan het rijm. Ze waren niet altijd tevreden met het gewone eindrijm, maar hebben, in hoofdzaak in hun religieuze en amoureuze stukken, gebruik gemaakt van ‘rijke rijmen’, ‘dubbelstaarten’, ‘binnenrijmen’, ‘beginrijmen’, ‘kettingrijmen’Ga naar voetnoot(36). Deze eigenaardigheden behoren echter niet tot den Refreinvorm als zodanig. Het zijn eenvoudig ‘versierselen’ van bijkomstig belang.

Gevallen van assonantie komen vrijwel nooit voor. Er wordt integendeel gestreefd naar volmaakte en zelfs rijke rijmen. Dit zijn dan rijmen, die niet één, doch twee en drie silben omvatten en langs de Franse literatuur om, waar ze ‘rimes léonines’ werden genoemd, uit de Latijnse rhythmische poëzie waren overgenomen geworden. Een regelmatige afwisseling echter tussen mannelijk en vrouwelijk rijm zoals die door G. KalffGa naar voetnoot(37) en C. KruyskampGa naar voetnoot(38) wordt aangegeven, hebben we nooit ontmoet.

Het ‘binnenrijm’, reeds uit de Provençaalse poëzie bekend, waardoor één of meer silben binnen het vers door het rijm in betrekking wordt gesteld met één of meer andere silben, hetzij op het einde

[pagina 92]
[p. 92]

van hetzelfde vers, van het voorafgaande of van het volgende, hetzij binnen een voorafgaand of volgend versGa naar voetnoot(39), komt vooral in de vroegste bundels voor. De Franse literaire theoretici uit de XVe eeuw onderscheidden er verschillende soorten, die we ook bij ons terugvinden.

 

Zo hebben we in:

 
dansen, hoveren, therte presenteren
 
(JvD, Nr 41,)

een ‘rime renforcée’, en in

 
Ic heb meer vrvechden bi uwen persone
 
dan al die leven, screuen voor haer doot
 
mits uwen duechden, alder schoonste schoone
 
(JvD, nr 20)

een ‘rime brisée’, in

 
dan peysic hoe die vrvecht is onvergetelic
 
die de ghelieven secretelic tsamen bedriven.
 
(JvD, nr 27)

een ‘rime batelée’.

 

Ook het ‘kettingrijm’, een vertaling van het Franse ‘rime enchainée’ waarin ‘la fin d'un metre est pareil en voix au commencement de l'autre et est diverse en signification’Ga naar voetnoot(40) komt wel eens voor,

 
O Lof Maria reyn moeder ons Heeren
 
Eeren // vol / sonder dorpernye...
 
(R.W., fol. 91v)

alsook het ‘beginrijm’, zoals in:

 
O Inlicste... reyn rose... zoo confortable
 
Gestadich... oetmoedich... noyt djssoluyt
 
Verwinlicste... der roose... van Adams kable
 
Berradich... voerholdich... salueconduyt
 
(Styevoort, nr 155)

Deze en dergelijke ‘constighe’ rijmen stonden bij de tijdgenoten hoog aangeschreven, maar worden toch ook niet zo veelvuldig aan-

[pagina 93]
[p. 93]

gewend als wel eens wordt beweerd. De meeste komen voor in de religieuze stukken. We begrijpen maar al te goed de bedoeling van de dichters van toen. Wanneer ze het waagden een ‘Lof’ aan het Heilig Sacrament of de H. Maagd op te dragen kon het niet schoon, niet ‘constich’, niet ingewikkeld genoeg zijn. Dat ze hierbij niet altijd blijk hebben gegeven van bijzonder fijnen smaak en de grens wel eens hebben overschreden, is zekerGa naar voetnoot(41).

Dergelijke stukken behoren echter tot de uitzonderingen. In de overgrote meerderheid van de gevallen hebben de dichters zich vergenoegd met het gewone eindrijm, soms hier en daar eens ‘opgesierd’ door een ‘rijk rijm’ of ‘binnenrijm’.

 

Een paar opmerkingen over lengte en rhythme van het Refreinvers kunnen hier volstaan, daar hier reeds vroeger enige aandacht werd aan gewijdGa naar voetnoot(42) en het Refrein er geen speciale verssoort heeft op nagehouden.

We kunnen de ontwikkeling van het Middelnederlands accentvers, met zijn heel levendig gevoel voor vier rhythmische zwaartepunten, naar het lossere Rederijkersvers, aan de hand van de hier behandelde Refreinen heel goed volgen. We wijzen verder nog op het gebruik in het Refrein van ‘halve regels’: dit zijn oorspronkelijk verzen met twee heffingen, volgens een vast schema dat voor iedere strophe gelijk is en aan de Franse ‘Ballade layée’ beantwoordt.

Voor het eigenlijke Rederijkersvers kan het voorschrift van De Castelein volgens hetwelk

 
Een reghel duerd, ongheteld, onghemeten
 
Also langhe als eenen aesseme heerden magh
 
(Const van Rethoriken, bladz. 43)

als maatstaf dienen. Toch moest ook toen reeds de gewoonte van het silbentellen hebben bestaan want enkele verzen hoger vernemen we:

 
Neghene ende twaleve vseerd men hier ind land
 
Niet min...

waar hij dan onmiddellijk aan toevoegt:

 
elcke Camere heeft haer verband (bladz. 34)
[pagina 94]
[p. 94]

De voorschriften hieromtrent schijnen dus wel van Kamer tot Kamer verschillend te zijn geweest. Wanneer dan een Refreinfeest plaats had, moest hiermee rekening gehouden worden.

 
Waer ghy dicht, dat en zuld ghy niet vergheten.

Dit werd dan ook in de ‘Charte’ aangegeven.

 
Als inde Charte staet tot sPrincen bate:
 
Haudt réghels mate. Vveerckt met iolite,
 
Volghd tghetal der syllaben vrough en late (bladz. 29).

In de meeste gevallen zal de verslengte wel vrij zijn geweest. Toch luidde het voorschrift van de ‘Cha(e)rte’ te Brussel in 1562:

 
Houdt mate met manieren.

waaronder we kunnen verstaan: de Brabantse maat: van 10 tot 12 silbenGa naar voetnoot(43). Te Delft echter, in 1581, werd de verslengte weer veel breder opgevat:

 
En v syllaben die bindt ghelijck eendrachtich
 
Tusschen thien en veerthien/...

Tegen het einde van de eeuw schijnt de neiging naar ‘vrije regels’ nogal sterk, wat in de ‘Cha(e)rten’ tot uitdrukking komt.

Te Leiden, 1596:

 
hout vrije maet, laet v aen gheen Sillaben knopen.

Te Rotterdam, 1598 luidt het voor de drie ‘vragen’ achtereenvolgens:

 
vrije Rhijm-Regels
 
hout Rijmen vrije Mate
 
vrije Reghels.

Deze reactie, die zich rond het einde van de XVIe eeuw voordoet, wanneer het Renaissancistische ‘telvers’ reeds aan de winnende hand was, toont voldoende aan, hoe het Refrein en dus ook het Refreinvers, diep ingeworteld als het was in de oude Rederijkerstraditie, zich aan een nieuwe, levenskrachtige stroming niet heeft kunnen aanpassen. Hiermede was echter ook het lot van den Refreinvorm bezegeld. Hij was ertoe gedoemd, samen met het gehele cultuur-complex van de Rederijkerskunst, langzaam weg te kwijnen om ten slotte geheel te niet te gaan.

voetnoot(1)
Zie Bronnen, bladz. 28, bladz. 29 en bladz. 31.
voetnoot(2)
Zie Bronnen, bladz. 21.
voetnoot(3)
C. Kruyskamp, a.w., d. 1, bladz. XXXVII; De verzamelingen zijn: de Refreinenbundels van Jan van Styevoort, Jan van Doesborch en Jan De Bruyne, de gedrukte Refreinboeken van Anna Bijns en de Refreinen uitgesproken te Gent in 1539.
voetnoot(4)
Hiermee bedoelen we, in overeenstemming met het voorschrift van M. De Castelein, Const van Rethoriken, bladz. 124:
 
Hier moet ghy weten Ionghers ghemeene
 
Groot ende cleene om des aerbeidts verslinden,
 
Dat twee alfue reghels vulmaken eene,
dat één volle versregel gelijk is aan twee halve versregels (2 verzen). Een strophe van een Refrein kan dus minder ‘regels’ dan verzen tellen, aangezien zich onder de verzen ook ‘halve regels’ kunnen bevinden.

voetnoot(5)
Het is niet onmogelijk dat het aantal letters van het acrosticon, dat soms in de Prince werd ingewerkt, de lengte van de strophe heeft bepaald, zoals in het Lof van den heylighen Sacramente van De Roovere en enkele andere stukken.
voetnoot(6)
Het Lof van den heyligen Sacramente van Anthonis De Roovere, dat uit 1457 dagtekent, telt reeds 15 strophen.
voetnoot(7)
We vernoemen hier één enkel voorbeeld. In het Gruuthuse-handschrift in de uitgave van Carton, bladz. 440: een lang gedicht van 25 strophen van 11 verzen met ‘refrain’. Rijmschema: ababbcbcc(d) (d).
voetnoot(8)
Zo dagtekent Nr. 122 uit 1457 en Nr. 71 uit 1512.
voetnoot(9)
Dit werd ook telkens voor de volgende bundels gedaan.

voetnoot(10)
Enkel bij Anthonis De Roovere komt één Refrein voor met strophen van 7 versregels, R.W., fol. 91.
voetnoot(11)
Nadere aanwijzingen over de lengte van de strophe bij C. Kruyskamp, a.w., bladz. XXXVI.
voetnoot(12)
Zoals de Clausule van Maerlant en zijn school en ook de strophische gedichten uit de XIVe eeuw waarover we in het vorig hoofdstuk hebben gehandeld.

voetnoot(13)
Hierin wijkt ze sterk af van de bestaande traditie. C. Kruyskamp, a.w., d. 1, bladz. XXXV tracht dit te verklaren door haar zelfstandige houding als kunstenares, niet lid van een Kamer.

voetnoot(14)
Hierin werden enkel de stukken opgenomen die niet voorkomen in de gedrukte Refreinboeken en waarvan het auteurschap dus niet volledig vaststaat.
voetnoot(15)
In deze uitgave heeft E. Soens enkel de stukken opgenomen die niet voorkomen in de gedrukte Refreinboeken of in de Nieuwe Refreinen.

voetnoot(16)
E. Langlois, Recueil d'Arts de seconde Rhétorique, Paris, 1902, bladz. 235.
voetnoot(17)
Fr. J.A. Davidson, a.w., bladz. 21.
voetnoot(18)
C. Kruyskamp, a.w., XXXVI.
voetnoot(19)
A. Bogaers en W.L. Van Helten, Verklarende Woordenlijst (Glossarium) op de Refereinen van Anna Bijns, Rotterdam, 1875, i.v. en M.W., d. 7, col. 2183 en W.N.T., d. 15, col. 1831.
voetnoot(20)
Over de betekenis van ‘stoc(k) reg(h)el in de XVIe eeuw: zie Plant. i.v.: het woord wordt er vertaald door: La conclusion ou clausule d'vne balade ou refrain - Clausula rhytmici carminis; Kiliaen i.v.: versus intercalaris; qui inter versus inseritur, waarop de opmerking volgt: in vulgaribus rhytmis scipio aut baculus refractus dicitur; zie ook: W.N.T., d. 15, col. 1838.
voetnoot(21)
Deze benaming wordt in hoofdzaak in verband met Refreinfeesten gebruikt waar de ‘stok’ opgegeven was, zoals te Heenvliet (1580), te Delft (1581) en te Rotterdam (1598). Een benaming die minder voorkomt is ‘sluutvers’; zie verder bladz. 148 en in den Refreinenbundel van Jan Michiels (c. 1600).
voetnoot(22)
J. Te Winkel, Ontwikkelingsgang... (tweede druk), Haarlem, 1922, bladz. 415.
voetnoot(23)
J. Van Mierlo S.J. in: Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden, d. 2, bladz. 272. Volgens het W.N.T., d. 15, col. 1831 is de overgang van de betekenis niet duidelijk; ‘misschien de drager van de strofen of de stam van het gedicht’.
voetnoot(24)
A. Borguet, De ‘Stok’ van het Referein, in: Tijdschrift voor Levende Talen, 12e jg. (1946), bladz. 95.
voetnoot(25)
Zie: J. De Vries, Altnordische Literaturgeschichte, d. 1, Berlijn, 1941, bladz. 87. G. Vigfusson, An Icelandic-English Dictionary, Oxford, 1874, i.v. stef. Zie ook: M.W., d. 7, kol. 1899.
voetnoot(26)
C. Kruyskamp, a.w., bladz. XXXVIII.
voetnoot(27)
Styevoort, nr. 108. Een gelijkaardig geval in JvD, nr. 80; hier bestaat het ‘refrein’ echter uit 2 volle versregels, door een anderen vollen versregel van elkander gescheiden.
voetnoot(28)
JvD, Nr. 45, afwisseling tussen ‘heb’ en ‘had’.
voetnoot(29)
Zie Bronnen, bladz. 59.
voetnoot(30)
Zie hierover: A. Langfors, A. Jeanroy, L. Brandin, Recueil général des Jeux partis français, d. 1, Paris, 1926, bladz. V.
voetnoot(31)
Waarom het Frans zo gemakkelijk rijmt wordt uiteengezet door A. Tobler, Vom französischen Versbau alter und neuer Zeit, (dritte Auflage), Leipzig, 1894, bladz. 134.
voetnoot(32)
Fr. J.A. Davidson, a.w., bladz. 25.
voetnoot(33)
Zie: Styevoort, nr. 164; JvD, nr. 63. De vraag is zelfs of we dergelijke gedichten nog Refreinen kunnen noemen.
voetnoot(34)
Zie: JvD, nr. 76.
voetnoot(35)
J. Geurts, Bijdrage tot de Geschiedenis van het Rijm in de Nederlandsche Poëzie, d. 1, Gent, 1904, bladz. 295, waarnaar we voor verdere bijzonderheden over het gebruik van het rijm in het Refrein kunnen verwijzen. Hierbij nog een enkele opmerking. Het rijmschema van de Prince vertoont soms afwijkingen; zo bijvoorbeeld in Styevoort, nr. 17 en nr. 25, waar telkens een Rondeel werd ingewerkt, in navolging van de Franse Ballade, ‘à rondeaux entés’. In het ‘Refreyn / Rondeelwys’, JvD, nr. 69, heeft iedere strophe den vorm van een Rondeel. Het stuk is echter geen eigenlijk Refrein daar het geen ‘stok’ heeft.

voetnoot(36)
Voor een definitie van deze verschillende rijmsoorten verwijzen we naar de woordenlijst achteraan bij E. Langlois, a.w. en A. Tobler, a.w., bladz. 123 waar over het rijm in het algemeen wordt gehandeld.
voetnoot(37)
G. Kalff, Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde in de 16e eeuw, Leiden, 1889, bladz. 310.
voetnoot(38)
C. Kruyskamp, a.w., d. 1, bladz. XL.
voetnoot(39)
A. Tobler, a.w., bladz. 151 over het binnenrijm, zijn oorsprong, zijn verschillende soorten.
voetnoot(40)
N. Dupire, Jean Molinet, La Vie, les OEuvres; Paris, 1932, bladz. 325, over de verschillende rijmen bij J. Molinet.
voetnoot(41)
Zo bijvoorbeeld het systematisch gebruik van het driedubbel binnenrijm; zie: Styevoort, nt. 218; ‘Warachtich / crachtich / almachtich / vadere’; zie ook Anna Bijns, Refreinen, Derde Boek, nr. 13.
voetnoot(42)
Fr. Kossmann, Nederlandsch Versrythme, 's-Gravenhage, 1932 en Joh. van der Elst, l'Alternance binaire dans le vers néerlandais du seizième siècle, Groningen, 1922.
voetnoot(43)
F. Kossmann, a.w., bladz. 27.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • over Rethoricale wercken

  • over Refreinenbundel

  • over Refereinenbundel, Anno 1524

  • over Schoon ende suverlijc boecxken inhoudende veel constige refereinen (Refereinen 1528)

  • over Tweede boeck vol schoone ende constighe refereynen

  • over Seer scoon ende suyver boeck, verclarende die mogentheyt Gods, ende Christus ghenade, over die sondighe menschen

  • over De const van rhetoriken

  • over Politieke balladen, refereinen, liederen en spotdichten der XVIe eeuw

  • over Refereinen en andere gedichten uit de XVIe eeuw


auteurs

  • over Anthonis de Roovere

  • over Jan van Doesborch

  • over Jan van Stijevoort

  • over Anna Bijns

  • over Matthijs de Castelein

  • over Anoniem Geuzenliedboek

  • over Anoniem Politieke balladen, refereinen

  • over Anoniem Refereinen en andere gedichten uit de XVIe eeuw