Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 9. Brieven 1252-1355 (2011)

Informatie terzijde

Titelpagina van De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 9. Brieven 1252-1355
Afbeelding van De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 9. Brieven 1252-1355Toon afbeelding van titelpagina van De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 9. Brieven 1252-1355

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.24 MB)

Scans (3.75 MB)

ebook (3.25 MB)

XML (1.09 MB)

tekstbestand






Vertaler

J.C. Bedaux



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/brieven


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 9. Brieven 1252-1355

(2011)–Desiderius Erasmus–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 9]
[p. 9]

Inleiding

Erasmus van januari 1522 tot april 1523

Deel 9 van de correspondentie van Erasmus bevat de brieven 1252 tot 1355, die de periode van januari 1522 tot april 1523 bestrijken. Van de in totaal 108 brieven zijn er 61 door Erasmus geschreven. Op 28 oktober 1521 was Erasmus uit Leuven vertrokken op weg naar Bazel, waar hij op 15 november arriveerde en met korte onderbrekingen tot april 1529 zou verblijven. Hij wilde bij de drukker Froben, bij wie hij tot september 1522 logeerde, graag de derde editie van zijn aantekeningen op het Nieuwe Testament zien. Bovendien was hij de controversen met de Leuvense theologen beu en, wat nog belangrijker was, hij vreesde dat het hof van Karel v hem zou dwingen partij te kiezen in de strijd tegen Luther.

Naast de Annotationes in Novum Testamentum verschenen bij Froben in 1522 de Paraphrasis in Matthaeum, opgedragen aan Karel v (brief 1255), twee herziene uitgaven van de Colloquia, de Epistola de esu carnium, twee apologiae tegen zijn Spaanse vijanden Zúñiga en Carranza, een editie van Arnobius junior, opgedragen aan paus Adrianus vi (brief 1304), de Catalogus lucubrationum (brief 1341a), de Paraphrasis in Johannem, opgedragen aan aartshertog Ferdinand, broer van Karel v, (brief 1333) en ten slotte een editie van Hilarius van Poitiers. De opdrachtbrief die Erasmus hiervoor schreef (brief 1334), zou hem later veel kritiek opleveren. Ongemeen fel gaat Erasmus tegen zijn gezworen vijand, de Leuvense theoloog Baechem, tekeer, omdat deze beweerde dat de Colloquia sporen droegen van Lutherse ketterij (brieven 1299-1301). Volgens Erasmus was hij nog waanzinniger dan Orestes (brief 1256) en liet hij zich ook meeslepen door zijn haat tegen de bonae literae, waarmee hij Erasmus niet dieper kon raken. Naast Baechem laat Erasmus zich ook buitengewoon negatief uit over Zúñiga, die hem in Rome verdacht probeerde te maken. Het aantal en de omvang van deze werken getuigen van Erasmus' enorme werklust, als men daarnaast ook de omvang van zijn correspondentie in ogenschouw neemt en de ellende die andere kwalen hem naast zijn nierstenen bezorgden.

Buitengewoon verheugd was Erasmus over de positieve reactie van Karel v op de Paraphrasis in Matthaeum en om zich van verdere steun van het keizer-

[pagina 10]
[p. 10]

lijke hof te verzekeren vatte hij het plan op naar Brussel te reizen. Maar door een niersteenaanval kwam hij niet verder dan Sélestat en werd hij gedwongen naar Bazel terug te keren. Daar verzekerde hij in brieven aan belangrijke hovelingen dat hij absoluut geen aanhanger van Luther was en geen enkele overeenkomst met hem had gesloten. Voorts beklaagde hij zich dat hij door aanhangers van Luther met ‘bijtende pamfletten’ werd bestookt. Dat de Reformatie ook voor Erasmus een ernstig probleem vormde, komt uit dit deel van zijn correspondentie duidelijk naar voren. Op tal van plaatsen komen Luther en zijn volgelingen ter sprake. Hoewel Erasmus vindt dat Luther te ver is gegaan, is deze toch niet zonder reden uit ergernis met zijn onderneming begonnen (brief 1300). ‘De haat tegen monniken en de Heilige Stoel heeft hem bij de hele bevolking en de meeste machthebbers enige sympathie opgeleverd’ (brief 1302). Het wordt Erasmus niet in dank afgenomen dat hij weigert partij te kiezen. In een lange brief aan Marcus Laurijn (brief 1342) rechtvaardigt Erasmus uitvoerig zijn niet-begrepen houding tegenover Luther. Ook in andere opzichten is dit een bijzonder boeiende brief. Uitvoerig beschrijft hij hierin zijn tocht van Leuven naar Bazel en zijn mislukte reis naar Brussel (april 1522). Vervolgens doet hij verslag van zijn reis naar Rome (september 1522), die hij door een niersteenaanval in Konstanz moet beëindigen. Hij geeft daarbij een levendige beschrijving van de Bodensee en het huis van zijn gastheer Johann von Botzheim. Bij zijn terugkomst in Bazel maakte Erasmus kennis met een Bourgondische wijn, waar zo'n weldadige werking van uitging, ‘dat het leek alsof ik in een ander mens herboren was’ (brief 1342). Hij overwoog zelfs hiervoor naar Frankrijk te verhuizen, waarvoor hij al eerder was uitgenodigd. Maar zijn positie als raadsheer van Karel v, die met de Franse koning in een oorlog was verwikkeld, deed hem van zijn voornemen afzien.

Aan de eerder genoemde von Botzheim is de langste brief van dit deel opgedragen. Het betreft de Catalogus Lucubrationum, waarin Erasmus een uitgebreide beschrijving van al zijn pennenvruchten geeft met toevoeging van allerlei biografische details, en waarin hij opnieuw tegen Baechem uithaalt. Het is een belangrijk document over het leven van Erasmus, zijn werken en de controversen die zij teweegbrachten. Hij geeft hierin ook aan hoe een uitgave van zijn Opera omnia samengesteld zou dienen zijn - een indeling in tien delen, die in de Bazelse, Leidse en Amsterdamse edities is overgenomen. Uitvoerig gaat hij in op het verwijt dat hij opdrachtbrieven schreef om roem en geld te verkrijgen en in een verantwoording van zijn inkomsten laat hij zien dat hij helemaal niet of uiterst karig beloond werd.

Een bijzonderheid van dit deel is dat het de volledige briefwisseling bevat met de enige Nederlandse paus Adrianus vi, die op het moment van zijn

[pagina 11]
[p. 11]

pauskeuze (9 januari 1522) in Spanje verbleef en pas na afhandeling van zijn Spaanse zaken in augustus naar Rome kon reizen. Naast de eerdergenoemde opdrachtbrief bij de Arnobiusuitgave, die Erasmus op 1 augustus 1522 schreef, zond hij kort daarop Adrianus nog een aparte brief (brief 1310) waarin hij met nadruk vroeg hem niet wegens ketterij te veroordelen voordat hij in Rome gehoord was. Omdat het antwoord lang op zich liet wachten, stuurde Erasmus op 22 december opnieuw een exemplaar van Arnobius naar zijn landgenoot met daarbij een apart schrijven (brief 1329), waarin hij zich bereid verklaarde in een geheime brief een plan voor te leggen om alle onrust in de wereld te verhelpen. Maar in de tussentijd bleek een reactie van de paus al verzonden te zijn (brief 1324 van 1 december). Adrianus bedankte daarin Erasmus voor het geschenk, verzekerde Erasmus van zijn genegenheid jegens hem, nodigde hem uit naar Rome te komen en moedigde hem aan met zijn pen de ketterijen van Luther te bestrijden. Op Erasmus' derde brief antwoordde Adrianus vi op 22 januari 1523 (brief 1338). Opnieuw kreeg Erasmus een uitnodiging naar Rome af te reizen en zijn plan te ontvouwen. In zijn antwoord dat op 22 maart volgde (brief 1352) sloeg Erasmus deze uitnodiging beleefd af, waarbij hij zijn zwakke gezondheid, de stank van de kachels die hij niet kon verdragen en de gevaren van de reis als excuus aanvoerde. Daarbij verzweeg hij de echte reden, namelijk dat hij zijn vrijheid en zelfstandigheid niet wilde prijsgeven en uitdrukkelijk geen partij wilde kiezen. De brief breekt helaas af op het moment dat het plan aan de orde komt. Een reactie van de paus, die op 14 september 1523 overleed, is niet bekend. Waarschijnlijk heeft Erasmus later het ontbrekende gedeelte bewust niet willen publiceren.

 

Voor de vertaling van de brieven is gebruik gemaakt van de uitgave van P.S. Allen, Opus epistolarum Des. Erasmi Roterodami, deel 5. Daaraan zijn twee brieven toegevoegd die in de uitgave van Allen ontbreken (1270a en 1280a). Voorts is Allens brief 1412 als brief 1337a opgenomen, omdat een vroegere datering voor de hand ligt. Anders dan in de Toronto-uitgave (The correspondence of Erasmus, deel 9) is brief 1280 wel gehandhaafd, omdat de datering hiervan onzeker blijft. De metrische vertaling van brief 1280a, een reisverhaal in dichtvorm, is van de hand van Marietje d'Hane.

Voor het notenapparaat is behalve van de informatie die de uitgave van Allen biedt, vruchtbaar gebruik gemaakt van de noten die in deel 9 van de Toronto-vertaling en deel 5 van de Correspondance d'Érasme zijn opgenomen.

 

Jan Bedaux


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken