Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bazen knuppels knechten. IJohannes Hendrijckos (1791-1866). Een dagloner in Wijnandsrade (1980)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bazen knuppels knechten. IJohannes Hendrijckos (1791-1866). Een dagloner in Wijnandsrade
Afbeelding van Bazen knuppels knechten. IJohannes Hendrijckos (1791-1866). Een dagloner in WijnandsradeToon afbeelding van titelpagina van Bazen knuppels knechten. IJohannes Hendrijckos (1791-1866). Een dagloner in Wijnandsrade

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.23 MB)

Scans (16.94 MB)

ebook (4.03 MB)

XML (0.47 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bibliografie
limburg


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bazen knuppels knechten. IJohannes Hendrijckos (1791-1866). Een dagloner in Wijnandsrade

(1980)–Fons Erens–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 151]
[p. 151]

Nov. 1810 De deserteur

Spoorloos verdwenen, zo van de ene dag op de andere. Geen woord aan Senden, geen groet aan Leineke, geen teken van leven aan wie dan ook. Driek is weg en niemand weet waarheen.

Drie dagen al zit hij nu in een stal vol vodden en lompen, in een duffe stank. Bij elke beweging dwarrelt prikkelend stof in zijn neusgaten. Er is geen zoldering, hij kijkt zo tegen het lage schuine strodak. In de lemen wand is alleen een houten luik, dat open kan voor licht en lucht. Buiten ruist de regen. Hij zit op een strozak en staart peinzend in het schemerdonker.

Was het wel verstandig? Terug is niet meer mogelijk.... En wat gebeurt er als ze hem hier vinden? Maar dat kan niet, onder de lompen bevindt zich een luik naar een kleine kelder. Als gendarmes in de buurt komen, begint een vrouw hard te roepen: ‘Jieeep - jiep - jiep - jieep!’ alsof zij de kippen gaat voeren. Hij weet dan dat hij in de kelder moet verdwijnen.

Maar de dagen zijn lang, aan de stank kan hij niet wennen en nog minder aan de ratten. Twee appels, die hij wilde bewaren, hebben ze weggevreten en 's nachts lopen ze over zijn lichaam.... ratten! Had hij niet beter toch maar soldaat kunnen worden en met de anderen meegaan? Twee jongens uit Wijnandsrade zijn naar Maastricht gegaan. Naar Maastricht?! Naar Rusland had Leike gezegd en hij wilde niet dat Driek voor die ‘klote-keizer’ - zoals hij dat zei - op andere mensen schoot. Driek was het daarmee eens, hij wilde niet in krijgsdienst.

Maar dit is ook niet alles. En hoe moet het nu met Leineke? Hij heeft 'n stukje papier en wat inkt gekregen en zal proberen een briefje aan haar te schrijven. Aan trouwen hoeven zij voorlopig niet te denken. En wat gaan de gendarmes met zijn ouders doen? En hoe lang zal hij zich hier moeten schuilhouden? Dat kan wel jaren gaan duren en hij is het na drie dagen al moe....!

 

Leike had altijd geweten, dat het eens zou gebeuren. Twee dagen voor Allerheiligen kwam iemand namens de burgemeester met het bericht van de kantonale administratie in Oirsbeek. De ‘conscrits’ van de klasse 1811 werden opgeroepen. Driek moest zich op 7 november in Maastricht melden. De bode had het papier van de prefecture bij zich waar alles op staat. De man moest er zelf om lachen, want die Fransen schreven ‘Jean Henri

[pagina 152]
[p. 152]

Er(r)ens’. Maar voor Helein en Leike viel er niets te lachen. De geboortedatum klopte, het ging om Driek. Leike ergerde zich weer aan dat verdomde papier, dat hij toch niet kon lezen. Of er ook in stond wat de rijken moesten betalen voor een remplacant? Die Baltus Bieldermans had zich twee jaar geleden vrijgekocht, maar Driek moest de oorlog in. Ja, Leike wist dat het eens zou gebeuren.

Voor zichzelf had hij al lang precies uitgemaakt wat hem te doen stond. Het is de ‘lommele-kriëmer’, die hem moet helpen.

‘Leike kins te mich neet mië?’ had de marskramer met zijn ruige baard en breedgerande hoed eens gevraagd. Dat was alweer drie jaar geleden. Leike had hem van boven tot beneden bekeken en toen langzaam gezegd:

‘Joean Meulekes en niëmes angersj!’

Zij waren in stilte weer vrienden geworden en Joean had gezegd, dat Leike altijd op hem kon rekenen, mocht hij hem ooit nodig hebben.

Joean woont met Maria in een vervallen bouwseltje in Weustenrade. Om niet te kreperen na het brandmerk en de verbanning uit Nuth, hebben zij met veel moeite van een versleten marskramer een handkar overgenomen. En zo sjokt Joean nu al jaren achter die kar, roepend door alle dorpen in de omgeving. Het brengt allemaal wel niet veel op, maar hij krijgt soms te eten en weet ook nog wat brood en spek voor Maria mee te brengen. Ze hebben zelfs al een geit en een paar kippen.

 

Nu is het zo ver: Leike heeft de hulp van Joean nodig. Op Allerheiligendag gaat hij naar Weustenrade en blijft een hele tijd weg. 's Avonds wordt thuis alles met Helein en Driek besproken. Twee dagen later is Driek verdwenen.... Leineke heeft hem die zondag verwacht, maar hij is niet komen opdagen. Diezelfde namiddag nog gaat zij naar Brommelerhof. Daar weet men alleen, dat hij 's morgens nog de paarden gevoerd heeft.

's Avonds zit zij te huilen bij Helein en Leike. Die hebben met haar te doen en troostend zeggen zij: dat zij hem zeker terug zal zien en dat het maar goed is dat hij niet de oorlog ingaat.

Twee dagen later trekt Lommele Joean achter zijn handkar door Swier, slaat op alle poortklinken en blèrt zijn ‘Loemelééé!’ langs de witte gevels. Bij Gerards gaat hij het erf op en vraagt wat te eten. Vrouw Gerards brengt hem een bord bruine bonen met

[pagina 153]
[p. 153]

spek. Hij gaat ermee onder de poort zitten en langzaam lepelend blijft hij de deur in het oog houden. Leineke komt vragen of hij nog wat bonen wil. Hij wenkt haar, legt bezwerend een wijsvinger op zijn lippen en drukt een papiertje in haar hand. Dan fluistert hij, dat zij Driek kan schrijven. Hij zal nu telkens op maandag langs komen tegen etenstijd. Zij moet dan haar briefje gereedhouden en ook wat papier voor Driek. ‘En noë mot ich weer wiejer....’

Zij is al naar binnen..... het briefje....

9 November 1810

‘Duurbre Heleina!

Ick can neet good schreyfe. Vergeving dat ick u nieks heb laete weete. Wilt gy my wat schreyfe, ick ben veylig.’

IJoannes Hendrijckos Eernts

Leineke staat te blozen van opwinding. Onder het lezen rollen tranen op haar hoogrode wangen, druppen dauw op een rozenblad. Zij moet huilen en lachen tegelijk om het briefje, om zijn stuntelig handschrift.... zijn woorden.... zijn teken van leven.... zijn plechtig voluit geschreven naam.

Haar antwoord-briefje en wat schrijfpapier ligt al dagenlang klaar:

14 november 1810

‘Lieve Driek,

Goddank dat ge veylig syt, ick wil op dit moment niet weten waer ge syt. Nu denck ick allenig maer aen u en bidt voor u. Ieder uur van de dag ben ick by u, dat moet ge goed weten. En in myne gedachten kus ick dein mond en oogen. Myne handen leg ick weerszyde van dein gezicht en ick zeg: ‘miene jong’. En ick droom, dat dein hoofd rust op myn hart en myn vingers zacht langs die lippen van u gaan en door dat haar, soodat ge rustig syt en in vrede by my en ick by u.

Soo syn wy toch samen Driek en niemand vermag ons te scheyden van elckander, soolange ons Heer ons dat leven geeft.

Nu ga ik slaepen en ick kus u vele maelen en droom zeekerlyk van u. Hoelange sal dit nog duren gaen? Schreyf maer vlug, gy schreyft heel goed, ick kon alles verstaen.

Uwe liefhebbende Leineke.

Als hun ‘postillon d'amour’ het briefje komt ophalen, troost hij Leineke:

‘Maedje, 't is haos advent en dan komme de vriejersj toch nurges euver d'n dörpel!’

[pagina 154]
[p. 154]

21 November 1810

‘Lieve Leineke,

‘Ick leer beter lesen en schreyfen door u. Soo wie gy dat allemael weet te schreyfe, soo kan dat geene tweede. Ick kus u ook maer toch lievers ech dan soo maer in gedachte. Als dat wachten maer neet al te lang gaat duren.

Uwe liefhebbende Driek.

28 November 1810

‘Lieve Driek,

‘Ge schreyft heel lieve dingen. Wachten op elckander kan soms goed syn. Zoals die advent nu die tijd is van het wachten op die verlossing. Zo staet dat geschreven in myn kerckboeck. Weet ge, dat ick een oud kerckboeck heb? Het Hemels Palm-hof met Getijden en beplant met Godvruchtige oefeningen. Het is uit 1732 en komt uit Antwerpen. Er staat op: Met privilegie van Carolus bij der gratie Godts, Roomsch Keyser, Coninck van Spagnien, Hertogh van Brabant ende van Limborgh, Grave van Vlaenderen etc. Voor in dit boeck staet geschreven: Maria Helena Gerards heeft dit boeck ontfangen van hare moeder Anna Maria Nijsten en deze van hare moeder Mechtildis Beckers.-Het komt alsoo van myne grootmoeder en later als het God belieft, sal ick het aen onse dochter verder geven. So wordt het een boeckske dat vele geslachten samen bindt. Ick bid er gaerne uyt. Zoals dat advent-gebed! Godt mynen Godt: tot u waeck ick des morgens vroeg, gy syt mynen helper geweest.

Ende in dat decksel van uwe vleugelen sal ick my verheugen,..... Driek, gy moet ook veel bidden, eens sal alles ten goede komen.

Uw liefhebbende Leineke.’

 

Zo gaan hun briefjes over en weer. Van Lommele-Joean hoort Driek, hoe het thuis is. Maar Joean vertelt hem niet, dat de gendarmes al twee keer bij Helein en Leike zijn geweest. Ook op Brommelerhof en bij Gerards zijn zij komen informeren. Ze zijn dus wel goed op de hoogte en ze hebben al gedreigd met de executie van het bedrijf van Leike. Als de deserteur niet komt opdagen, zal alles verkocht worden: de huiswei met het bakhuis, de moestuin, de koe en de varkens.

Marskramers vertellen dat in de hele streek weer mobiele kolonnes jacht maken op ondergedoken deserteurs en dienstweigeraars. Ze spotten er niet meer, die Fransosen!

Helein en Leike ondervinden het al gauw. Opnieuw krijgen zij

[pagina 155]
[p. 155]

twee gendarmes aan de deur: op 10 december zal hun bezit gevorderd worden en in het openbaar verkocht. Het staat weer allemaal op een papier, dat ook nog wordt opgehangen op de boom bij de kerk.

‘Napoléon, par la grace de Dieu et les constitutions de la République empereur des Francais, roi d'Italie, a tous present et à venir salut!

La justice de Paix du Canton d'Oirsbeek, premier arondissement du departement de la Meuse inférieur à rendu le jugement suivent.....’ en dan volgt in het Frans en in het Nederlands, dat de openbare verkoop plaatsvindt ‘op de tienden December te tien ure van een bunder fruitweyde en moestuin, alsmede ene koe en twee varckens, als executie van het bezit van Leonard Erens.’

Napoleon en Leike.... keizer en dagloner.... alles en niks..... op één stuk papier!

De gendarme, die wat Nederlands spreekt, legt het nog eens uit: het huis kunnen ze blijven bewonen, de rest wordt verkocht.

Als zij weg zijn en alles goed tot Leike doordringt, wordt hij onwel. Hij kan geen eten meer door de keel krijgen. En als Helein begint te jammeren, is het alsof hij gewurgd wordt en gaat stikken in verbittering.

 

De verkoop vindt plaats in de herberg van Bilke Sjteins. De koe wordt het eerst ingezet. Er zijn weinig bieders en Flora gaat naar overbuurman Kleintjes. De varkens worden door Odekerken gekocht. Dan wordt de grond ingezet voor 550 francs.

‘Vijfenzeventig!’ Dat is Baltus Bieldermans. Gemompel van stemmen en geschuifel op de herbergstoelen. Baltus kijkt zelfbewust voor zich uit; hij mag tot 725 francs gaan, dat heeft de oude Bieldermans op een briefje geschreven. Maar dan ook geen sous méér!

‘Zeshonderd!’ roept Odekerken en die twee bieden tegen elkaar op, totdat Baltus woedend ‘zevenhonderd’ roept. Stilte.... spanning.... slierten rook drijven tussen de boeren, die hun bier vergeten.

‘Niemand meer dan zevenhon....?’

‘Zevenhonderd tien!’, een zachte stem achter in de herberg. Het is Gerards, de vader van Leineke. Alle hoofden draaien van Baltus naar hem en dan weer terug naar Baltus.

‘Twintig!’ roept die geërgerd.

[pagina 156]
[p. 156]

‘Zevenhonderd dertig!’, dat is Gerards weer. Gemompel golft door de herberg.

‘Niemand meer dan zevenhonderd en dertig francs? Niemand....?’ De hamer valt, de grond is voor Gerards.

Baltus vertrekt onmiddellijk, 'n gezicht als een donderwolk. Gerards gaat regelrecht naar Helein en Leike. Voorlopig kunnen zij de grond blijven gebruiken. Kleintjes neemt de koe mee, maar zij kunnen zoveel melk krijgen als zij maar willen. Odekerken haalt de varkens op, hij is tenslotte handelaar....

Leike komt er niet meer bovenop. Eigenlijk leeft hij nu van de bedeling. Na een levenlang hard werken hangt hij helemaal af van andere mensen. Van het bedrijf van zijn vader is niets meer over. Zij hebben niks meer, zij zijn niks meer, helemaal niks.

Er begint iets te vreten in hem: wrok, afkeer en vertwijfeling.

Hij wordt ziekt en schrompelt ineen. Hevige pijnen trekken door zijn botten en hij vermagert zienderogen.

 

Driek weet nog steeds niets van dit alles. Leike heeft Joean bezworen er met geen woord over te beginnen. Driek zou het niet verdragen en toch nog....


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

datums

  • november 1810

  • 9 november 1810

  • 14 november 1810

  • 21 november 1810

  • 28 november 1810