Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 13. Brieven 1802-1925 (2016)

Informatie terzijde

Titelpagina van De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 13. Brieven 1802-1925
Afbeelding van De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 13. Brieven 1802-1925Toon afbeelding van titelpagina van De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 13. Brieven 1802-1925

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.43 MB)

Scans (3.11 MB)

ebook (3.24 MB)

XML (1.07 MB)

tekstbestand






Vertaler

Tineke ter Meer



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/brieven


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 13. Brieven 1802-1925

(2016)–Desiderius Erasmus–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 9]
[p. 9]

Inleiding

Erasmus van maart tot december 1527

Deel 13 bevat Erasmus' correspondentie van 28 maart tot eind december 1527, voor zover die overgeleverd is. Al bij verzending raakten brieven zoek, zoals ook de dertienjarige Maximiliaan van Bourgondië ondervond. De jongen had volgens zijn gouverneur, Jan Becker van Borssele, staan juichen toen hij hoorde dat Erasmus hem een brief had geschreven. Toen die zoek bleek te zijn, was hij ontroostbaar (brief 1898). Een bundel brieven die voor Parijs bedoeld was, strandde al in de Elzas, op zo'n vijftig kilometer van Erasmus' woonplaats Bazel. Het pakket was achtergelaten in een herberg in Thann. De brieven werden overgedragen aan het stadsbestuur, onderzocht en doorgestuurd naar hogere gezaghebbers, een gang van zaken waarover de afzender in brief 1922 zijn verontwaardiging uit.

Het achtergelaten pakket bevatte onder meer brieven aan de theologische faculteit van Parijs en het hoogste rechtscollege van Frankrijk, waarmee Erasmus een officiële veroordeling van zijn boeken probeerde af te wenden. In zijn brief aan de faculteit (nr. 1902) vraagt Erasmus zich af of de theologen in een tijd dat het aantal aanhangers van Luther en andere reformatoren voortdurend toeneemt, niets beters te doen hebben dan het uitpluizen van zijn werken. Dat uitpluizen hield in dat ze citaten loshaalden uit hun context en ombogen tot ketterse uitspraken. Soms storen ze zich aan beweringen die alleen maar anders geformuleerd zijn dan op dat moment bij de scholastici gebruikelijk was. Erasmus' taalgebruik is immers anders dan dat van hen. ‘Niet dat ik de stijl van de scholastiek afwijs; die heeft ook zijn nut, maar is niet overal geschikt voor en spreekt niet iedereen aan’, schrijft hij aan Francisco de Vitoria (brief 1909). Over zijn aartsvijand Noël Béda luidt het in dezelfde brief dat hij retorische wendingen toetst aan dogma's uit de scholastiek. Hij gaat voorbij aan beeldspraak en houdt geen rekening met de persoon van wie een uitspraak afkomstig is en de tijd waarin die persoon leefde.

Dezelfde punten komen naar voren in brief 1864 aan grootinquisiteur Alonso Manrique de Lara. Dit keer gaat het niet over de Parijse theologen, maar over Spaanse monniken die op vermeende ketterijen in Erasmus' werken hadden gewezen. Dit leidde tot een officieel onderzoek, waarvoor in juni 1527 een groep theologen in Valladolid bijeenkwam. Slechts enkele punten

[pagina 10]
[p. 10]

die waren aangedragen konden behandeld worden, omdat de pest voortijdig een einde aan de bijeenkomst maakte. Brief 1877, eveneens gericht aan Manrique de Lara, is het begin van Erasmus' verdediging. In de noten bij de vertaling van deze brief is gebruik gemaakt van de volledige apologie, die een jaar later zou verschijnen. Daar wordt ieder punt voorafgegaan door het bezwaar van de monniken, zodat het duidelijk is waarop de weerlegging betrekking heeft.

Spaanse bewonderaars van Erasmus hielden hem in hun brieven op de hoogte van de ontwikkelingen. Een van hen had het in 1526 gewaagd punten uit Erasmus' werk aan te dragen die wellicht tactischer geformuleerd moesten worden. Het kostte veel moeite om Erasmus ervan te overtuigen dat de auteur, Alonso Ruiz de Virués, een medestander van hem was. Een andere bewonderaar, Alonso Fernández de Madrid, had een Spaanse vertaling van het Enchiridion militis christiani (Handboekje van een christensoldaat) gepubliceerd, die voor veel ophef zorgde. Erasmus verzuchtte: ‘Ik weet niet of degenen die mijn boeken in het Spaans vertalen, dat doen omdat ze aan mijn kant staan; ze bezorgen mij er in elk geval veel vijanden mee’. De vertaler richt zich in brief 1904 tot Erasmus om zijn goede bedoeling kenbaar te maken. De bewuste brief werd door Alfonso de Valdés, secretaris van kanselier Mercurino Gattinari, te lang bevonden. Hij stuurde de brief niet in de oorspronkelijke vorm door, maar liet hem door Diego Gracián inkorten, die daarbij het handschrift van Fernández nabootste. Dezelfde secretaris kapittelt Erasmus in brief 1839 omdat hij een lange en openhartige brief had gericht ‘aan de zeer illustere heer Juan Maldonado of aan Alfonso de Valdés enz.’ Valdés kende ‘die illustere heer’ niet en ergerde zich aan het feit dat een kopie van een brief van Gattinari was bijgevoegd waarin deze zich weinig behoedzaam over de paus uitliet.

De langste brief uit dit deel is gericht aan Erasmus' Engelse vriend Robert Aldridge (nr. 1858). Erasmus verdedigt hier zijn Latijnse vertaling van een passage uit het Nieuwe Testament, waar hij op grond van Griekse handschriften een woord had weggelaten dat wel in de Vulgaat voorkomt. Een Engelse predikant zou hem vanaf de beroemde preekstoel St. Paul's Cross hierop hebben aangevallen, omdat de vertaling aanleiding kon geven tot twijfel aan de Drie-eenheid. Behalve een uitvoerige verdediging van Erasmus' keuze bevat de brief kritiek op de handelwijze van de predikant in het algemeen. Hij misbruikt de preekstoel en de ootmoed van de verzamelde christenen om een naaste te beschuldigen. Zo iemand verdient het niet met gefluit, zoals in het theater, maar met stenen en rotte eieren van het spreekgestoelte gejaagd te worden! Iets dergelijks krijgt de franciscaan Jean Gachi te verstaan, die Erasmus in Savoye vanaf de preekstoel had aangevallen (brief 1891).

[pagina 11]
[p. 11]

In de felle brief aan Gachi, die als bedelmonnik leefde van liefdadigheid, klaagt Erasmus over zoveel ondankbaarheid: hij beult zich af om de tekst van bijbel en kerkvaders te herstellen, ten koste van zijn eigen gezondheid, en krijgt als dank alleen maar verwijten naar zijn hoofd, maar als iemand een korf vissen, kleding, een mand vol brood of een paar kazen als geschenk stuurt, wordt hij de hemel in geprezen! Bovendien is het absurd dat hij, terwijl hij volop in gevecht met Luther gewikkeld is, van achteren aangevallen wordt door mensen die aan dezelfde kant staan, zoals hij op meerdere plaatsen schrijft. Erasmus had recht van spreken, want in 1527 publiceerde hij het tweede deel van de Hyperaspistes (Schilddrager), zijn antwoord op Luthers De servo arbitrio (De onvrije wil). In brief 1804 aan Thomas More, die op voltooiing van de verdediging had aangedrongen, beschrijft Erasmus zijn positie tussen beide partijen in.

Dit deel laat goed zien hoeveel werk Erasmus inderdaad op het gebied van de kerkvaders verzette: er zijn vier brieven waarmee hij werken van Chrysostomus, Origenes en Ambrosius aan vrienden en beschermers opdroeg (nrs. 1841, 1844, 1855 en 1856). Al deze tekstuitgaven en vertalingen werden in Bazel gedrukt bij Johann Froben, met wie Erasmus sinds 1514 samenwerkte. Van oktober 1527 dateert Erasmus' voorwoord bij het tweede deel van zijn volledige uitgave van Augustinus (brief 1895a). Graag had Froben de voltooiing van alle tien delen beleefd. Hij overlijdt evenwel nog in dezelfde maand waarin Erasmus zijn voorwoord schreef. Erasmus herdenkt hem in brief 1900 aan Jan van Heemstede.

Erasmus kreeg in 1527 indirect te maken met de strijd om de Hongaarse troon, die betwist werd door Johan Zápolya en Ferdinand van Oostenrijk, de jongere broer van Karel v. In brief 1819, een soort vorstenspiegel gericht aan de Poolse koning Sigismund i, noemt Erasmus Zápolya koning van Hongarije. Niet al zijn vrienden konden dit waarderen. Ursinus Velius, geschiedschrijver in dienst van Ferdinand, kon niet anders dan verontwaardigd reageren (brief 1917). Erasmus paste de tekst aan alvorens die te publiceren.

In 1528 zou Guillaume Budé de briefwisseling met Erasmus beëindigen. In brief 1812 is hij evenwel nog volop op dreef. Hij beticht zijn correspondent ervan de Fransen beledigd te hebben. Erasmus had namelijk naar aanleiding van Galaten 3:1 (‘Galaten, u hebt uw verstand verloren’) op de verwantschap tussen de Galaten en de Galliërs gewezen! Voor de datering van zijn brief gebruikt Budé expres omschrijvingen van de christelijke feestdagen in de trant van de ciceronianen, overdreven navolgers van het taalgebruik van Cicero, die zowel door Erasmus als hemzelf werden verfoeid.

In Frankfurt, temidden van het rumoer van de halfjaarlijkse boekenbeurs, schrijft Henricus Caduceator, een huisleraar uit Mainz, een brief waarin hij

[pagina 12]
[p. 12]

Erasmus vraagt om een oplossing voor zijn ernstige bijziendheid. Om te illustreren wat voor opmerkingen hij wegens zijn gebrekkige gezichtsvermogen te verduren heeft, gebruikt hij een hele reeks adagia over slechte ogen uit de verzameling van de bewonderde geleerde. Erasmus nam de brief niet op in uitgaven van zijn correspondentie, maar wel het antwoord dat hij Caduceator gunde (brief 1833).

 

De vertaling van de brieven is gebaseerd op de uitgave van P.S. Allen en H.M. Allen (Opus epistolarum Des. Erasmi Roterodami, deel 7), aangevuld met brief 1837a uit deel 8 en twee niet in de uitgave van Allen opgenomen brieven (1807a en 1895a). Op sommige plaatsen is gekozen voor een andere alinea-indeling. Voor de aanvullingen op Allen en voor de voetnoten is dankbaar gebruik gemaakt van The Correspondence of Erasmus, deel 13 (vertaling Charles Fantazzi, noten James K. Farge), onderdeel van de Collected Works of Erasmus uitgegeven door de University of Toronto Press. Wanneer een noot ontbreekt bij verwijzingen naar andere correspondentie, betreft het brieven die niet teruggevonden zijn. Jan Bedaux was zo vriendelijk de voorlaatste versie van de vertaling door te nemen.

 

Tineke L. ter Meer


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken