Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Sine nomine (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van Sine nomine
Afbeelding van Sine nomineToon afbeelding van titelpagina van Sine nomine

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.20 MB)

Scans (62.71 MB)

XML (0.04 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Sine nomine

(1930)–Jan Engelman–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 30]
[p. 30]

Het Grensland

I

 
De witte vuren klimmen in de dagen:
 
't is zwart waar onze voeten staan.
 
Was hij dit zelf? Werd hij gedragen
 
ontvoerd en naamloos achter zon en maan?
 
 
 
Een knaap werd man en zwoer den grooten keizer
 
blind en eenvoudig voor het leven trouw.
 
Verlangen dreef hem, maar het licht werd grijzer
 
in die wereld en verlaten lag hij in het grauw
 
 
 
der nachten, die hij met het wilde sneeuwen,
 
met angst en wanhoop gansch alleen doorstond.
 
Hij sprak: ik heb u lief voor alle eeuwen,
 
geef mij een teeken en bezegel ons verbond.
 
 
 
Maar stilte bleef, zijn oude wonden staken
 
toen bij de eerste scheemring van het jaar
 
de grond der steppe ging ontwaken.
 
Hij, luistrend, beefde - want dit was gevaar.
 
 
 
Een spoor liep in de sneeuw. Zijn voeten gleden, -
 
zijn hart was bij de tenten, maar ontsteld
 
gevoerd op zoele winden liep hij mede:
 
ontembaar zingend stroomde lente over 't veld.
 
 
 
Het licht dreef wit en witter om zijn slapen.
 
Hij reed op sterke paarden naar het hoog geluid
 
van stroomend water, schoone wilde knapen
 
droegen bloesemtakken zingend voor hem uit.
 
 
[pagina 31]
[p. 31]
 
O, in een zaal van bloemen werd zij hem gegeven,
 
de aarde droeg haar op een rijpen boog
 
van fel muziek - hij schonk zijn eenzaam leven
 
aan den vergeten hemel van haar snelle oog.
[pagina 32]
[p. 32]

II

 
Verdreven oogen blinkend in het onbenaambaar vuur
 
nachtlange waken aan den voortuin van mijn ziel,
 
verdreven uit uw lichtrijk en een eeuwig uur
 
naar deze wereld waar de duisternis op viel:
 
 
 
gij spiegelt over schuld van andren en hun zelfbeklag
 
de hemelklaarte van het eerste paradijs, -
 
de late dag gaat trager, maar uw schemerende lach
 
geleidt mijn schreden, eindloos goed en wijs.
[pagina 33]
[p. 33]

III

 
Nu ben ik naast u groot en rood
 
is dit nog leven? roert mij dauw van dood?
 
O reis langs de verloren kusten
 
met bloed en tranen, - niet te rusten
 
 
 
voor alles werd herkend aan dit zoet lijf:
 
de teedre vaas, het wit verblijf
 
van uwe ziel en mijn verlangen,
 
kristal van stilte dat mij houdt gevangen
 
 
 
in zijn volmaaktheid buiten maat en tijd -
 
van levend licht vervoerd, gebenedijd
 
tot in het martelend omringen
 
van het zwart dal waarop mijn aadren zingen.
 
 
 
Zeg woorden die mijn hart verslaan,
 
ik zal ze zelve zeggen en vergaan,
 
blindlings mij heffen en uw leden vragen,
 
verworpen zijn en blije wonden dragen.
 
 
 
Ik zoek uw innigste geduld,
 
de angst, de volheid die u heeft vervuld,
 
ik wil mij aan uw vlam herkennen,
 
verteren, aan den laatsten nood gewennen -
 
 
 
ik zal zoozeer van u zijn als gij zelf het zijt:
 
gij hebt mij, ziel om ziel, uit ied're grens bevrijd,
 
als ik u aanzie, zachte vrouwe, wordt mijn donker leven
 
gevangen en vermorzeld waar uw milde oogen beven.
[pagina 34]
[p. 34]

IV

 
Zacht branden van de teedre lenden:
 
een wiegeling, een wit satijn
 
aan mijne handen, de gewenden,
 
die met haar leest verzameld zijn
 
 
 
tot éénen slag en in het stuwen
 
des bloeds niet laten van hun wit.
 
Die stem, die stameling bij 't huwen:
 
wie zijt gij? - En het diepst bezit
 
 
 
de tweelingster, haar oogen, weergevonden
 
in de golven en het nachtstruweel
 
der haren, stroomende ontbonden
 
op dezen schouder en haar prille keel.
[pagina 35]
[p. 35]

V

 
Hij daalde sluimrend in een tuin
 
en zocht het lied en zocht het wonder -
 
 
 
het groote stroomen was al onder,
 
in huivering en wild ontfermen
 
sloop hij terug, en zag, en zweeg:
 
 
 
twee oogen, schrikkelijk en leeg,
 
als een gevaar op hem gericht
 
en over den spiegel, zonder beschermen,
 
zijn eigen hulpeloos gezicht.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken