Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vervlogen jaren (1938)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vervlogen jaren
Afbeelding van Vervlogen jarenToon afbeelding van titelpagina van Vervlogen jaren

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.07 MB)

ebook (3.94 MB)

XML (0.52 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

non-fictie/autobiografie-memoires


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vervlogen jaren

(1938)–Frans Erens–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Hoe de beweging van '80 is gekomen en gegroeid

Moeilijk is het schrijven van de geschiedenis eener literaire beweging. Ook die er aan hebben deelgenomen, weten zij zelf nog hoe alles is gekomen en gegroeid? Professor Prinsen schrijft de opleving der Nederlandsche literatuur rondom '80 niet uitsluitend toe aan De Nieuwe Gids en hij heeft gelijk. Ik noem in dit verband Penning, Hemkes, Perk, Hélène Swarth en ook Netscher en Prins, die in het begin onafhankelijk van De Nieuwe Gids hebben gewerkt. Omstreeks '80 was er in de meeste landen van Europa een opleving der literaire krachten.

Moeilijk is het precies en glashelder te zeggen, waarin de nieuwe richting in de Nederlandsche letterkunde in het begin van '80 heeft bestaan. Neem b.v. een gedicht van Perk of Kloos of Hélène Swarth uit die periode. Zoo oppervlakkig gezien zit daar niets nieuws in, maar bij nadere aanvoeling merkt men de opdringende macht van het sentiment, dat als een stroom losbreekt en den hoorder meeneemt. De woorden dezer verzen waren doodgewoon, maar achter die woorden zat het sentiment verborgen, het sentiment van zelfstandige zegging, dat iedere toenmalige lezer voelde en waardoor hij werd overrompeld. Andere individuen kwamen naar boven, andere menschelijke zielen deden zich gelden, geesten, die waaiden uit eigene oorsprongskracht. Zoo is de nieuwe richting ontstaan. De dichters der vóórgaande generatie gaven in ieder vers den indruk van niet zelf te zeggen, maar steeds te spreken van hooren zeggen.

De zoogenaamde domineespoëzie, die alleen een weergalm was geworden, moest onder het eigen geluid der jonge dichters bezwijken. Het geven van een eigen geluid in poëzie en proza is het geheele mysterie der nieuwe richting geweest, die ik geen kans zie op een betere manier te kenschetsen.

De vernieuwing der letterkunde bij ons was hoofdzakelijk een actie van ontevredenen met den bestaanden toestand. De omwenteling heeft slechts een kort tijdsverloop gehad en is

[pagina 114]
[p. 114]

uitgegaan van een kleine groep mannen, laten wij zeggen van een tiental, dat zich een paar jaar later met nog eenige vermeerderde, terwijl buiten hen zoo goed als niemand met deze beweging iets had uit te staan. De oorzaken van vele veranderingen zijn raadselachtig, onzeker en niet te achterhalen. Er is veel duisters in iedere revolutie; in dit geval kan ik uit eigen ervaring spreken. Er is bij zulk een gebeurtenis steeds een zekere atmosfeer geweest, die de latere historicus niet meer kan leeren kennen. Hij moet zijn inlichtingen opdiepen uit papieren en boeken, die onmachtig zijn om dat levende vast te houden. Wie van degenen, die over de beweging van '80 hebben geschreven, is oor- en ooggetuige geweest van de physionomieën van dien tijd, van de gesprekken, de woorden, de ambities, het streven van die verschillende menschen? Niets kan het persoonlijke medeleven vervangen. Er zijn menschen geweest, die een grootere rol hebben gespeeld in de vernieuwing der literatuur, dan nu nog kan blijken uit de bedrukte bladen van dien tijd. Er zijn verborgen krachten geweest, die stuwden en stuurden. Er zijn woorden gesproken, die als zaden werden uitgestrooid en vielen in de geesten, die ze bevruchtten. Er waren er, die de ideeën uitwierpen, ideeën die werden opgenomen door anderen, in wie ze werden tot werk en daad. Er waren er, die zelfs alleen maar meevoelden en steunden door bewondering en enthousiasme. Zoo werd de stroom versterkt en kreeg de kracht, die noodig was tot strijd en overwinning.

Maar wat is daarvan overgebleven op het papier? Waar kan de literatuur-historicus terecht, wanneer hij het levende beeld wil geven van die periode? Wat gedrukt werd in dien tijd is overgebleven, maar het woord, de blik, de lach, de levende adem zijn verdwenen; een geraamte alleen staat ten dienste van den onderzoeker. De napluizer zal zich afvragen hoe de machinerie in elkaar heeft gezeten. Ieder historicus zal aankomen met een eigen beschouwing en in de toekomst zal die de blijvende voorstelling geven, welke toevallig het beste zal inslaan.

De vernieuwing der letterkunde was hoofdzakelijk een actie van ontevredenen met den bestaanden literairen toestand, zooals ik reeds heb gezegd. Deze kleine groep menschen had de buitenlandsche literaturen leeren kennen en aangevuurd door die kennis en steunende daarop, wilden zij de buiten onze grenzen heerschende begrippen bij ons overbrengen met inachtneming van eigen nationale gevoelens en de eischen van eigen cultuur. De ontevredenen vonden elkaar. Wij waren

[pagina 115]
[p. 115]

bij elkaar gekomen uit verschillende streken. Van der Goes zei eens tegen mij: ‘Het is eigenaardig, dat menschen uit heel Nederland, die iets nieuws willen, nu toevallig in Amsterdam samenkomen. Buiten de Amsterdammers zijn daar Paap uit Groningen en jij uit Limburg.’

Dat samenkomen was spontaan; het zat in de lucht. Op een gegeven moment sprongen de jonge krachten op, toen de geestesstrooming rijp was. Het was een elkaar zoeken van menschen, die iets nieuws wilden. Dat was het gemeenschappelijk aanknoopingspunt. Ieder van ons wilde iets brengen, dat hij dacht, dat niet zóó in de bestaande literatuur kon worden gevonden. Die drang hield ons bij elkaar. Iets bijzonders en iets moois in dit samenkomen en in dit samenblijven was, dat wij toch geheel los van elkander waren en dat ook altijd zijn gebleven. Wanneer ik mij in mijn herinneringen verdiep en er een waarachtig beeld uit wil ophalen van de beweging van '80, die onze taal heeft vernieuwd, zie ik mij verplicht op te komen tegen de eerst in latere jaren (o.a. door Donker in zijn Vernieuwing onzer Poëzie) geuite bewering van een leiderschap in deze beweging door Willem Kloos. Neen, er was geen leider en ieder was evenveel pionier als de ander. De oprichting van het tijdschrift is het werk geweest van Paap, Kloos, v.d. Goes en Van Eeden. Wij allen wilden een eigen tijdschrift. Dat was onontbeerlijk. Wij zouden immers in de bestaande periodieken meestal worden geweigerd en daarbij konden wij meer bereiken met een orgaan, dat in al zijn uitingen den nieuwen toon, onzen toon aansloeg, om door concentratie der krachten den stormaanval te doen op den heerschenden smaak. Zoo ging het ook bij mijn vrienden in Parijs.

Na de oprichting oefende de redactie slechts het gewone gezag uit van alle redacties. Deze losheid was juist voor ons een bekoring en hield ons bijeen. Kloos werd redacteur-secretaris en de anderen lieten hem dat gaarne over. Zij hadden trouwens geen tijd voor het werk, dat aan dezen post was verbonden en ook zouden er door de eigenaardigheden van Kloos moeilijkheden zijn gekomen, wanneer hij een andere plaats in de redactie zou hebben ingenomen. Over iedere historische periode ontstaan legendes. De nakomer heeft er behoefte aan om te synthetiseeren; de oneindige verwevenheid der stroomingen en gebeurtenissen schrikt hem af, is ook niet meer na te gaan en het aannemen van een leiderschap bood zich hier aan als een welkome en vereenvoudigende oplossing. In dien tijd heeft Kloos zelf nooit de leider

[pagina 116]
[p. 116]

willen zijn en als latere historici hem dat hebben gemaakt, dan heeft hij dat zich laten aanleunen. Jacques Perk was de eigenlijke pionier en Kloos is van den aanvang af de voornaamste dichter van de generatie van '80 geweest en is het gebleven.

Toen ik in het einde van '83 beladen met ideeën over een nieuwe literatuur uit Parijs kwam en in Amsterdam kennis maakte met de jonge Hollandsche schrijvers, in wier hersens de nieuwe ideeën aan het gisten waren, kon ik in geen mijner nieuwe bekenden een leider ontdekken. Wij zochten aan elkaar onze eigen gedachten en gevoelens duidelijk te maken, maar daar bleef het bij. Ik heb al eens gezegd, dat wij drukke praters waren. Iedereen zei: ‘Zóó zie ik het in... Zóó ben ik...’, maar niemand heeft den ander veel beïnvloed. Wel zag Verwey in het begin in Kloos een leermeester; hij was toen nog heel jong, nauwelijks achttien jaar, maar spoedig ontwikkelde zich zijn individualiteit en hij vond zijn eigen geluid, dat mij zeer origineel leek. Ik meen mij te herinneren, dat ik het voor mijzelf noemde ‘het Bijbelsche geluid’. Zonder twijfel inspireerde hij zich veel op de lectuur van den Staten-bijbel.

Hoewel ik alle polemiek uit deze herinneringen wil houden, die ik opschreef voor mijzelf, om voor mijzelf het voorbijgegane te herleven, zie ik mij nog verplicht te protesteeren tegen de enormiteit van Donkers bewering als zou ‘het proza van Verwey, v. Eeden, v.d. Goes, Paap, v. Deventer en anderen voor een goed deel door het voorbeeld van Willem Kloos zijn gevormd’.

Kloos stelde zich na de oprichting van De Nieuwe Gids op een zekere manier als middelpunt op. Hij was een middelpunt in rust, dat een band was tusschen de verschillende medewerkers, zonder dat daarvan invloed uitging. De ideeën waren reeds rijp en ieder had zijn eigen inzicht, dacht en werkte voor zichzelf en bekommerde zich weinig om den ander en hoewel op sommige momenten de een zijn nut deed met de inzichten van den ander, waren al deze mannen meesters en niemand stond onder den invloed van den ander.

Wel ging invloed van Kloos uit op het literaire gemeenschapsleven. De jonge schrijvers bleven door zijn toedoen in verbinding en De Nieuwe Gids werd als een macht gevoeld, als een soort genootschap van vrienden, die voor elkander instonden en elkander steunden in hun opvattingen. Al hebben eenigen zich daaruit teruggetrokken, voor den literatuurhistoricus, ja zelfs voor het publiek, behooren zij bij elkaar.

Donkers bewering dat de grondgedachten van De Nieuwe

[pagina 117]
[p. 117]

Gids bijna alle door Kloos zouden zijn geformuleerd, zal menig oud-strijder van '80 hebben doen glimlachen. Die zoogenaamde grondgedachten zijn de leuzen, die altijd in de gesprekken werden genoemd, zooals ‘l'art pour l'art’, ‘vorm en inhoud zijn één’. Van de eerste ben ik nooit een voorstander geweest; zij is niet consequent in de realiteit door te voeren. Van de tweede heb ik elders reeds gezegd, dat het mij altijd is voorgekomen, dat het voorstaan van deze theorie gelijk is aan het bestormen van een open poort, want zij is de bestaansvoorwaarde van elke kunst. De uiting ‘kunst is passie’, moet op rekening van v. Deyssel worden gesteld. Hoewel al deze formules niet veel verder brengen, omdat de realiteit daarvoor te veel is gevarieerd, is het zoeken naar zulk een vereenvoudigende voorstelling van het wezen der kunst een spel, dat ieder artiest wel eens heeft gespeeld. Zoo heb ik soms voor mijzelf de synthese gemaakt: ‘Kunst is sentiment onder heerschappij van den wil’. Passie zou de kunst dooden. Het is echter niet de plaats om verder over dit vraagstuk te theoretiseeren.

Ik heb hierboven gezegd, dat de ontevredenen van '80 iets in de Nederlandsche literatuur wilden brengen, dat zij hadden gevonden in de buitenlandsche literatuur. Hiermede zijn de Fransche en de Engelsche bedoeld, die ons hebben beïnvloed, zonder dat wij tot navolgen kwamen, want wij zagen wel in, dat van navolgen niet veel goeds was te verwachten. Had de Hollandsche literatuur niet de ervaring opgedaan, dat de imitaties van Byron en van Goethe in den romantischen tijd niet veel heil hadden gebracht? Wel blijkt uit Verwey's Persephone en Demeter, dat hij den invloed van Keats heeft ondergaan. Ik weet echter op het oogenblik niet of deze gedichten hooger of lager staan, dan het werk, dat hem daartoe heeft geïnspireerd, of dat zij een ongeveer gelijke waarde hebben. Dit is een quaestie, die alleen door een geschiedschrijver van de Nederlandsche letterkunde der toekomst kan worden uitgemaakt. Op een grooten afstand ziet men deze dingen duidelijker.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken