Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Over Limburg (1985)

Informatie terzijde

Titelpagina van Over Limburg
Afbeelding van Over LimburgToon afbeelding van titelpagina van Over Limburg

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.39 MB)

Scans (11.83 MB)

ebook (4.61 MB)

XML (0.37 MB)

tekstbestand






Editeurs

Jan Notten

Harry G.M. Prick

Lou Spronck



Genre

proza
non-fictie

Subgenre

non-fictie/autobiografie-memoires
schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Over Limburg

(1985)–Frans Erens–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 137]
[p. 137]

Het dorp

In de hut van Storlen ruischte de haard, hij trok de vlammen uit de gloeiende kolen, blauwe vlammen kwamen als tongen hier en daar uit de massa van vuur en speelden met groene en roode vonken, sprongen naar boven en in het midden gloeide een diepe witte put van gloed, overwelfd met een groote brandkluit. De snuivende wind voer door den schoorsteen en sloeg met vlagen tegen het kleine huis. Lena zat alleen op een stoel en keek in het vuur, dat - een wereld op zich - in wisselend leven suisde.

‘Zou hij van avond komen,’ zei ze tot zich zelve. Zij streek met haar hand over haar pikzwarte haren, die lichtten in den rossen gloed van het vuur en dan gloeiden haar oogen zwart in het rossige licht. Zij schopte met haar dikken voet voor zich uit en nam haar kleed op, bekeek de stof en zoo kwam haar witte rok te voorschijn; zij nam ook dien witten rok op en bekeek hem of hij nog mooi schoon was. Dan keek zij met welgevallen naar haar lange witte kousen, die ook schoon waren en naar haar stevige kuiten, die goed rond in breede enkels en zware voeten uitliepen. De stoel kraakte onder den last van haar zwaar lichaam; hoewel zij niet groot was, was zij breed en vierkant van schouders en had zij de pilaar-stevigheid van een Moorsche vrouw, op wie zij volkomen geleek.

Toen zij zoo zat, kwam plotseling een groote wit-en-rossige kat op haar schoot zitten en de oogen half dicht spinde ze genoegelijk en trok haar voorpooten onder zich en haar achterlijf verbreed en in de hoogte vlijde zij zich uit tot een vadsige rust. Met haar breede bruine hand en hare korte, dikke vingeren streek zij langzaam over den rug van het dier zacht en hard, zoodat zijn haren in menigte knetterden. De wind rommelde nu en dan tegen de ruiten en de kat schrok dan op maar spinde na een kort oponthoud toch verder, zoodra zij tot haar ‘Mimeke’ zei.

[pagina 138]
[p. 138]

Toen sloeg in den hoek der kamer de gele oude huisklok, die tegen den morsigen muur haar slinger in het getik liet gaan. Zij sloeg zes uur. ‘Och, zei Lena, die komen nog lang niet thuis, als ze om acht uur hier zijn, dan gaat het al goed.’

En wederom zonk haar hoofd voorover en schopte zij met haar voet. Opeens werd er geklopt, de deur ging open en een groote blonde kerel, mager en voorovergebogen, kwam binnen.

‘Goeden avond Lena, ben je alleen thuis?’

‘Ja, ze zijn naar de kermis op den Lichtenberg. Zouden wij ook niet eens gaan kijken, er zijn toch nog meer herbergen in Schaesheuvel. Laten wij het probeeren; ze blijven nog lang. Minstens tot acht en het is nu nauwlijks zes. Maar ga zitten.’ En zij plaatste een stoel naast den hare.

‘Ik wist niet, dat je alleen waart, anders was ik vroeger gekomen.’

Hij zat naast haar en eenigen tijd zwegen zij beiden.

Zij beminden elkaar met een droge neiging, maar nog jong was hun liefde. Hoewel ze vlak naast elkaar woonden, waren zij toch pas sinds eenige maanden naar elkaar gaan kijken en op elkaar gaan letten. Lena ging dan uit tot vóór de deur en riep op den hond of op de katten of zij riep op de kippen en schreeuwde Jiep, Jiep zoo hard zij kon. Wanneer Paulus thuis was, kwam hij voor den dag en zij stonden te praten, totdat haar vader haar binnenriep en haar telkens vroeg, wat zij toch met dien luierik en dronkaard te doen had. Zij zeide dan, dat zij ook wel eens een woord wilde spreken. Zij zat altijd in huis zich af te sloven voor die lummels van broers. Zij werkte zich dood, zij wilde ook eens met een jongen praten.

‘Als je een jongen wilt hebben, neem er dan een, waar je van kunt vreten,’ zei haar vader.

‘Neen zei zij, 't is omdat je me noodig hebt in het huishouden. Nu moeder dood is en Marie niets van het koken kent, wil je mij niet missen.’

Daarbij bleef het dan, maar dikwijls ook schold haar vader en sloeg met de vuisten op de tafel, dat de groote ronde koffiekoppen rolden.

[pagina 139]
[p. 139]

Dan zei Lena: ‘Sla maar alles stuk. Waar zul je de centen vandaan halen om dat allemaal te betalen?’

Zij wilde dan ook dezen avond niet met haar vrijer op de kermis door haar vader gezien worden, hij was met een der broers een glas bier gaan drinken bij den ouden Vleugels.

Toen zij eenigen tijd in zwijgen op de twee stoelen naast elkaar hadden gezeten en niet hadden gesproken, half uit verliefdheid, half uit sufferigheid en domheid, zei Paulus opeens (want dat had hij door zijn vrienden al eens meer tegen een meisje hooren zeggen): ‘Waarom hebben nu toch de jongens de meisjes zoo graag?’

‘Dat weet ik ook niet, zei Lena, maar kom gek, laten we gaan anders kunnen wij niet meer thuis zijn, vóór dat Vader met Pitter terug komt.’ En mee stond zij op, nam een vuurrooden doek, sloeg die om haar hals en nadat Paulus nog even zijn pijp had aangemaakt, gingen zij de deur uit. Op straat keek zij nog even door het venster naar binnen. ‘Kijk, zei ze, het vuur brandt zoo sterk, dat men binnen alles kan zien.’

Het was de winterkermis van Sancta Barbara. Een lauwe storm sloeg de bladerlooze takken der boomen met geweld tegen elkaar, joeg de dorre bladeren der beukeheggen in ritselend geschuif over den natten weg. Om de maan stond in rondheid een kring van licht met een rossige streep, die regen voorspelde over de dorpen van Zuidelijk Limburg.

Paulus en Lena gingen samen naar Schaesheuvel. Zware wolken trokken nu en dan over de wassende sikkel der maan en verspreidden donker over de wegen. Zij kwamen veel menschen tegen, maar zij herkenden slechts weinigen. Velen bromden goedenavond. De gearmde paren, die uit de buurt kwamen, zeiden niets en gingen door naar het kermis vierende dorp. Bij de eerste huisjes zagen zij twee mannen voorbij gaan van wie Lena terstond haar vader herkende. Zwijgend trokken zij aan elkander voorbij.

‘Was dat niet de Lena?’ vroeg de oude Storlen aan zijn zoon.

‘Ik weet het niet, zei Pitter. Laten we gauw naar huis gaan, dan zien

[pagina 140]
[p. 140]

we of zij er is. Zoo zij er niet is, dan was zij het met Paulus’.

Zij kwamen voor het huis en zagen geen lamp branden. Zij gingen de deur in.

‘En de deur heeft zij niet eens gesloten,’ en de oude man nam een zijner houten klompen en sloeg er mee vloekende op de tafel. Hij vloog naar buiten, schreeuwde en juichte en floot op den houten klomp, dien hij aan den mond hield. In het donker bleven zwarte menschengestalten beweegloos staan. Zij dachten, dat er iemand gek was geworden en hij ging en danste in woede langs de huisjes en hutjes. Hij vroeg aan iedereen die hij tegenkwam: ‘Hebt gij mijn dochter gezien, de Lena, de luipens?’

En hij stampte met zijn zware, bespijkerde schoenen op den grond en hij sloeg met den klomp op den grond en in de plassen, die hier en daar stonden op den weg. En dan liep hij weer naar huis om te zien of zij er nog niet was. ‘Neen,’ zei Pitter, die aan de deur stond en hij vloog op het venster toe met zijn klomp en wilde het inslaan, maar Pitter hield hem tegen en bedaarde hem door hem bij den arm te nemen. Zij gingen samen naar binnen, terwijl de groote karrehond luid en aanhoudend blafte, waar hij vastgebonden aan een groote ijzeren ketting in een houten hok lag en heen en weer liep om van zijn ketting los te komen. Op een stoel bij de tafel bleef Storlen wezenloos zitten, hij sprak niet meer. Pitter nam een stoel en zette zich bij het vuur, dat steeds vroolijk speelde met zijn vlammetjes, in een heldere stilte ze doende opkomen en verdwijnen.

Paulus was met Lena naar de herberg van Vleugels gegaan. Daar zaten ze tegen den muur aan een tafel en ieder der beiden had een glas bier voor zich, flauw en waterig blond bier, dat sinds maanden geen drinkers had gevonden en nu met de kermis weg moest getapt onder de glazen van het versche bier door, dat in een ton er naast lag. Zoo klaagden slechts enkelen. En Vleugels, een forsche kerel met rood gezicht, zette zorgvuldig van het flauwe oude bier aan die gasten voor van wie hij dacht, dat zij er niet veel van proefden of wier bezoek hem niet kon schelen.

[pagina 141]
[p. 141]

In een hoek van het vertrek, waar een enkele petroleumlamp brandde en tegen de zoldering walmde, zaten vier oude mannen te kaarten. Zij zaten zwijgend en somtijds zei er alleen een ‘sapperloot’, beet op den pijpesteel iets harder en trok een scheven mond. Zorgvuldig hielden zij hun kaarten in waaiervormige rij vóór zich, iets gebogen om er niet in te laten kijken. En als het spel uit was, schoven zij met centen en Duitsche groschen over de heldere tafel, waarop de ronde kringetjes van het vocht der glazen zich afteekenden en die hier en daar met asch was bestrooid. Zij herinnerden dan nog eens aan de een of andere merkwaardige kaart, die zij hadden uitgespeeld en waarop niet was geworpen, wat zij verwacht hadden. Dan spuwde er een naast de tafel op den rood-steenen vloer. Een mengde de kaarten, bestelde nog een glas bier en zij begonnen weer opnieuw.

De rook van sigaren en pijpen werd dichter en dichter en om de lamp scheen hij als een grijze nevel te hangen. De kachel midden in de kamer met een lange pijp naar den schoorsteen stond gloeiend. Jonge mannen die nu en dan van buiten inkwamen, bleven eenigen tijd er bij staan totdat hun natte kleeren begonnen te dampen en als er een kwam met een meisje, waar hij nog niet mee was gezien, juichten de anderen. De jongen lachte en het meisje keek beschaamd lachend vóór zich. Jean Roothaan werd er zoo verlegen door, dat hij wegliep en het meisje in de steek liet. Zij wilde ook uitgaan, toen Driek Senden, die bij een groep zat en geen meisje had, riep: ‘Kom Cathrien, zet je hier en laat hem loopen.’

Aarzelend zette Cathrien, een korte, dikke blonde, zich naast Driek, die de waard riep en een glas bier bestelde. Met haar mollige hand, die rood gezwollen was van de kou en schuchter, met nauwlijks vooruitstekenden arm nam zij het glas bier en klonk met Driek, die haar gezondheid wenschte.

Nu en dan werd hier en daar in het gebrom en gemompel der stemmen een luid ‘sapperment’ geschreeuwd met een vuistslag op het tafelblad of een harden trap op den vloer. In een kooi aan den muur hupte een boekvink op en neer van het stokje. Hij was blind gemaakt opdat hij

[pagina 142]
[p. 142]

beter zou zingen en onophoudelijk veegde hij zijn bek aan het ijzeren netwerk der kooi of op het houten stokje, waar hij op zat. ‘Laten wij maar naar huis gaan’, zeide Lena.

‘Ja, dat is goed.’

‘Maar ik ga niet meer naar ons toe.’

‘Kom dan maar slapen van nacht bij ons.’

‘Ik ga morgen naar Aken en ga in een dienst.’

Paulus betaalde uit de beurs van Lena de drie glazen bier, die hij had gedronken en één, dat van Lena en zij gingen naar huis. Op weg in het donker kwamen zij nog een langzaam wandelend gearmd paar voorbij, die zwegen. Zij ook zwegen. Zij liepen vlug bij het venster van Storlen, zij moesten er langs om in het huisje van Sals te komen; zij hoorden nog luide stemmen.

Lena ging op den grond liggen slapen bij het vuur, Paulus bij zijn broer, die half dronken vloekte en zong in het bed. Dan schreeuwde Paulus: ‘Houd je stil of ik werp je er uit.’ Na een half uur stompen en draaien snorkte er een en behalve de tiktak der huisklok was alles stil. In den nacht opende Lena de oogen en keek in het wegsmeulende vuur. Zij herinnerde zich niet meer onmiddellijk, wat er gebeurd was, maar langzaam, terwijl zij met groote oogen staarde, kwamen de dingen van den vorigen avond in haar bewustzijn.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken