Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 20. Brieven 2987-3141 (2019)

Informatie terzijde

Titelpagina van De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 20. Brieven 2987-3141
Afbeelding van De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 20. Brieven 2987-3141Toon afbeelding van titelpagina van De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 20. Brieven 2987-3141

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.30 MB)

Scans (2.98 MB)

ebook (3.43 MB)

XML (1.06 MB)

tekstbestand






Vertalers

Frans Slits

Rob Tuizenga



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/brieven


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 20. Brieven 2987-3141

(2019)–Desiderius Erasmus–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 9]
[p. 9]

Inleiding

Erasmus van januari 1535 tot zijn dood in 1536

De situatie in Europa is in de periode 1535-1536 nagenoeg dezelfde als in de tien jaren daarvoor. De grote politieke macht is het rijk van keizer Karel v. Op gepaste afstand volgen het Frankrijk van koning Frans, het Engeland van Hendrik viii en de politieke invloed van de paus van Rome. De sultan van Turkije speelt een dreigende rol op en rond de Middellandse Zee.

Op cultureel gebied bloeien humanisme, wetenschap en boekdrukkunst, maar op godsdienstig terrein duurt de onrust van de hervorming voort. Vooral de wederdopers of anabaptisten veroorzaken in deze periode ophef, wat culmineert in het langdurige beleg en de verovering van hun ‘nieuwe Jeruzalem’, de stad Münster. Erasmus wordt van verschillende kanten op de hoogte gehouden van de details van het regime in Münster, van de belegering en van de afloop. Een heel andere tragedie speelt zich intussen in Londen af. Hendrik viii botste met de regels en wetten van de katholieke Kerk in zijn streven een wettige zoon als potentiële troonopvolger te krijgen. Twee goede vrienden van Erasmus, Thomas More en bisschop John Fisher, weigerden de eed van de ‘Akte van Successie’ van 1534 af te leggen, werden gevangengenomen, beschuldigd van verraad en in 1535 onthoofd. Deze botsing liep uit op een scheiding: de anglicaanse Kerk maakte zich los van de katholieke. Hoofd van de anglicaanse Kerk was de vorst van Engeland. De bevestiging van de terechtstelling en de gruwelijke details bereikten Erasmus met vertraging via verschillende omwegen, vanwege de Engelse briefcensuur.

Wat de lichamelijke conditie van Erasmus betreft, die laat te wensen over. In brieven klaagt hij over jicht, nierstenen en een zwakke spijsvertering; de mensen die hem schrijven, vragen naar zijn gezondheid en spreken de hoop uit dat hij nog lang mag blijven leven. Zelf is hij ook met zijn levenseinde bezig. Hij verkoopt zijn huis in Freiburg, logeert bij Froben in Bazel om het drukken van zijn Prediker te begeleiden en kan niet besluiten of hij nog naar Bourgondië of naar Brabant wil verhuizen. Op 12 februari 1536 heeft hij een nieuw testament gemaakt, zodat hij vanaf dat moment helemaal voorbereid is. Op 28 juni 1536 schrijft hij de laatste brief die van hem overgeleverd is: aan Conrad Goclenius (brief 3130).

[pagina 10]
[p. 10]

Wie de correspondentie van Erasmus leest zou daaruit kunnen opmaken dat hij het financieel niet al te breed had. Menigmaal beklaagt hij zich over het uitblijven van de betaling van jaargelden (brieven 3058, 3090 en 3107). In brief 3062 spreekt hij over zijn ‘financiële middelen, hoe bescheiden die ook zijn’. In werkelijkheid kon Erasmus zich permitteren om een woonhuis in Freiburg te kopen, dat hij een jaar voor zijn overlijden voor een acceptabele prijs ook weer van de hand wist te doen (brieven 3059 en 3067a). Uit het op 12 februari 1536 door Erasmus gewijzigde testament, dat aan het eind van dit deel van de correspondentie is opgenomen, blijkt dat hij helemaal niet zo onbemiddeld was als hij vaak had doen voorkomen. Ook Erasmus was niets menselijks vreemd.

 

In de ruim 150 hier in vertaling gepresenteerde brieven staan verwijzingen naar meer dan 126 brieven van de hand van Erasmus of gericht aan Erasmus die uit dezelfde periode stammen maar die niet bewaard zijn gebleven. Aangezien het onwaarschijnlijk is dat alle verloren gegane brieven genoemd worden in de groep die bewaard gebleven is, zal het aantal niet bewaard gebleven brieven veel groter zijn dan 126. Daaruit kunnen we concluderen dat we ook uit deze periode slechts de helft of nog minder van de correspondentie van Erasmus kennen.

Naast alle correspondentie werkte Erasmus in deze periode ook nog aan een zevental publicaties. De belangrijkste hiervan zijn Prediker (Ecclesiastes, brief 3036) en het pamflet Antwoord aan Pietro Corsi (Responsio ad Petri Cursi defensionem, brief 3032). In totaal gaat het om vier nieuwe werken of werkjes: behalve de zojuist genoemde ook nog Nieuwe gebeden (Precationes aliquot novae, tweedelig, brieven 2994 en 2995) en Over de zuiverheid van de christenkerk (De Puritate ecclesiae christianae, brief 3086). De drie andere zijn nieuwe edities, aangevuld of gecorrigeerd: van de Adagia (brief 3092), van het Compendium (brief 3099) en van het Fragmentum commentariorum Origenis (brief 3131). Maar van de nieuwe publicaties wordt het lang verwachte boek Prediker uit 1535 in de briefwisseling het meest genoemd; een goede tweede is het pamflet over Corsi.

In de correspondentie van de laatste levensjaren van Erasmus en van de periode die aansluit op zijn overlijden blijkt eens te meer hoe groot zijn aanzien was op het gebied van de letteren en de theologie. Ook eerder al was de bewondering voor zijn brede kennis, zijn grote belezenheid en zijn wetenschappelijke prestaties aanzienlijk, maar wanneer zijn levenseinde nadert lijkt die bewondering soms aan adoratie te grenzen. Een opmerkelijk, bijna onwaarachtig voorbeeld is brief 3002, waarin de Italiaan Giovanni Angelo Odoni bijna smeekt of hij samen met Fileno Lunardi met Pasen Erasmus zou

[pagina 11]
[p. 11]

mogen bezoeken. De brief telt niet minder dan 24 pagina's in de tekst van Allen en wordt opgeluisterd door een Erasmus verheerlijkend gedicht van bijna 140 versregels. Waarschijnlijk heeft Erasmus deze lofzang met verbazing gelezen. Zelf heeft hij namelijk meermalen verklaard niet uit te zijn op populariteit en al te grote complimenten. Wanneer Erasmus in de nacht van 11 op 12 juli 1536 is overleden, is dat voor bekenden van hem aanleiding om elkaar daarover per brief te berichten. Zo schrijft Tielmann Gravius op 1 augustus 1536 aan Erasmus Schets dat ‘Duitsland nooit iets prominenters en voortreffelijkers heeft gehad dan Erasmus en dat misschien ook nooit meer zal krijgen’ (brief 3136). De enorme bewondering voor Erasmus blijkt ten slotte uit de inscriptie die zijn erfgenaam en zijn executeurs-testamentair hebben laten aanbrengen op zijn grafmonument in de kathedraal van Bazel (opgenomen na brief 3141).

 

Voor de vertaling van de brieven is de editie van Erasmus' correspondentie door P.S. Allen gebruikt (voor dit deel: Opus epistolarum Des. Erasmi Roterodami, deel 11, Oxford 1947), aangevuld met een in 1950 ontdekte brief. Voor de voetnoten en voor de herdatering (en soms hernummering) van sommige brieven is daarnaast gebruik gemaakt van deel 11 van La Correspondance d'Érasme, vertaald door Marie Delcourt en Hendrik Vannerom, onder hoofdredactie van Aloïs Gerlo, in 1982 uitgegeven door de University Press Bruxelles.

Dit deel omvat de brieven 2987 tot en met 3141, van begin 1535 tot augustus 1536. De brieven zijn alle in het Latijn geschreven. Een gedeelte van een brief, door Allen opgenomen in de addenda van deel 11, is hier op zijn juiste plaats gezet (bij het fragment 3015). Het in 1950 ontdekte fragment van een brief aan Bonifacius Amerbach is als 3067a opgenomen; de Latijnse tekst is te vinden in Alfred Hartmann, Die Amerbachkorrespondenz iv, Bazel 1953. Er zijn nog twee brieven meer opgenomen die slechts fragmentarisch overgeleverd zijn.

Aangezien deel 11 van Allen voor 1535-1536 naast brief 3031 ook een brief 3031a bevat, en er inmiddels een fragment van een nieuwe brief is ontdekt, en een viertal brieven opnieuw gedateerd is in 1535 in plaats van 1534, telt de vertaling 154 brieven die strikt tot de correspondentie van Erasmus behoren: 62 van Erasmus' hand en 92 gericht aan Erasmus. Daaraan zijn door Allen enkele andere brieven toegevoegd. Ten eerste een brief van paus Paulus iii aan Maria van Hongarije, omdat Erasmus daarvan een officieel afschrift ontving (brief 3034). Ten tweede een brief van een anonieme Engelsman aan Damiaan van Goes, met details over de veroordeling en terechtstelling van bisschop John Fisher, Erasmus' vriend (brief 3079). Het is goed mogelijk dat Damiaans verzoek om nadere informatie uiteindelijk van Erasmus

[pagina 12]
[p. 12]

zelf afkomstig was. De anonimiteit zal de schrijver hebben moeten beschermen.

Verder heeft Allen vijf brieven opgenomen van verschillende auteurs die het levenseinde en de uitvaart van Erasmus beschrijven en de overledene met lof overladen (brieven 3134-3136 en 3139-3140). Ten slotte is de opdrachtbrief van Bonifacius Amerbach toegevoegd die deze op 1 februari 1537 schreef voor de herdruk van de Catalogus omnium Erasmi Lucubrationum, de lijst van alle publicaties van Erasmus (brief 3141). De herdruk, onder de verkorte titel Catalogi duo operum Des. Erasmi Roterodami ab ipso conscripti et digesti, is door Amerbach aangevuld met de lijst van de publicaties uit de periode 1524-1536, en is in 1537 verschenen bij Froben in Bazel. Amerbach heeft twintig jaren brieven gewisseld met Erasmus en vaak hebben zij elkaar gesproken; ze zijn intieme vrienden geworden en Erasmus heeft zijn vriend tot zijn wettige erfgenaam benoemd. Amerbach kon met recht in deze opdrachtbrief schrijven dat Erasmus ondanks zijn hoge leeftijd en ondanks zijn slechte gezondheidstoestand zich zo onvermoeibaar inzette voor de letteren en voor het christendom, ‘dat hij, levendig van geest, helder van geheugen en vol werklust, als oudere de jongeren de baas was en als zieke de gezonden’.

Achter deze brieven zijn ter afsluiting het grafschrift voor Erasmus en zijn laatste wil opgenomen.

 

Frans Slits en Rob Tuizenga


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken