Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 18. Brieven 2516-2750 (2020)

Informatie terzijde

Titelpagina van De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 18. Brieven 2516-2750
Afbeelding van De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 18. Brieven 2516-2750Toon afbeelding van titelpagina van De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 18. Brieven 2516-2750

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.45 MB)

Scans (3.12 MB)

ebook (3.35 MB)

XML (1.16 MB)

tekstbestand






Vertaler

Tineke ter Meer



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/brieven


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 18. Brieven 2516-2750

(2020)–Desiderius Erasmus–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 9]
[p. 9]

Inleiding

Erasmus van augustus 1531 t/m december 1532

Deel 18 van Erasmus' correspondentie bevat de 236 brieven die bewaard gebleven zijn uit de periode augustus 1531 t/m december 1532. Meteen al in de tweede brief is er sprake van een gerucht dat er weer een rijksdag op komst is. Aanvankelijk dacht men dat die eind 1531 in Speyer gehouden zou worden, maar uiteindelijk vond hij in het voorjaar en de zomer van 1532 in Regensburg plaats. Niemand wist welke koers Karel v ging volgen. Zou het tot een oorlog met de protestantse vorsten komen? De uitkomst was de godsdienstvrede van Neurenberg, waarmee de keizer zich van hun steun verzekerde bij de strijd tegen de Turken. Evenals bij de rijksdag van Augsburg in 1530 rekenden sommigen op Erasmus' aanwezigheid en ook dit keer was daar geen kans op. Tegenover kardinaal Bernhard von Cles, kanselier van koning Ferdinand, voert hij zijn slechte gezondheid als excuus aan voor zijn afwezigheid; verder volstaat hij met de opmerking dat er mensen aan de rijksdag zullen deelnemen die hem slecht gezind zijn en zelfs zijn ondergang beramen (brief 2555). Aan Julius Pflug, die had aangedrongen dat hij de rol van bemiddelaar op zich zou nemen, legt hij uitvoeriger uit waarom hij zich afzijdig wil houden: een paar keer praten met Melanchthon kan al een reden zijn om iemand als ketter te beschouwen, en met de monnik die rond 400, ten tijde van keizer Honorius, geprobeerd had twee vechtende gladiatoren uit elkaar te halen, was het ook niet goed afgelopen (brief 2522).

Erasmus koos zorgvuldig zijn weg tussen de verschillende standpunten die zijn correspondenten innamen. Zo raden sommigen hem aan dat hij zijn werken zou herzien en de passages die door een kwaadwillige lezer als ketterij opgevat konden worden, zou aanpassen of verwijderen. Aan kardinaal Cajetanus schrijft hij daar al mee bezig te zijn. Het is natuurlijk de vraag of Cajetanus hetzelfde onder dat ‘herzien’ verstond als Erasmus. Juan Ginés de Sepúlveda reageert in elk geval enthousiast op het bericht en is bovendien blij dat zijn verdediging van Erasmus' aartsvijand Alberto Pio niet op een polemiek uitloopt (brieven 2690 en 2729). Maarten Lips, zelf geenszins een kritiekloze lezer, noemt dat ‘herzien’ het stokpaardje van iedereen die een middenpositie inneemt tussen criticasters en vrienden (brief 2566).

[pagina 10]
[p. 10]

Van de laatste groep, de vrienden, krijgt Erasmus juist het advies zijn werk fel te verdedigen. Conradus Goclenius bijvoorbeeld raadt hem aan een vijandig gezinde publicatie van de Parijse theologische faculteit niet over zijn kant te laten gaan. Erasmus kon hem antwoorden dat een reactie al ter perse was (brieven 2573 en 2587).

Uit de brieven blijkt dat Erasmus zeer alert was op alles wat van invloed kon zijn op zijn reputatie bij de keizer en bij Ferdinand, onder wiens gezag zijn woonplaats Freiburg viel. Daarom bracht Sebastian Francks geschiedwerk Chronica, in 1531 gedrukt in het protestantse Straatsburg, veel onrust bij hem teweeg. Dit werk bevat een zodanige weergave van adagium 2601 over de adelaar en de mestkever, dat het lijkt alsof daarin het gezag van vorsten wordt ondermijnd. Erasmus verdacht de Straatsburgse reformator Martin Bucer van betrokkenheid bij de publicatie van het boek. Bucer verdedigde zich in een niet bewaarde brief. Blijkens Erasmus' antwoord, waarvan alleen een kladversie bekend is, was Bucer naar aanleiding van de beschuldiging ingegaan op Erasmus' houding in het algemeen tegenover de ‘evangelischen’. Zo had hij Erasmus kennelijk verweten hun opvattingen vooral te verwerpen om te laten zien dat hij afkerig van hun partij was. Erasmus' reactie luidt: ‘Daartoe word ik gedreven door angst voor de hel’ (brief 2615). De positie van de Zwitserse protestanten was inmiddels verzwakt door de Tweede Kappeleroorlog, die uitliep op een overwinning van de katholieke kantons. Onder de gesneuvelden was Ulrich Zwingli. De Bazelse reformator Johannes Oecolampadius overleed kort daarna. Volgens Erasmus veroorzaakten deze gebeurtenissen een ‘ongelofelijke mentale omslag’.

Erasmus was op Francks boek geattendeerd door Bernhard von Cles. De kardinaal stelt hem gerust wat het effect op de vorsten betreft. Een genuanceerder beeld geeft Johannes Dantiscus, Pools gezant aan het keizerlijk hof, wanneer hij twee brieven van Karel, gericht aan het stadsbestuur en de geestelijkheid van Besançon, aan Erasmus doorstuurt, die daar in verband met een eventuele verhuizing om gevraagd had. Dantiscus vertelt dat er aan Erasmus' reputatie wordt getornd, soms zelfs in aanwezigheid van de keizer, maar geeft dit een gunstige draai: de brieven voor Besançon laten zien dat de welwillendheid van de keizer tegenover Erasmus ondanks het tegengeluid standhoudt (brief 2563a). Alarmerender was wellicht brief 2590 van Jakob Spiegel, waarin sprake is van ‘aristotelische theologen’ die proberen de ‘gepurperden’ - dat zijn de vorsten - afkerig van Erasmus te maken. Evenmin geruststellend zullen deze woorden van Alonso Ruiz de Virués zijn geweest: ‘ik merk dat er onder de belangrijkste hovelingen over u, voorzichtig uitgedrukt, verschillende meningen heersen’ (brief 2641). Erasmus vraagt kardinaal Lorenzo Campeggi hem te steunen, mochten er, zoals eer-

[pagina 11]
[p. 11]

der was gebeurd, pogingen worden gedaan hem bij de keizer in een ongunstig daglicht te plaatsen (brief 2579).

Erasmus verdacht in het bijzonder aartsbisschop Girolamo Aleandro ervan op zijn ondergang uit te zijn. Aleandro bevond zich evenals Campeggi in 1531 als pauselijk gezant bij de keizer in Brabant. In welke mate hij werkelijk geprobeerd heeft al dan niet via anderen Erasmus verdacht te maken, is onduidelijk. Hijzelf ontkent in brieven 2638, 2639 en 2679 ten stelligste dat hij Erasmus vijandig gezind is. De verdenking dat hij in Parijs is geweest om met Alberto Pio samen te spannen tegen Erasmus vindt hij absurd; evenzo de gedachte dat hij de auteur zou zijn van een in Parijs verschenen Oratio pro M. Tullio Cicerone contra Des. Erasmum Roterodamum, die volgens het titelblad geschreven was door Julius Caesar Scaliger. Erasmus was ervan overtuigd dat die naam een pseudoniem was en dat het werk uit de koker van Aleandro kwam. Wanneer François Rabelais met brief 2743 een handschrift van Flavius Josephus doorstuurt, neemt hij de gelegenheid te baat om Erasmus erop te wijzen dat deze Scaliger echt bestaat en een niet onkundig arts is, maar verder iemand met een slechte reputatie.

Scaligers Oratio betreft de kwestie in hoeverre men het Latijn van Cicero als norm moet beschouwen, iets waar ook de Friese jurist Viglius van Aytta mee te maken kreeg tijdens zijn verblijf in Padua en Venetië. Het lukte hem tot een soort wapenstilstand te komen met de fanatieke ciceronianen. Zijn levendige brieven bevatten onder meer een beschrijving van het ‘amfitheater’ van Giulio Camillo, een houten bouwsel in de vorm van een amfitheater waarin een mnemotechnisch systeem is vastgelegd dat de hele kosmos omvat. Wanneer Viglius klaagt dat het voor hem moeilijk is contact te leggen met Pietro Bembo, die meestal de volkstaal gebruikt, stuurt Erasmus de Venetiaanse geleerde een aanbevelingsbrief (2681). In Italië treft Viglius ook Anselmus Ephorinus, die samen met twee jonge leerlingen van hem enige maanden in 1531 bij Erasmus inwoonde. De gastheer stelde niet alleen Ephorinus' diensten bij de voorbereiding van zijn verhuizing naar een andere woning in Freiburg op prijs, maar ook de opvoering van scènes uit de komedies van Terentius door de leerlingen. Aan de meest aanzienlijke van de twee en diens broer, die niet aan de reis deelnam, droeg Erasmus een editie van Terentius op met brief 2584.

Tot Erasmus' andere publicaties uit deze tijd hoort een uitgebreide voorrede bij een Griekse uitgave van de kerkvader Basilius de Grote, verschenen bij Froben en Episcopius in Bazel. Daarin legt hij een fragment van een preek over de vasten, vertaald door Raffaele Maffei, naast het Grieks van Basilius om aan te geven hoe belangrijk het is dat de oorspronkelijke tekst beschikbaar is (brief 2611). Zijn eigen vertaling van de volledige preek

[pagina 12]
[p. 12]

met een tweede over hetzelfde onderwerp verschijnt vrijwel gelijktijdig in Freiburg bij Johann Faber Emmeus, die in 1532 ook een verzameling ‘oude en nieuwe brieven’ (Epistolae palaeonaeoi) van Erasmus uitgeeft. Bij Johann Herwagen waren het jaar daarvoor de ‘bloemrijke brieven’ (Epistolae floridae) verschenen. Als Herwagen enige tijd later tijdens een bezoek aan Freiburg om een voorrede bij een nieuwe uitgave van de redevoeringen van Demosthenes vraagt of liever gezegd zeurt, weigert Erasmus, waarna Herwagen boos vertrekt. Erasmus schrijft dit aan zijn trouwe vriend Bonifacius Amerbach, die nog geen drie weken daarvoor zijn oudste dochtertje had verloren en daarna zelf ernstig ziek was geworden (brief 2686). Erasmus schreef een troostbrief, waarvan een uitgebreidere versie is opgenomen in de Epistolae palaeonaeoi (brief 2684). Amerbach vertelt over het effect ervan in brief 2688, waarin hij ook laat weten dat de boosheid van Herwagen volgens hem wel meevalt. De Demosthenes-editie verscheen uiteindelijk toch met de voorrede waar Herwagen om gevraagd had (brief 2695).

 

De vertaling is gebaseerd op de uitgave van de Latijnse tekst door P.S. en H.M. Allen en H.W. Garrod (Opus epistolarum Des. Erasmi Roterodami, delen 9 en 10), aangevuld met brieven 2518a en 2563a. Voor de noten is gebruik gemaakt van The Correspondence of Erasmus, deel 18 (vertaling Charles Fantazzi, noten James M. Estes), in 2018 als onderdeel van de Collected Works of Erasmus uitgegeven door de University of Toronto Press. Ook stond ons voor brieven 2635-2750 de kopij van deel 19 van dezelfde reeks ter beschikking (vertaling Clarence H. Miller, noten James M. Estes). Verder zijn de delen 9 en 10 van La correspondance d'Érasme geraadpleegd (Brussel, 1980 en 1981). Wanneer er bij verwijzingen naar andere correspondentie van Erasmus geen noot staat, betreft het brieven die niet teruggevonden zijn. Graag dank ik Jan Bedaux voor zijn aantekeningen bij een eerdere versie van vertaling en noten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken