Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De getooide doolhof (1909)

Informatie terzijde

Titelpagina van De getooide doolhof
Afbeelding van De getooide doolhofToon afbeelding van titelpagina van De getooide doolhof

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.31 MB)

ebook (2.92 MB)

XML (0.09 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De getooide doolhof

(1909)–P.N. van Eyck–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 12]
[p. 12]

Avondgang.

(Fantaisie naar eene houtsnede van Outamaro)

 
In Yedo. Avond. Zwart en strak geboogd,
 
Buigt tegen 't kleurig blinken van de lucht,
 
Van oevergroen tot oevergroen, de brug.
 
De zon, - groot-glanzig in een meer van gloed,
 
Zacht ròse en bleek oranje, straks nog dáár
 
Hoog, helder, hevig, tusschen 't drijven van
 
Doorzicht'ge wolken, veders nevel, mist
 
Van fijn-doorschenen regendamp, - slaapt ver,
 
Ver, ginder, achter 't wazig-groene groen,
 
Haar korte rust van schemering en nacht.
 
En nóg, als vlokken bleek-getinte wol
 
Vlieten dezelfde dunne nevels rond,
 
Heel langzaam aan, en dalen tot de kim. -
 
Alles ligt stil. Het water draagt den schijn,
 
Den rimpelenden wéértint van de lucht,
 
En vloeit zwak-traag voorbij mij. De overkant,
 
Die meewindt met de buiging van den stroom,
 
In kreek en ronden uitgroei, ruischt van ver,
 
Daar zoele winden streelen door 't gebloei
 
Van plant en boom en bloem. Een enkle boot
 
Glijdt, frisch van kleuren, langs den oever weg,
 
Met ritselend geplas, - alreeds voorbij. -
 
En ginder, rustig, dicht bij de overkant,
 
Maar ver weg, liggen andre donker neer
 
In 't licht, eentintig water: - 't ls àl stil,
[pagina 13]
[p. 13]
 
Geen mensch gebaart daar. Alles peinst en zwijgt.
 
En langzaam kwijnt het bloeien van de lucht
 
En langzaam valt zoo de avondsluier neer.
 
 
 
Dan dwaal ik weg van de oever en ik ga
 
Langs smalle paden naar de donkre brug
 
En treed naar boven, klim, en, waar de boog
 
Haar midden over 't roerloos water hangt,
 
Sta 'k stil en luister, vredig, - zie rondom,
 
En zie naar ver, waar 't hooge kimmegroen
 
Lijnzwart getrokken staat voor 't zakkend goud,
 
Dat zinkend wegdeint. De avondwaze wolkt
 
Al dicht en dichter: en nog weinig tijd,
 
Dan is de laatste schijn van 't licht verblauwd.
 
 
 
Zoo sta ik lang en denk aan niets en staar
 
Maar zwervig heen naar 't simpel avondvallen.
 
Totdat ik over de opgang van de brug
 
Hoor zwak gerucht van tred en dun gewaad,
 
En zacht gespreek van stemmen. En ik wend
 
Mijn hoofd naar dáár en zie: een kleine vlam
 
Wiegt door de scheem'ring, dichtbij, op en neer,
 
Bij 't rhythmisch schrijden van twee vrouwen, die,
 
Meest zwijgend, naar mijn stil-staan nader gaan.
 
Zij naadren, zijn nabij mij. Met het hoofd
 
Gereikt naar voren en gebogen rug,
 
Gaat de eene omwaad door strookend lichte kap
 
En zijig-lichte wading: 't rond gelaat,
 
Door 't aarzlend branden van een kaars beglansd,
[pagina 14]
[p. 14]
 
Die wappervlammend in haar lampion,
 
Heur hand het meest omschijnt, is fijn en scherp
 
En duidt naar meen'gen spitsen vreugdedroom.
 
Naast haar, met hooge, zijig-dónkre kap,
 
Waardoor ten halve 't bleeke voorhoofd doemt
 
In 't kaarsvlam-schijnen, de ander, wazig-teer
 
Door elk zacht-stil verlangen, dat dit hoofd
 
Deed gloeden en dan, dorrend weer, verkromp.
 
En armen buigen om en vangen plooi
 
En weeken val van kleeren, handen gaan
 
Omhoog of waren om de kleine vlam,
 
Wit-fijn beschaduwd, schaduw om 't gelaat,
 
Een schaduw onder iedre luchte vouw,
 
En schaduw om elks nauw doorguldigd oog. -
 
Zoo gaan zij langzaam en zij spreken niet,
 
Wanneer zij langs mij henengaan, en weg,
 
Weg naar een plaats, die ik niet weet, niet ken,
 
Niet kennen kàn, niet zàl, verdwijnt dit beeld,
 
Daal-tredend van de glooiend-donkre brug.
 
En om hun ritselende hoofdenkap,
 
Om 't uiterst lijnen van hun glad gewaad
 
Zie ik de vage, brooze schijnigheid
 
Van 't kleine kaarsje, dat nog vóor hen brándt.
 
Nog éven komt een kort-gebroken klank
 
Nauw hoorbaar van het weifelend gesprek
 
Dat hunne hoofden weder spinnen naar
 
Elkanders luistrend loopen....
[pagina 15]
[p. 15]
 
Dan sta ik
 
Roerloos en peinzend weer, zie naar den stroom,
 
Die duister voortvloeit langs 't verschemerd groen, -
 
En hoor het ritsel-plassend ruischen aan
 
Van 't kleine bootje, dat met trage riem,
 
Laag van mij, verder vaart en roeit, naar ver....

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken