Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Suggesties. Critieken, invallen en verbeeldingen (1940)

Informatie terzijde

Titelpagina van Suggesties. Critieken, invallen en verbeeldingen
Afbeelding van Suggesties. Critieken, invallen en verbeeldingenToon afbeelding van titelpagina van Suggesties. Critieken, invallen en verbeeldingen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.13 MB)

Scans (16.86 MB)

ebook (3.02 MB)

XML (0.37 MB)

tekstbestand






Editeur

P.J.H. Vermeeren



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Suggesties. Critieken, invallen en verbeeldingen

(1940)–Frans Erens–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 101]
[p. 101]

Rogier over Veldeken.

L.J. Rogier, Henric van Veldeken, Inleiding tot den Dichter en zijn Werk.

Het motto, waaronder dit werk is ingezonden, Tussen twee werelden, is suggestief. Het wijst op de uitzonderlijke positie, die Limburg inneemt in het Nederlandsch verband en die Veldeken als een plant van dezen bodem moest innemen in de Nederlandsche en Europeesche letterkunde. In het woord-vooraf van het Veldeken-comité staat te lezen: ‘Indien men Nederland ziet als een hoek van West-Europa, waarvan de eigen aard bepaald wordt, doordat het 't snijpunt is der grote West-Europese kulturen, dan is Zuid-Limburg tussen twee werelden in, een zeer zuivere vertegenwoordiger van de Nederlandse aard. Hoe paradoxaal het misschien voor een of ander moge klinken, dat “de merkwaardigste hoek van Groot-Nederland” een der meest Nederlandse deelen van Nederland is.’

Mogelijk is in bovenstaande woorden de juiste visie vastgelegd op de Nederlandsche taal en cultuur, maar dan zou de bizondere ligging van ons land geen voordeel zijn, want van beide zijden zouden de stroomingen het aanvreten en bestoken. Veldeken is de man, die den invloed heeft ondergaan der beide groote naburige culturen, die hij gedeeltelijk in zijn eigen taal tot uiting heeft gebracht. Hij was ingedrongen in de in zijn tijd reeds gevorderde Fransche beschaving en in de werken van de Provençaalsche troubadours. Hoewel hij in het begin heeft gedicht in de taal van zijn gewest, de omstreken van Hasselt, heeft hij in den loop van zijn dichterleven meer en meer het Hoogduitsch gebruikt. Zijn Servaas-legende, zijn Eneïde (de vertaling van de Fransche Roman d'Enéas), zijn minneliederen, zijn niet tot ons gekomen, zooals hij ze heeft geschreven, daar ze door latere afschrijvers en zangers bij het gebruik in

[pagina 102]
[p. 102]

Duitschland zeker meer en meer zijn verduitscht. De gewestelijke taal uit zijn tijd is op het oogenblik weinig of niet bekend en om al deze redenen moet het zeer moeilijk zijn den ouden dichter juist te meten en te wegen met betrekking tot onze letterkunde.

De heer Rogier stelt ons Veldeken voor als een zeer bereisd man van groote ondervinding en van Europeesche cultuur en verdedigt deze meening op goede gronden. Het verblijf van den dichter aan het Thüringsche hof staat vast en zijn Eneïde is een beeld van de feodale riddermaatschappij van de twaalfde eeuw.

‘(Maar) syntheties bekeken, maakt de Eneïde toch sterk de indruk het werk te zijn van een wereldkenner, een ervarene, die veel gelezen, maar ook zeker veel gezien heeft, die zich een ruimte van blik verworven heeft, bezwaarlijk te krijgen in een rustig leven op de vorstelijke burcht of vissend en landbouw-beoefenend op de eigen heerlijkheid... Aan de hand van de hoofse epiek, aan de hand van Eneas, zien we herrezen de hofwereld der Plantagenets, die van Champagne, Picardië en Artois, de dertiende-eeuwse verfranste wereld der Dampierres, misschien de kring der graven van Loon; ook het schitterend hof der Hohenstaufen en het leven der Thüringse vorsten, dat Veldeken op zijn oude dag zou aanschouwen. Deze wereld is in de Eneïde belichaamd. Dit er in zoekende, doen wij Veldeken recht.’ Aldus verduidelijkt de heer Rogier voor ons deze dichterfiguur.

De treklust van den Limburger, altijd geneigd tot wegzwerven uit eigen streek en milieu en tot het zich storten hals over kop in een der twee groote culturen, die zijn gewest raken, zien wij belichaamd in deze eenzame schildwacht, die staat aan het begin van onze letterkunde. ‘Daarmee (met het ontstaan van de roman d'Enéas) is in Normandiese lucht de hoofse ridderroman geboren. Een kwarteeuw later is de Roman

[pagina 103]
[p. 103]

d'Enéas zijn schoolmakende zegetocht door het Germaanse land reeds begonnen: omstreeks 1175 heeft Henric van Veldeken hem reeds voor het grootste deel vertaald. Hiermee sloeg de Limburger de brug tussen de nieuwe Romaanse epiek en de Germaanse letterkunde. Aan zijn Eneïde dankt hij zijn bemiddelende plaats tussen de twee werelden. De Eneïde van Henric van Veldeken is een zeer vroege aftakking uit de nieuwe Franse epiek.’

In de minneliederen, geïnspireerd op de Noord- en Zuid-Fransche voorbeelden, maar meer op deze laatste, heeft onze Limburger een eigen noot, zegt de heer Rogier, die de landaard van den dichter kenmerkt. Zoo heeft hij ook in de Eneïde weggewerkt, wat hem al te fantastisch voorkwam: ‘Als het origineel een wonder vermeldt, laat Veldeken het meestal weg of hij mitigeert het. Een pijl, die Eneas treft, vliegt in de Franse roman op mirakuleuze wijze weer terug uit de wond; Veldeken laat dan dokter Japis met tangen aan het werk gaan.’

Na het aandachtig lezen van deze studie blijven vele vraagteekens als dwaallichten zweven om Veldekens figuur. Maar toch is het aangenaam zich te verdiepen in al de onderstellingen, die de schrijver oproept en er is een satisfactie in de gedachte, dat hij waarschijnlijk niet ver van de waarheid is. Hij heeft licht laten vallen op Veldekens figuur, de baanbreker onzer letterkunde. Hij heeft hem bekeken en belicht naar alle zijden. Hij doet recht aan de moeilijkheden van den voortrekker, die de voorbeelden en vormen, die hij vond heeft toegepast in een taal, die daar nog niet voor was gebruikt. Hij was de man, die de toepassing heeft gebracht, ook voor de Duitsche dichters, van de strenge epische versbouw en het zuivere rijm. Al heeft de minnezanger zich in den loop zijns levens van zijn gewestelijke taal verwijderd en meer en meer het Hoogduitsch als

[pagina 104]
[p. 104]

schrijftaal gebruikt, al staat hij met één voet in onze letterkunde, met den andere in die onzer Oostelijke buren, hij blijft in tijdsorde de eerste Nederlandsche schrijver. De hoofddichters der Duitsche litteratuur in de middeleeuwen eerden hem als hun meester, als de man die volgens Godfried von Straszburg

 
(er) impete daz êrste riz
 
in tiutscher zunge,
 
dâ von sît este ersprungen
 
von die bluomen kâmen....

Rudolf von Ems spreekt van hem, als den wisen man, der rehte rime allerêrste began en Wolfram von Eschenbach, roept uit:

 
ôwê daz so fruo erstarp
 
von Veldeke der wise man!

Voor de scherpzinnigheid en de volharding, waarmee de schrijver van deze verhandeling zich door alle moeilijkheden der onderzoekingen heeft heengeslagen, mogen wij hem dankbaar zijn. Het Veldeken-probleem is nu van vele zijden belicht en de oude dichter is een realiteit voor de Nederlanders geworden, mede door de bloemlezing, die op deze inleiding volgt. Voor die er zich inwerkt gaat van deze regels een bekoring uit en het is begrijpelijk, dat dr. André Schillings, een Limburger, met piëteit naar den ouden landgenoot terugzag en zijne minneliederen herdichtte.

In de middeleeuwen is het land van Limburg vruchtbaar geweest aan kunstenaars. De streek van Maastricht zond ze naar alle zijden heen. Meister Wilhelm von Herlen ging naar Keulen en de Van Eycken trokken van Maaseyck naar Vlaanderen. Ook de bouwers van de Maastrichtsche kerken Sint Servaas en Onze Lieve

[pagina 105]
[p. 105]

Vrouwe, waren groote artiesten, zooals Noord-Nederland er geen heeft gehad.

De kunstzinnige Maastrichtsche uitgever Charles Nypels, heeft aan dit boek groote zorg besteed, oude afbeeldingen en stukken van het Leidsche Sint-Servaashandschrift zijn gereproduceerd. De tekst is gedrukt met een schoone scherpe letter, die duidelijk is en prettig voor de oogen.

 

1932.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Henric van Veldeken, inleiding tot den dichter en zijn werk met bloemlezing


auteurs

  • over L.J. Rogier

  • over Hendrik van Veldeke


datums

  • 1932