Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De loteling van 1813 (1911)

Informatie terzijde

Titelpagina van De loteling van 1813
Afbeelding van De loteling van 1813Toon afbeelding van titelpagina van De loteling van 1813

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.47 MB)

Scans (1.18 MB)

ebook (2.82 MB)

XML (0.14 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

historische roman
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De loteling van 1813

(1911)–Charles-Alexandre Chatrian, Emile Erckmann–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 32]
[p. 32]

Hoofdstuk IV.

De zon is opgegaan, het is de dag der loting. Lodewijk was vroeg op, maar vader Achard had zijne legerstede nog vroeger verlaten.

‘Kom hier, jongen.’ zei hij tot zijn zoon. ‘Kniel neder, ik zal u mijn vaderzegen geven.’ Lodewijk knielde neder: de goede vader legde zijn handen op zijn hoofd en zei: ‘Mijn God, gij schonkt mij dit kind; het behoort mij en men wil het mij ontnemen; God, gij die de rechtvaardigheid zelve zijt, kom tusschenbeide. Lodewijk, ik zegen u, gij zijt steeds gehoorzaam geweest, goed voor uw broertjes, goed voor iedereen. Dat God mij hoore en u bescherme!’

Dat was alles; de oude man begon te weenen en omhelsde zijn zoon. Arme vader!

De moeder hield zich flink; zij nam het hoofd van haar zoon tusschen haar handen, kuste hem op het voorhoofd en zei:

‘Ga, wees man; doe uw recht eerbiedigen!’

Dit geschiedde om acht uur des morgens; Lodewijk maakte zich gereed om naar het raadhuis te gaan; hij verborg onder zijn werkkiel een lang keukenmes en vertrok vergezeld van zijn jongen broeder; moeder deed haar huiswerk en vader ging in de schuur zijn tranen drogen.

Het stadje was kalm, maar deze stilte ging den storm vooraf.

[pagina 33]
[p. 33]

De tamboer liep roffelend door eenige straten; drie of vier gebrekkige lotelingen richtten zich naar het gemeentehuis, dat was alles. Een tweede oproep had om negen uur plaats; men stak de hoofden aan de deuren bijeen, maar geen loteling verscheen.

De overheidspersonen keken somber. Om drie uur boden zich drie gebrekkigen aan, een gebochelde, een manke en een half lamme.

Lodewijk trad de zaal binnen, dat was een flink soldaat! Met toejuichingen werd hij ontvangen. Niemand volgde meer. De overheidspersonen waren verontwaardigd; zij staken de hoofden bijeen. Ten derden male doorkruist de tamboer de stad, doch zonder gevolg. De wet moet toch gehandhaafd worden. Men roept de namen der afwezigen op en een stem antwoordt: ‘Geschikt tot den dienst!’

Er waren dertig soldaten noodig, men vindt er twee en veertig.

Lodewijk is de 43ste. Hij begeeft zich naar de tafel en zegt: ‘Geen loting, geen soldaten, ik ga heen, ik heb mij aangemeld.’

‘Hei, hei!’ zegt de prefect, ‘wij houden u hier, de anderen zullen naar het corps gezonden worden.’

‘Heb ik dan geloot?’ vroeg Lodewijk op vastberaden toon.

‘Wat komt er dit op aan,’ was het antwoord, ‘gij zijt geschikt tot den dienst en wij houden u hier.’

‘Is dit overeenkomstig de wet? vroeg Lodewijk.’

Men wist hem hierop niet te antwoorden, maar een gendarm naderde hem en zei: ‘Volg mij.’

Lodewijk beschouwde hem met een minachtenden blik en vroeg met welk recht.

De gendarme zweeg; de brigadier riep: ‘Neem hem mee.’

[pagina 34]
[p. 34]

‘Met welk recht? vroeg Lodewijk met nadruk; ‘er is geen loting geschied.’

‘De anderen zijn rechtens soldaten,’ antwoordde de prefect.

‘Goed,’ zei Lodewijk, ‘maar wie maakt hen soldaat?’

‘Hun afwezigheid,’ antwoordde de aangesprokene.

‘Ik ben present,’ zei Lodewijk, hoe zal ik veroordeeld worden even als zij, nu er geen loting is geweest?’

De mannen staken de hoofden bijeen; men zei tot Lodewijk:

‘Ga heen en verschijn bij den eersten oproep.’

Lodewijk verliet het raadhuis en richtte zijn schreden naar het vaderhuis, waar men hem met angst verbeidde.

‘Zij lieten mij gaan; laat ons de zaken kalm afwachten, later zullen wij zien, wat ons te doen staat,’ zei hij.

Twee dagen verliepen zonder oproeping, het gezag had het elders te volhandig. Een groote gisting heerschte in het gansche land. Brigades doorkruisten de dorpen, doch ontmoetten geene achterblijvers, daar hun komst steeds van te voren door gedienstigen werd gemeld. Hadden zij een boot noodig, om een moeras over te steken, dan was er geen te vinden. In de Vendée ontmoetten zij hinderpaal op hinderpaal, maar geen verzet van de zijde der bewoners, die hen vaak op dwaalwegen zonden. Onmogelijk het aantal gendarmes te vermeerderen, de gisting vertoonde zich alom. Uitgeput door de vergeefsche marschen bij dag en nacht, verschrikt door de onheilspellende houding der bevolking, vestigden de gendarmes zich in de stad en stelden zich in staat van verdediging. De toestand werd steeds ernstiger, de boden kwamen niet meer aan, want de bevolking nam de koeriers gevangen.

[pagina 35]
[p. 35]

Gedurende dezen tijd van spanning wijdde de familie Achard zich rustig aan hun veldarbeid. Margaretha's hoop herleefde; vader Achard verloor zijn zoon niet uit het gezicht. Nimmer ging hij uit, zonder vork op den schouder. Hendrik jaagde, vischte en verschafte inlichtingen aan de achterblijvers, die hem op hun beurt op de hoogte brachten van de gebeurteniseen, die den staat van zaken in Frankrijk zouden veranderen. Overal in de Vendée sprak men van de terugkeer der Bourbons, terwijl hun naam nergens anders werd uitgesproken. Deze hoop vervulde de Vendeeërs met blijdschap, in de steden was de geest anders. De omwenteling of liever hare gevolgen had daar een verandering in de middelen van bestaan gebracht, de belangen waren niet dezelfde. Zeker zou er een burgeroorlog uitbreken tusschen de steden en de Vendéesche plattelandsbevolking, als de herstelling der Bourbons niet door een groote overmacht gesteund werd. Maar laat ons de gebeurtenissen niet vooruitloopen; de ontknooping was nabij.

De familie Achard zou het avondmaal gebruiken; Hendrik alleen was afwezig.

‘Zou hem een ongeluk overkomen zijn?’ zei Margaretha. ‘Hij keert nimmer zoo laat terug, welken kant ging hij uit?’

‘Naar het bosch, daarginds,’ zei Maria.

‘Hendrik is verzot op de jacht,’ zei vader Achard.

‘Ik ga hem opsporen,’ zei Lodewijk, ‘de jachthond zal zijn spoor wel vinden.’

‘Wacht even,’ zei vader, ‘ik zal u vergezellen.’

Op 't zelfde oogenblik hoorden zij een geweerschot.

‘Dat is Hendrik,’ zei Lodewijk.

Allen snelden naar buiten en ontdekten Hendrik, die verschrikt kwam toeloopen.

[pagina 36]
[p. 36]

‘Hij wordt nagezet,’ zei Lodewijk, terwijl hij den vork zijns vaders nam en op zijn broeder aansnelde.

De oude, zich ontwapend ziende, greep een zeis en volgde zijn zoon.

‘Gaat allen in huis,’ riep Hendrik, ‘een wild zwijn vervolgt mij; ik heb het mannetje gewond.’

Het woedende dier liep met bloedig schuim in den bek en vreeselijk knorrend op den jager aan, die met een sprong over de haag de deur bereikte. Het dier baande zich een weg door de doornenhaag en stiet op de gesloten deur, die bij een herhaalden aanval zeker bezweken zou zijn. Door een raampje stak Lodewijk den vork in zijn zijde. Onder een vreeselijk geknor viel het monster levenloos ter aarde.

Het geweerschot had verscheidene achterblijvers doen toeschieten, daar zij meenden, dat er een vijandelijke ontmoeting plaats had tusschen de gendarmes en de bewoners der hoeve.

‘In de stad is een sterke troepenmacht aangekomen,’ zeiden zij, ‘wij begrijpen niet, dat de aangrenzende cantons van krijgsvolk ontbloot worden. Wat zou er aan de hand zijn? Wij vernamen, dat de verbondenen naar Parijs optrekken en men meent, dat zij dit zonder slag of stoot zullen innemen. Waarom zou men hier toch zooveel troepen zenden?’

Wat was er gebeurd? Het hoofd van den Staat had afstand gedaan van de regeering, maar de ambtenaren in de departementen weigerden te gelooven aan den val van hun afgod; zij boden, waar zij de kans schoon zagen een hardnekkigen tegenstand. De achterblijvers kwamen bij de hoeve der Achards bijeen. De vergadering duurde lang, sommigen werden naar de stad gezonden, anderen

[pagina 37]
[p. 37]

naar de naburige streken om den toestand te verkennen. Tegen den middag kwam men den intocht der Verbondenen in Parijs melden en de herstelling der Bourbons. Deze tijding werd met een luidruchtig ‘hoera’ begroet; de achterblijvers spraken er over naar hunne haardsteden terug te keeren.

‘Geen overijling,’ zei Lodewijk; ‘de nieuwstijdingen volgen op elkaar, en de een is met de andere in tegenspraak; ik ga naar de stad en zal daar de ware toedracht der zaken wel vernemen.’

Lodewijk las er de vreugd op ieder gelaat, maar zij uitte zich niet in woorden; de woeste gendarmes waren er nog in grooten getale. Toen hij langs de kazerne slenterde, stonden er een zestigtal met het wapen aan den voet.

‘Jongeling,’ riep de brigadier, die zich zoo onbeschoft tegen zijn vader had aangesteld, hem toe, ‘kom hier!’

Lodewijk voelde een oogenblik de toorn bij hem opkomen, maar hij wist zich te beheerschen en antwoordde:

‘Kom mij halverwege tegemoet en zeg mij, wat gij te zeggen hebt.’

De brigadier naderde hem en zei: ‘Wij hebben vernomen, dat men ons van nacht zal aanvallen; onze zaak is verloren, maar wij zullen met het wapen in de hand sterven.’

‘Waarom doet gij mij deze verklaring?’ zei Lodewijk droogjes.

‘Omdat men ons heeft medegedeeld, dat in het huis uws vaders een vergadering is gehouden. Toen ik u zag dacht ik aanstonds, dat gij niet zonder bedoelingen hierheen waart gekomen.’

‘Gij hebt gelijk,’ antwoordde de jonge Achard, ‘en

[pagina 38]
[p. 38]

ik wilde den staat van zaken leeren kennen, om een botsing te voorkomen, die waarschijnlijk bloedig zou zijn.’

Een luitenant was genaderd en had dit antwoord gehoord.

‘Jongeling,’ zei hij, ‘uw voornemen is goed, en gij kunt het ten uitvoer brengen. Als wij niet worden aangevallen, zullen wij niet aanvallen, dit kunt gij berichten aan hen, die ons bedreigen.’

‘Uw tegenwoordigheid en de gewapende macht, waarover gij beschikt, verontrusten het land, en ik vrees. dat de gisting zal toenemen, en het onmogelijk zal zijn den zaken een gustige wending te geven, als gij niet besluit terug te trekken.’

‘Wij zijn militairen,’ antwoordde de luitenant, ‘en wij kunnen den post, die ons is toevertrouwd, niet verlaten zonder bevel onzer oversten.’

Juist kwam de maire aanloopen.

‘Jongeling,’ zei de luitenant, ‘gij kunt, ik herhaal het, uw makkers verzekeren, dat wij ze niet zullen aanvallen; in zulk een klein deel des lands zal het lot van Frankrijk niet beslist worden. Het zou onmenschelijk zijn, noodeloos het bloed onzer medeburgers te vergieten.’

‘Het lot van Frankrijk is reeds beslist,’ zei de maire, terwijl hij den luitenant een papier aanbood, ‘De Bourbons zijn op den troon hersteld; ik heb mijn ambt neergelegd.’

Lodewijk wist genoeg; onzekerheid kon er niet meer bestaan; hij haastte zich naar de hoeve terug te keeren, waar zijn vrienden hem wachtten: men luisterde naar zijn verslagen, allen riepen:

‘Leven onze vroegere Koningen! Wij kunnen naar onze gezinnen terugkeeren en er in vrede leven.’

‘Jongens, jongens,’ zei de huismoeder, ‘ik wensch even goed als gij, dat de tijden van rampspoed voorbij

[pagina 39]
[p. 39]

mogen zijn, maar weest voorzichtig, wat ik u bidden mag. Deze gendarmes kunnen u wel om den tuin leiden, om u een leelijke poets te bakken.’

‘Ik geloof, dat gij u vergist, moeder,’ zei Lodewijk; ‘zij hebben nog gezond verstand genoeg om niets tegen ons te ondernemen. Staan wij thans niet onder de bescherming van een nieuw gouvernement? Zij zullen niet aanvallen, als wij ze met rust laten. Rustig zullen wij de bevelen der nieuwe overheidspersonen afwachten.’

Terwijl hij sprak, barstte vader Achard, die hem met de oogen verslonden had, in tranen uit en riep:

‘Leven de goede God, de H. Maagd Maria en alle Heiligen van het Paradijs. Nu zal men onze kinderen niet meer meenemen.’

De jongelingen gingen heen en verspreidden overal de blijde tijding, dat de jongelingsschap niet ongerust meer behoefde te zijn en dat de gewapende macht slechts op bevelen wachtte om het land te ontruimen, zonder den bewoners overlast aan te doen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken