Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Det dank'tich d'n duvel (1977)

Informatie terzijde

Titelpagina van Det dank'tich d'n duvel
Afbeelding van Det dank'tich d'n duvelToon afbeelding van titelpagina van Det dank'tich d'n duvel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.71 MB)

Scans (9.92 MB)

ebook (11.57 MB)

XML (0.15 MB)

tekstbestand






Illustrator

Rob Vlaanderen



Genre

proza

Subgenre

verhalen
limburg


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Det dank'tich d'n duvel

(1977)–Graad Engels–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Volksverhalen tussen Peel en Maas


Vorige Volgende
[pagina 132]
[p. 132]

sprokkelhout

In de verhaalkunst van vroeger leefde ook vrolijker verhalen, die minder met heksen, geesten of demonen te maken hadden. Meestal waren die verhalen op zijn minst griezelig. Maar er zijn ook aardige bij.

Een vrolijk verhaal gaat over de gemeentegrens tussen Meijel en Helden, die, sinds het graven der beide Peelkanalen daarmee parallel loopt. Voordien was de grens in de peelvennen slecht duidelijk en eeuwenlang een aanleiding tot twist tussen bewoners der beide dorpen en overheid betreffende de benutting van deze woeste gronden. De gemeente Helden, die toch al niet veel van de Peel in bezit had, wilde die grens nu wel eens goed vastleggen en trad in overleg met Meijel. Er werd een commissie van wijze mannen uit beide gemeenten benoemd die de juiste grens moesten vaststellen. De pastoor van Meijel werd door beide partijen als onpartijdig scheidsrechter verzocht mee te gaan en bij twistpunten te bemiddelen. Voordat men vanuit Meijel vertrok, liep de pastoor even zijn tuin in en deed wat aarde in zijn schoenen. Daarna pakte hij in de keuken een houten nap, die als meelschepper in gebruik was. Deze plaatste hij in zijn haarvilten hoed en hij zette dit vreemde stel op zijn eerbiedwaardig hoofd. De commissie wandelde met moeite vanuit Meijel de Peel in, richting Helden. Het viel al gauw op dat die van Helden het eerst ‘vermoeid’ raakten. Ze begonnen dan ook met grote nadruk te beweren dat men de oorspronkelijke grens

[pagina 133]
[p. 133]

was genaderd, zo niet al overschreden had. De pastoor moest al gauw in zijn functie van scheidsrechter treden. Men verzocht hem aan te wijzen waar precies de paal moest worden geplaatst. Hij stapte voort in de richting Helden, gevolgd door een deels vlotte en een deels aarzelende commissie. Plotseling bleef hij staan en verklaarde met opgeheven vingers: ‘Hier sta ik op “meijelse grond”, zowaar de “Schepper” boven mij staat’. Beide partijen moesten zich bij zulk een waardige uitspraak neerleggen. In de Reuver woonde vroeger een jager, die niet alleen een goed vakman was, maar ook bedreven was in het ‘jagerslatijn’. Men noemde hem graag de ‘Grote Leugenaar’.

Eens, toen hij op jacht was met zijn oude ‘bovenlader’ had hij zo vaak geschoten, dat hij door zijn voorraad hagel heen was. Op weg naar huis bespeurde hij een troep wilde eenden. Vlug stopte hij wat kruit in de loop, zette een slaghoedje op en stopte toen zijn laadstok op het kruit in de loop. Hij mikte op het gat van de achterste eend en trok af. Door dit schot ontstond er grote verwarring onder de eenden. Ze vlogen wild uit elkaar, maar een hele klis tuimelde omlaag. Hij bleek vijf eenden aan zijn laadstok geregen te hebben!

Een vertelling over Onze Lieve Heer zelf van een man uit Maasbree.

Onze Lieve Heer en Sint Pieter namen daarboven eens een tijdje vrijaf en maakten een voettocht over de aarde. Ze reisden incognito, gekleed als arme zwervers. Tegen de avond vroegen ze om onderdak bij een boer, die rijk maar toevallig ook vrekkig was. Hij joeg beiden als schooiers van zijn erf. Even verderop kwamen ze aan een klein huis-

[pagina 134]
[p. 134]

je waarin een arm oud vrouwtje woonde. Ze vroegen ook haar om onderdak. De vrouw zei: ‘Graag. Kom binnen. Ik heb wel weinig eten hier en geen goed bed.’ ‘Dat heb je mis,’ zei Onze Lieve Heer, ‘ik zag door 't raam een goed bed en daar in die kast ligt een hele krentenmik.’ De vrouw keek wat ongelovig, maar ze ging al direct koffie zetten. Het bleek zo te zijn als Onze Lieve Heer gezegd had. Ze gingen gedrieën aan tafel, aten er goed van en beide reizigers sliepen heerlijk in het bed van het vrouwtje, dat zich zelf behielp met een ‘paljaos’ (noodbed) op de vloer. De volgende morgen na de koffie bedankten de reizigers en namen afscheid. Onze Lieve Heer zei: ‘Wel bedankt. Wat je vandaag het eerst aanpakt kun je de hele dag blijven doen.’

De vrouw dacht na over dat woord. ‘Als ik nou eens begon met geld tellen?’ Ze begon er mee en verzamelde op die dag een hele hoop geld.

De vrekkige buurman hoorde van dit wonder in de loop van de dag. Tegen de avond kwamen beide zwervers weer bij hem om nachtverblijf. De boer antwoordde nu: ‘Kom maar binnen. Jullie kunnen mee eten en ik zal U een goed bed geven.’

De volgende morgen na de koffie namen ze weer afscheid en ook hier zei Onze Lieve Heer: ‘Wel bedankt. Wat je vandaag het eerst doet, zul je de hele dag blijven doen.’ De boer, die zich al goed voorgenomen had geld te gaan tellen, ging eerst, om oponthoudt te voorkomen, naar de w.c. Daar bleek hem dat hij zich vergist had. Hij moest er de hele dag blijven zitten. Hij produceerde zóveel mest, dat hij zijn akker kon bemesten!

De volgende avond klopten Onze Lieve Heer en Sint Pie-

[pagina 135]
[p. 135]


illustratieuitvergroten

[pagina 136]
[p. 136]

ter aan bij een andere boer. Deze zei: ‘Jullie kunnen hier eten en slapen, op voorwaarde dat jullie me morgen helpen bij het dorsen.’ Onze Lieve Heer antwoordde: ‘Dat is akkoord.’ De volgende morgen brak aan en boer en boerin waren al druk in de weer. Beide gasten bleken erg lui en bleven liggen. De boer had hun al twee keer geroepen om koffie te komen drinken, doch ze bleven maar luieren. Opeens kwam de boer driftig naar boven en riep: ‘Willen jullie wel eens gauw het bed uit? We gaan dorsen.’ Toen beiden nog niet reageerden, gaf de boer Onze Lieve Heer, die vooraan lag, een pak rammel en liep kwaad naar beneden. Toch bleven ze luieren. Onze Lieve Heer zei: ‘Pieter, ga jij eens vooraan liggen, voor 't geval dat die man wéér komt.’ Spoedig kwam de boer weer naar boven: ‘Willen jullie nou eens als de bliksem eruit? Die daar achteraan ligt heb ik nog niet onderhanden genomen.’ Nu kreeg Onze Lieve Heer er voor de tweede keer van langs.

Ze stonden nu maar liever op en na een goed ontbijt gingen ze de schuur in. De boer was al bezig. Beiden vroegen: ‘Wat moeten we doen?’ ‘Wel, die rogge dorsen!’ Hij overhandigde beiden een dorsvlegel. Onze Lieve Heer bekeek het zaakje, streek een zwavelstokje aan en stak het stro aan. Dit brandde er fijn af en de rogge bleef zuiver op de deel liggen. De boer zei: ‘Kijk, dat is aardig en vlug. Om 't stro geef ik niet veel. Laat ons zo doorgaan.’ Na een tijdje was de rogge gedorst en beiden vroegen: ‘Nog meer te doen?’ ‘Ja, ik had ook graag de haver gedorst.’ Dit gebeurde evenzo. De boer was in zijn nopjes. Op hun vraag of hij nog meer gedaan wenste, zei de boer: ‘Ja, ik heb hier nog wat spurriezaad te dorsen, maar dat kan ik

[pagina 137]
[p. 137]

nu wel alleen af.’ Onze Lieve Heer en Sint Pieter vertrokken, doch bleven op een afstandje achter een struik staan kijken hoe de boer verder ging. Hij stak ook een zwavelstokje aan. Zijn hele schuur ging in de fik!

Uilenspiegel, over wie we al eerder verhaald hebben in het hoofdstuk over toverboekjes, kwam eens op de boerderij van Baltussen in Maasbree, waar hij mocht overnachten. Daags daarna stuurde men hem naar het veld met de opdracht een perceel erwten te schoffelen. Hij schoffelde niet alleen het onkruid maar ook alle erwten door en was nog trots op zijn afdoend werk.

Op ‘Pennings Meule’ werd Uilenspiegel als molenknecht aangenomen. Hij beweerde trouwens overal dat hij alle werk aankon. De overeenkomst was hier dat hij overdag koren zou malen en bij avond, in de maneschijn, meel zou zeven. Het was indertijd nog gebruikelijk dat men de bloem uit roggemeel zifte voor het bakken van roggemik en de grove zemelen met ongezift meel in zwart brood verwerkte. Uilenspiegel ging naar de molen, zette het bovenste luik open aan de kant waar de maan stond en zeefde lustig de bloem in het maanlicht, zoals afgesproken. De mulder meende 's morgens dat het gesneeuwd had.

Nog een verhaal uit Maasbree.

Op zekere dag kwam een kunstemaker. Hij riep door muziek te maken en er te schreeuwen het volk uit het dorp bijeen. Hij spande een koord vanaf het balkon van het raadhuis naar dat van een herenhuis, aan de andere kant van de straat en reed daar met een kruiwagen over op en neer. Daarna haalde hij een haan uit een doos en spande deze met touw aan een zijner poten voor een houten balk die naar schatting 1 meter lang en 40 centimeter in kwa-

[pagina 138]
[p. 138]

draat was. De haan wandelde daar zonder veel moeite mee weg. Iedereen stond perplex. Een oud vrouwtje, dat een zak gemaaid groenvoer voor haar geit op haar rug droeg, kwam langs en zag de mensen verbaasd naar die haan gapen. Zij riep na hun verklaring uit: ‘Hoe kunnen jullie nou geloven dat er wat bijzonders gebeurt? Die haan heeft niet meer als een strohalm aan zijn poot hangen!’ Zij alleen zag de werkelijkheid. Men dacht er over na en kwam tot de conclusie dat het vrouwtje, zonder dat zij het zelf wist, een klaverblaadje van vier tussen haar groenvoer in de zak moest hebben. Want iemand die een klaverblad van vier vindt, ziet in alles en overal de werkelijkheid en doorziet bedrog.

En tot slot een verhaal over een arm boertje uit Helden die in de stad op de markt daar voor het eerst in zijn leven een spiegel zag. Hij nam die in de hand en zag zich zelf. Hij vond dit zo aardig dat hij de spiegel kocht. Thuis verborg hij hem, maar hij kon het niet laten hem stiekem voor de dag te halen en zichzelf te bewonderen. Zijn vrouw kreeg lucht van het gedoe en vond de spiegel. Toen zag ze zichzelf ook voor het eerst. Ze zei: ‘Had ik het niet gedacht? Hij houdt er een andere op na. Wat een geluk dat het zo'n lelijke is.’

[pagina 139]
[p. 139]


illustratieuitvergroten


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken