Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vervlogen jaren (1938)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vervlogen jaren
Afbeelding van Vervlogen jarenToon afbeelding van titelpagina van Vervlogen jaren

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.07 MB)

ebook (3.94 MB)

XML (0.52 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

non-fictie/autobiografie-memoires


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vervlogen jaren

(1938)–Frans Erens–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Flanor

Uit het heen en weer vlottend gezelschap, dat bij Willemsen bij elkaar kwam, scheidden zich langzamerhand die elementen af, die de grondslagen zouden leggen der nieuwere Hollandsche literatuur. Intusschen waren de schilders der Haagsche school, de Marissen, Mauve en anderen bezig hun stemmingskunst tot uiting te brengen. In den zomer van 1885 verliep het gezelschap van Willemsen, het samenzijn begon te ontaarden in fuif-partijen. De serieuze elementen vonden elkaar terug in Flanor, een literair gezelschap, dat door Van Leeuwen, den lateren professor in het Grieksch en M.B. Mendes da Costa, de bekende specialiteit in de Homerische quaestie, werd opgericht. Leden waren de tooneelspeler Jan C. de Vos, die zich zeer had beijverd voor die oprichting, zijn vriend Willem Paap, student in de Rechten. Zelfs Mr. van Loghem was lid van Flanor. Dit was in zoover opmerkingswaard, omdat hij onder het pseudoniem Fiore delle Neve gedichten uitgaf en in zijn richting niet ver van de gewone domineespoëzie afstond.

Ook werden lid Kloos, Verwey, de dichter en latere advocaat H. Cosman, Van der Goes, Hein Boeken, Charles van Deventer, Van Deyssel, de ingenieur Roodenburch, Van Looy, Jan Veth, beiden leerlingen der rijksacademie, Frederik van Eeden, die president werd na Van Leeuwen, Albert Sinclair de Rochemont, medewerker van het weekblad De Amsterdammer. Ik werd door Van Deyssel in het gezelschap binnengebracht en Aletrino door Van Eeden.

De secretaris Roodenburch was steeds zeer ijverig op zijn post en maakte notulen op van de vergaderingen, die om de veertien dagen werden gehouden. De zaak werd zeer ernstig opgevat. Door een der leden werd een korte lezing gehouden, hetzij uit eigen werk, hetzij over een of ander literair onderwerp. Zoo las Verwey daar zijn Demeter voor en Van Eeden zijn Grassprietjes. Na de lezing werd gewoonlijk gevraagd of iemand het woord verlangde en hij, die iets te zeggen had, bracht dat dan in het midden. Voor een der laatste verjaardagen van Victor Hugo stelde ik voor hem een telegram te zenden van Flanor uitgaande. Na eenige discussie over Hugo's verdienste voor de Fransche literatuur werd het voorstel aangenomen.

[pagina 103]
[p. 103]

Een der laatste vergaderingen van Flanor, die ik mij herinner, was samengeroepen tot regeling van de kas. Er waren maar vijf leden opgekomen: Van Eeden, Roodenburch, Van Looy, Van der Goes en ik. Tevergeefs hadden wij uitgekeken naar de deur of er niet meer zouden komen opdagen, maar er kwam niemand bij; de belangstelling voor Flanor was aan het verminderen. Wij wisten niets beters te doen dan voor de grap een gedicht te maken, waarvan ieder om de beurt een vers moest zeggen. Ik heb het nog, Van Looy heeft het voor mij opgeschreven, toen wij later samen in ‘De Oude Graaf’ zaten, in het begin van de Kalverstraat:

  Komt vrienden heft den beker
  Op dit herdenkingsfeest
  En vreezen wij geen wreker,
  Zoo zijn wij blij van geest.
  Flanors feestzang is dit lied,
  Vrienden, o, vergeet dit niet,
 
  Want wij maakten 't met ons vijf.
  Heeft het veel om 't lijf?
  Zeker heeft het veel om 't lijf,
  Want wij maakten 't met ons vijf,
  Toen op een vergadering
  Flanor weer opsting.
 
  De handen uit den tabbaard!
  Vraagt niet om kabeljauw
  En scheld den kellner lafaard,
  Die visch is veel te flauw!
  Flanors feestzang enz.
 
(Erens) Kom geef mij nog een appel,
(v. Eeden) Een volle kelk arak!
(v.d. Goes) Maakt herrie en getrappel!
(v. Looy) Hier neven is 't gemak.
 
  Wij minnen groote geesten,
  Al schilderen zij een koe,
  't Zij koningen, 't zij beesten!
  Lang klink' dit ratjetoe!
 
  Eeden, Erens, Roodendoes,
  Van der Looy en Van der Goes,
  Wij maakten 't met ons vijf,
  Het heeft niet veel om 't lijf!

[pagina 104]
[p. 104]

Flanors vergaderingen werden in De Karseboom gehouden, in het bovenzaaltje. Van der Goes zeide mij, dat het hetzelfde zaaltje was, waar op het einde der achttiende eeuw de patriotten hadden vergaderd. De Karseboom was een der oudste huizen van de Kalverstraat, kort bij den Dam, en het zaaltje, waar wij bijeenkwamen, had nog de donkerbruine houten zoldering met de zware balken uit den ouden tijd. Het huis was op het einde der vorige eeuw nog tamelijk intact; men was toen nog niet zoo zwaar aangetast door de vernieuwingsen verbouwingszucht van tegenwoordig. Dit restaurant was in de tachtiger jaren het eenige van zijn soort te Amsterdam. Op het oogenblik zou men zeggen: ‘Hoe is dat mogelijk!’ Toch was dat zoo; aan alle overige restaurants of café's mankeerde iets, aan De Karseboom niet. Het was geen café, maar uitsluitend restaurant. Daar kon men dan ook iedereen, vooral de uit de provincie komenden en ook wel de Amsterdammers, aantreffen. Het huis had zijn vast menu voor iederen dag der week, zoo was er iederen Vrijdag als toespijs gort met rozijnen. Vaak heb ik er in dien tijd tegenover Johannes Verhulst aan hetzelfde tafeltje gezeten; hij was met zijn langen baard een bekende Amsterdamsche figuur. Dat is nu vijfenveertig jaar geleden. Veel kellners waren er niet, ik geloof maar twee, van wie één, Cornelis geheeten, met ons allen vertrouwd was. Er werd dan ook van alle kanten ‘Cornelis, Cornelis’ geroepen, wanneer er iets te bestellen was. Dit gaf een zekere intimiteit aan het restaurant, het werd er huiselijk door en daardoor kwam een prettiger stemming dan door de woorden ‘aannemen’ of ‘kellner’. Op het oogenblik is ook De Karseboom veranderd en een café geworden, waar de gasten aan tafeltjes gezeten de voorbijtrekkende wandelaars gadeslaan; maar de oude Karseboom is dood.

Om op Flanor terug te komen, de vergaderingen van dit gezelschap werden uitsluitend gehouden terwille van de literatuur en de schilderkunst. Er werd dikwijls ernstig en hevig gediscussieerd. Sinclair de Rochemont bespotte soms zijn medeleden en beweerde: ‘Als er op Flanor over iets wordt geredetwist, dan zegt Kloos: ‘Ja, zie je, je kunt wel gelijk hebben, maar Shelly...!’

Van der Goes zegt: ‘...maar Shakespeare...!’

Verwey zegt: ‘...maar Keats...!’

Karel Thijm: ‘...maar Zola...!’

Erens: ‘...maar Baudelaire...!’

En inderdaad, er was eenige waarheid in deze scherts, omdat ieder van ons in deze schrijvers hun meest suggestieve auteurs

[pagina 105]
[p. 105]

vonden. Daudet en Zola waren door Ten Brink en later door Van Deyssel in Nederland bekend gemaakt. Die, welke ik overbracht, waren Baudelaire, Rollinat, Moréas, Barrès. Doordat ik met deze drie laatsten persoonlijk bekend was, vestigde ik niet alleen de aandacht op hunne werken, maar in ons samenzijn deelde ik mee van hunne ideeën, hun richting in de literatuur. Grooter bewondering bleef ik behouden voor Lamartine en Hugo, maar omdat de nieuwere tijd andere geluiden eischte, zag ik mij verplicht de aandacht op Baudelaire te vestigen, die veel prachtige dingen heeft nagelaten.

Van de proza-schrijvers waren het vooral de Goncourts, wier lof ik verkondigde en wier eigenaardige positie in de literatuur ik deed kennen. Ik toonde aan hun glinsterenden stijl en hun bewerkte volzinnen. Ja, wij waren praters, maar het was geen leege conversatie, waarin wij de uren zoekbrachten. Toch heb ik mij dikwijls gezegd, dat ik verstandiger had gedaan met al deze dingen meer vóór mij te houden en ze eenvoudig op te schrijven en te publiceeren, maar de kwellende gedachte aan de Rechtsstudie, die vóór moest gaan, hield er mij van terug.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken