Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vervlogen jaren (1938)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vervlogen jaren
Afbeelding van Vervlogen jarenToon afbeelding van titelpagina van Vervlogen jaren

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.07 MB)

ebook (3.94 MB)

XML (0.52 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

non-fictie/autobiografie-memoires


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vervlogen jaren

(1938)–Frans Erens–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Verlaine in Nederland

Het bezoek van Verlaine aan Nederland is zeer bekend, maar er zijn daarmede in verband verschillende dingen verteld, die onjuist zijn voorgesteld. Naar mij door Isaäc Israels is verzekerd, was het de boekhandelaar Blok uit Den Haag, die het bezoek van Verlaine aan Nederland op touw heeft gezet. De dichter was er gemakkelijk voor te vinden om naar Nederland te komen, vooral wegens zijn geldnood.

In Den Haag is hij de gast geweest van Philippe Zilcken, die over dat verblijf heeft gesproken in zijn Souvenirs. Witsen, die goed bevriend was met Zilcken, noodigde den dichter uit bij hem in Amsterdam op zijn atelier te komen logeeren, om ook in de hoofdstad zijn gedichten te lezen. Hij wilde gedurende die dagen zijn gastheer zijn.

Na de aankomst van Verlaine werden eenige vrienden, onder

[pagina 175]
[p. 175]

wie ook ik, door den schilder op zijn atelier verzocht om den avond daar door te brengen. Ik herinner mij Piet Tak, Willem Kloos, Isaäc Israels en Betsy van Vloten, die met Witsen was verloofd; er moeten nog twee of drie anderen bij zijn geweest.

Wij zaten dien eersten avond op het atelier aan een groote vierkante tafel. Er werd brood met vleesch geserveerd. De conversatie was spaarzaam; de aanwezigen waren blijkbaar te veel onder den indruk van het groote feit, Frankrijks toenmaligen eersten dichter bij zich te hebben. Een zekere eerbied was op ieders gezicht te lezen en Verlaine zag er uit alsof hij zich erg onbehaaglijk gevoelde. Niet dat hij onverschillig voor bewondering was, maar in zijn bohême-leven was hij gewend aan een toon van camaraderie. Isaäc en ik keken elkaar aan. Wij zagen hem de onbehaaglijkheid aan en zijn verlangen naar zijn Parijsche kroeg.

Des anderen daags in den namiddag had Witsen een open landauer besteld, waarin hij met Betsy plaats nam. Ik werd verzocht naast Verlaine op de achterbank te gaan zitten. Zoo reden wij door de Kalverstraat naar de Caves de France.

Gedurende den rit begon Verlaine bij het stapvoets gaan van het rijtuig een Fransche courant te lezen. Hij kon zich niet bedwingen, hij moest zien, wat het blad over hem schreef en hij was zoo verdiept in het artikeltje, dat hij zich van ons drieën niets aantrok en alleen aandacht had voor hetgeen in Parijs over hem werd gezegd. Hij was in dat opzicht een echte Franschman, wien het buitenland weinig of niets kan schelen en die zijn belangstelling alleen op zichzelf en zijn eigen land concentreert.

Zoo kwamen wij aan de Caves de France, waar zich beneden in de achterzaal eenige kennissen hadden verzameld. Het waren meer dan vijftien personen, waaronder ik mij herinner, dat Van Looy en zijn vrouw waren, ik meen ook Van Eeden en Aletrino.

Ook daar ging het niet erg vroolijk toe. Niemand sloeg een jovialen toon aan, wat Verlaine prettiger zou hebben gevonden, dan de eerbied, waarin men hem gevangen hield. Bij Hugo zou zulk een houding beter passend zijn geweest.

Des avonds liet Witsen hem de Nes zien, waar de zang van een café-chanteuse hem blijkbaar animeerde. Zijn gezicht verloor toen de uitdrukking van voortdurende onbehaaglijkheid.

Eenige uren tevoren had hij, ik meen in Felix Meritus, zijn verzen gelezen, waarvoor hij dan ook was gekomen. Er waren daar, schat ik, ruim zestig toehoorders. Men luisterde met

[pagina 176]
[p. 176]

groote belangstelling. Het is onjuist te zeggen, dat hij slecht las; dat is toen door sommigen beweerd. Toen hij de lezing van een zijner mooiste gedichten had voleindigd, waren er eenige seconden van absoluut stilzwijgen, waarop ik hard in de handen klapte en een algemeen luid applaus volgde.

Neen, die lezing van Verlaine was een genot, wat men er later ook van heeft gezegd. Hij was geen declamator, maar hij wist den eenvoudigen hartroerenden toon aan te slaan. Hij sprak zijn eigen verzen.

Ook las hij nog een gedicht naar aanleiding van Moréas' en du Plessy's verzen. Toen hij klaar was en langs mij ging, balde hij zijn vuist en zei half boosaardig lachend tegen mij, dat hij die twee wel te pakken zou krijgen. Wel waren die dichters zijn vrienden, maar ook in een zeker opzicht zijn antagonisten.

Het atelier van Isaäc Israels was op den rez-de-chaussée van het huis, waar Witsen zijn atelier had op de eerste verdieping. Verlaine logeerde daar bij hem. Toen ik er den volgenden morgen kwam vond ik Verlaine in een oude, wat versleten, maar mooien sjamberloek van lichtgele zijde, die Isaäc Israels hem had geleend om in die dagen te gebruiken.

Witsen fotografeerde hem daarin. Ik heb dat fraaie portret nog in mijn bezit, waarop ‘le pauvre Lélian’ als in een witten koningsmantel gehuld staat. Er bestaan slechts eenige exemplaren van die foto.

Toen het boekje van Verlaine over zijn verblijf in Holland uitkwam zeide Betsy v. Vloten mij, dat zij daar niet tevreden over was, omdat men daaruit zou kunnen opmaken, dat Isaäc Israels de gastheer in het Oosterpark was geweest en niet Witsen. Isaäc had blijkbaar het meest zijn attentie getrokken, maar deze had het er volstrekt niet op toegelegd. Hij vond deze uitwerking van onze drukke conversaties met Verlaine zelfs niet prettig tegenover onzen vriend en gastheer. Witsen had zich naar zijn gewoonte meer op den achtergrond gehouden. Zoo had ik ook gedaan, alhoewel Verlaine, wanneer hij het een of ander had aan te halen uit zijn Parijsche omgeving, of wanneer hij daarover iets meedeelde, zich meestal aan mij adresseerde, al had hij mijn naam na de voorstelling vergeten. Ik had hem dan ook opzettelijk niet wijzer gemaakt door hem te vertellen, dat velen zijner Parijsche kennissen ook aan mij bekend waren en dat ik zijn vrouw dikwijls had ontmoet. Ik deed dit om hem vrijer te doen spreken. Zoo hoorde ik van hem veel bijzonderheden, die mij interesseerden.

[pagina 177]
[p. 177]

Door dit alles vlotte de conversatie met hem bijzonder goed, daar ik den toon met hem pakken kon. Dat was ook het geval met Isaäc. Witsen had zich, zooals ik zeide, opzettelijk op den achtergrond gehouden. Hij was zwijgzaam en in zichzelf gekeerd. Hij zocht de conversatie niet, maar stootte die ook niet af. Waren al die genoodigden en bewonderaars er niet geweest, dan zouden hij en Verlaine elkaar nader zijn gekomen. De tegenwoordigheid van Betsy verhinderde dat niet, want zij was een kameraad.

Kloos speelde zijn rol als leider der Nederlandsche dichtkunst met groote autoriteit. Hij kwam zich voor als de meest competente om den Franschen dichter over de Nederlandsche dichtkunst in te lichten. Verlaine stond naast hem op het atelier van Witsen als een suffe leerling, die instructies van zijn meester ontvangt. Hij bleef passief en liet zich die houding van Kloos goedig aanleunen. Deze zei niet veel, maar hij liet zijn weinige woorden begeleiden door energiek schudden en knikken van zijn hoofd. Hij wees met zijn vingers in het boek aan, wat Verlaine zou voordragen, o.a. een vers uit Sagesse. Dan knikte Verlaine onverschillig terug en zei, dat het goed was. Ik weet niet meer of Kloos die alleen uitkoos om op het atelier voor te lezen, of dat dat ook voor den avond in Felix bedoeld was.

Toen Verlaine den volgenden morgen met Isaäc en mij in het atelier zat te praten, zei hij dat hij Kloos ‘un original’ vond.

Eenige jaren later kwam het bezoek van Verlaine nog eens ter sprake in De Groene Amsterdammer. Ik gaf in dien tijd in dat weekblad literaire recenties van ingekomen boeken onder het pseudoniem Gregorius en zoo besprak ik o.a. een boek getiteld Modernen van M.A. Poelhekke. Ik schreef daarover o.a. het volgende: ‘Zeer scherp is het van hem (Poelhekke) gezien, dat de echte Verlaine niet in Holland is geweest. Hier heeft hij met zich laten sollen, maar niet geleefd, maar geen groote emoties gehad.’ Tot zoover de auteur van Modernen, waarop ik vervolgde:

‘Die het voorrecht heeft gehad Verlaine stilletjes te observeeren in de dagen, dat hij nu zeven of acht jaar geleden in Holland was, kan van geen andere opinie zijn. Zoo zat in de Caves de France een kring van een vijfentwintig heeren en dames zwijgend, uit eerbied zwijgend, om den man geschaard en men kon zien, dat hij met zichzelf verlegen was. Hij die gewoon was als een grappenmaker en goedige leukerd op de schouders getikt te worden, of in Le Chat Noir onder

[pagina 178]
[p. 178]

tafel te rollen, moest daar de pose van een afgodsbeeld aannemen. Dat ging hem niet goed af en wie keek, moest medelijden hebben of schaterlachen over het enorm komieke van het geval. Wel beschouwd was het de meest geraffineerde komedie, die men zich denken kan. Om een soort plicht van dankbaarheid te vervullen heeft hij dan ook dat boekje over zijn reis naar Holland geschreven. Dit heeft Poelhekke zeer juist gevoeld, hoewel hij de lezingen van Verlaine hier te lande waarschijnlijk niet heeft bijgewoond.’ Tot zoover dit artikeltje.

Eenige dagen later stuurde De Koo mij een stuk, ingezonden door een dame, waarin deze mij kapittelde wegens mijn vermeende oneerbiedigheid jegens Verlaine. Zij schreef onder het motto: Il faut parler pieusement des grands poètes o.a. het volgende:

‘...Ik protesteer heftig tegen de valsche en verachtelijke voorstelling, die de schrijver van bedoeld artikel geeft van de dagen door den dichter hier doorgebracht....

En wat zijn werkje Quinze jours en Hollande betreft, dat de vrucht zou zijn geweest van dankbaarheid van den armen zwerver jegens hen, die hem zoo'n gastvrije ontvangst bereidden, ik behoef slechts te verwijzen naar de Correspondance twee jaar geleden gepubliceerd door den heer Ph. Zilcken, waar het ons zoo droevig duidelijk blijkt, hoe dit boekje geschreven werd te midden van dikwijls ondraaglijke pijnen, in een dévorante behoefte aan geld, en in aandoenlijk schuchter vertrouwen op meerdere uitgaven, die hem in staat zouden stellen zich wat geringe luxe te veroorloven...’

De Koo had er bijgeschreven: ‘Waarde Gregorius, trek het je maar niet erg aan’. Ik deed dit dan ook niet, omdat ik Verlaine's waarde als dichter niet had aangetast en de dame mij volkomen onbekend met de werkelijkheid scheen.

Toch had zij in één ding wel gelijk, n.l. dat de dichter zijn Quinze jours had geschreven, niet zoozeer uit dankbaarheid als om er iets mee te verdienen. Hij had op eenige achtereenvolgende uitgaven gehoopt. Niemand kan hem dat kwalijk nemen; hij had niet alleen gebrek aan een ‘eenige geringe luxe’, zooals de dame schrijft, maar aan het hoognoodige, zooals brandstof.

Tenslotte hebben eenige vrienden met Barrès aan het hoofd, hem in den laatsten tijd van zijn leven geholpen aan de noodzakelijkste dingen.

Ik zal de laatste zijn, die een steentje van verwijt naar Verlaine zou werpen om zijn bohême-leven; maar die voort-

[pagina 179]
[p. 179]

durende onwil van hem in zijn maatschappelijke verhoudingen maakte ook mij een weinig onwillig en tegenstribbelend in mijn oordeel over hem als mensch. Ware hij alleen een ongelukkige bohémien geweest door het leven overwonnen, hoeveel grooter en sympathieker zou hij in onze herinnering staan. Voor zoover ik weet, was Gérard de Nerval een ware sympathieke bohême, de man, die zonder anderen te kwetsen zijn eenzame wegen door het leven ging. Verlaine was een rakker, een stijfhoofdige, een onwillige. Hij was geen overwonnene. Zijn ellende heeft niet over hem getriomfeerd. Zijn hardnekkigheid om zijn eigen wil door te zetten, - of noem dit stijfhoofdigheid - deed hem voortdurend punten van tegenstand zoeken om die te verbrijzelen. Die eigenschap van tegen de belemmeringen, die hem omringden in te gaan, was ook duidelijk op zijn gezicht en op zijn voorhoofd te lezen. Hij had iets satyrachtigs en bij satyrs denkt men niet aan gedweeheid. Hij had de wereld en de menschen met meer toegevendheid, met een groot medelijden kunnen beschouwen. De ware bohême, iemand die zich van het doen en laten der menschen niets aantrekt en alleen leeft voor het intense genot van zijn productie of het zich laten gaan in zorgeloosheid, die was hij niet.

Tot het laatste toe is Verlaine gebleven een eerzuchtige. Die sterke eerzucht paste niet geheel bij een groot onafhankelijk dichterschap. Men kan eerbied voor hem hebben, sympathie heb ik nooit voor hem gevoeld.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken