Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Korte verhalen (1906)

Informatie terzijde

Titelpagina van Korte verhalen
Afbeelding van Korte verhalenToon afbeelding van titelpagina van Korte verhalen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.60 MB)

Scans (9.03 MB)

ebook (3.03 MB)

XML (0.19 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Korte verhalen

(1906)–Emile Erens–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 14]
[p. 14]

Woud.

Een wijd woud van hooge boomen, slanke stammen, blauwe en groene recht omhoog, stil en dicht.

Het donkert in het groen en in de verte blauwt lichtjes de nevel over de bruine bronzige glooiïngen van den grond....

Eindeloos lang loopt de grauwe weg door het avondwoud. Stijgend stijl, als ging hij weg in de bladeren, dan dalend weer naar groendonkere moerassen, trekt hij geheimzinnig door de stilte van het wijde woud.

Soms gluren er nog fijne zonnelijnen door de groene donkerheid der bladeren, goudig schitteren ze in de lucht, groen glanzend glijden ze langs de gladde stammen. En trillende windgeluidjes gaan boven hoog door de bladeren nu en dan....

Ik sta stil in de eenzaamheid der planten, in de sluimer-zware eenzaamheid van het donkerende woud. En langzaam valt de koele kalmte over mij neer en langzaam wordt het donker en stil in mijn eenzame ziel. Zachtjes zucht mijn gemoed, als in de bladeren

[pagina 15]
[p. 15]

zucht het dwalend windje, heel zwak. En als er een zonneglansje neervalt op den donkeren grond, staart roerloos mijn oog in het lichtende goud. En ik blijf staren in een koude mijmering, totdat het ooglid langzaam neerzinkt in de verblinding van het blinkende licht, dat groot geworden is als het heele woud, en als een groote zachte lichtnevel lang nog nastraalt in mijn gemoed, als lang reeds gesloten is het oog, dat zag.

Doch de stammen zijn donker en grijs geworden, het groen is weggedommeld in zwart en grijs en de lichtende zonnetjes zijn weggestorven in het donker. Alleen in de verte heel wijd blikt een blauw stukje hemel naar binnen in den nacht van het woud. Het schemerige blauw trekt mij aan, langzaam wil ik verder gaan naar het verlichtende licht. Doch mijn voet trapt op een dor hout, dat knakkend breekt. Een uil vliegt op, met angstig geschreeuw en haastig gedruisch fladdert hij als een schaduw in de duisternis weg, een groote angst grijpt mij aan, de angst der eenzaamheid. Sidderend ga ik verder, de oogen vast op het lichte blauw; altijd vlugger ga ik, maar de borst hijgt, het bloed slaat snel, de duisternis drukt zwaar en als een graf beëngt mij het zware woud. En nu beginnen de stammen te bewegen, ik zie ze voorbij gaan aan het verlossende blauw. Maar het blauw gaat weg en nu... beginnen ze allen te gaan, alle stammen van het woud. Geluidloos gaan ze om mij rond, uitkomend uit het duister, in het duister weer verdwijnend, en altijd weer nieuwe komen er, en altijd

[pagina 16]
[p. 16]

meer. Nu is het, als kwamen ze op mij af en de takken beginnen te buigen op mij neer, 't is als of ik stik als ze mij raken. Ik ga nog vlugger, zwaar gaat mijn adem, maar licht als zwevend gaat mijn voet over den grond. Lichtflikkeringen schieten voor mijn oogen, en nu zijn het geen boomstammen meer, 't zijn menschen geworden, groote lange menschen, menschen als dooden, met groote holten zonder oogen in de gezichten. Zij gaan murmelend in de duisternis, buigend tegen elkander, zij gaan samen en alleen en door elkander in wemelende massa onder de duisternis der zwarte takken. En ik zelf ben ook zoo, ik zie mij zelven zoo gaan, maar nu langzaam en niet meer hijgend, maar zacht samen met de andere stille murmelende buigende menschen.... tot plotseling het licht der maan mij tegenstraalt op een grooten weg, een breede lichtbaan, begrensd door het donkere woud als door een berg van duisternis.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken